01 nov 2005

100. BlauwWit

0 Reacties

“En schilder je nou net zoals Gajus of komt er tenminste zo nu en dan nog eens een mooi landschappie uit je handen?” De man waarmee ome Bram in gesprek was nam even tijd om z’n antwoord te formuleren en nipte nadenkend aan z’n glas wijn.

“Uw vraag is moeilijker dan u misschien zelf wel vermoedt, meneer Bram,” was daarop het begin van z’n reactie. “Ik benader in m’n wijze van schilderen de onderwerpen die ik weergeef op een wat andere wijze dan m’n goede vriend Gajus. Ik zou daarmee echter niet durven beweren dat mijn doeken beter zijn, wel anders. Maar als deel van m’n antwoord wil ik hier wel bekennen dat de realistische weergave van een landschap een van m’n favoriete onderwerpen is. En laat daarbij voor iedereen een ding duidelijk zijn, het is dan elke keer weer een uitdaging om het spannend te maken voor de kijker.”
“Zo spannend vond ik die wedstrijd anders niet,” mengde de net binnengekomen Haagse Karel zich ongevraagd in het gesprek. Wat hij nog meer wilde zeggen werd hem onmiddellijk onmogelijk gemaakt door een hoofdschuddende Gijssie. “Luister nou eerst eens een keertje goed waar het gesprek over gaat, lelijk Haags koekoeksjong. En geef dan pas je mening als je wat gevraagd wordt. Dit gesprek gaat over kunst, en voor je nog meer brokken maakt zal ik je eerst even voorstellen aan ons nieuwe lid. Die meneer is dus Piet, vriend van Gajus. Piet, deze kale druktemaker uit de Schilderswijk is nou Haagse Karel.”
Met de inschattende blik van mannen die nog niet weten wat ze aan elkaar hebben, schudden de twee elkaar de hand waarbij Piet met een verrassende zet de kennismaking opende.
“Heb ik u al niet eerder een keer gezien, meneer Haagse Karel? Uw gezicht komt me zo bekend voor. Wacht, als ik me goed herinner was dat verleden jaar in café De Corner in Hilversum. Ik heb vroeger in die plaats gewoond en kom er nog wel eens een enkele keer met wat oude kennissen.”
En nadat Frits had opgemerkt dat de Corner toevallig de kroeg was van z’n broer René en Karel na wat nadenken had opgemerkt dat dat heel goed kon omdat ie daar een aantal keren was geweest in verband met z’n werk voor Leefbaar Nederland zochten alle leden van de oudste supportersvereniging op verzoek van Nico hun plaatsje aan de stamtafel op. Omdat hij even iets wilde zeggen had hij er verklarend bij gezegd.
Nieuwsgierig keken ze hem allemaal aan en na een korte blik over de groep om te kijken of ze er allemaal waren, stak hij van wal. “Beste Piet, ik moet bekennen dat ik wat twijfels had toen onze Gajus verleden week met z’n voorstel kwam om onze groep met een nieuw lid uit te breiden. We trekken tenslotte al meer dan tien jaar met elkaar op. Maar toen ik de dag daarna nog eens over z’n voorstel nadacht begon ik het steeds aantrekkelijker te vinden en ik ben dan ook blij dat je het aanbod van Gajus hebt aangenomen en onze groep met je aanwezigheid wilt versterken. Hartelijk welkom dus. Je hebt inmiddels al met de meeste leden van onze groep kennisgemaakt maar als iedereen in een paar zinnetjes kan vertellen wie hij is en wat hij doet maakt dat je toetreding tot ons gezelschap wat gemakkelijker.”
“Als jullie dan vast beginnen,” zei Frits “Schenk ik ondertussen even een rondje van de zaak in. Ik moet alleen van Piet nog even weten wat ie wil drinken. Een goudgele rakker of geeft ie net als Gajus de voorkeur aan cognac?”
Met welwillende blikken keek de hele groep naar Piet die afgaande op zijn lichaamstaal zich al helemaal op z’n gemak voelde in de groep. “Doet u mij nog maar een glas van uw voortreffelijke wijn, meneer Frits. Ik ben benieuwd van wie u die betrekt want ik ben wel geïnteresseerd in de mogelijkheid om daar als particulier een kleine voorraad van aan te schaffen. Glunderend bij deze lof maakte de uitbater aanstalten om zich te verwijderen maar gaf met een handgebaar te kennen dat hij toch nog even iets wilde zeggen. “Ik schrijf het adres straks wel effe voor je op, alleen een ding, geen u meer en ook geen meneer. Wij tutoyeren elkaar hier allemaal en noemen elkaar bij de voornaam. Alleen Bram verdient het als oudste van de groep dat hij met ome wordt gesproken. Ome Bram dus.”
“En meneer erJeetje natuurlijk,” voegde Gajus er aan toe. “Die is als meneer gekomen en om een of andere reden is dat zo gebleven. Misschien is z’n voornaam wel meneer? Maar goed, wij zouden iets over onszelf vertellen en laat ik dan maar als eerste beginnen. Ik ben dus de Gajus, die jij al jaren kent.”
Op deze wijze kwam iedereen aan het woord tot aan het eind Piet overbleef. “Zal ik dan ook maar iets vertellen?” was z’n vraag en het instemmende gemompel gaf aan dat er wel zoiets van hem verwacht werd.
Hoewel het verhaal over z’n carrière in goede aarde viel hadden ze daarna allemaal nog wel iets te vragen. Zo wilde Haagse Karel bijvoorbeeld graag weten of Piet als gepensioneerde van de maatschappij waar hij directeur was geweest, extra korting kreeg bij het tanken wat tot z’n teleurstelling niet het geval was. Ome Bram was de laatste maar met zijn vraag trok hij wel de meeste aandacht. Of Piet Amsterdammer was van geboorte. Niet dat het strikt noodzakelijk was, voor die druktemaker uit de Schildersbuurt hadden ze tenslotte ook een uitzondering gemaakt, maar het was uiteindelijk altijd wel een aanbeveling.
Het antwoord van Piet liet aan duidelijkheid niets te wensen over. Hij vertelde namelijk dat z’n roots aan de Kostverlorenkade lagen. Of hij wel van voetbal hield vuurde de ouwe bloemenkoopman daarop meteen z’n volgende vraag af en in het bijzonder van het spel van hun roodwitte favorieten.
Even aarzelde Piet met z’n antwoord en dat sloeg daarna in als de bekende bom. “Ja, ik houd van voetbal, ik mag graag naar de roodwitten kijken maar m’n favoriete club is nog steeds ….. BlauwWit.”
De verbazing was groot. “BlauwWit?” was de verbaasde reactie van Fransie. “Bestaat dat dan nog?”
Maar daar wist ie zelf het antwoord wel op en de reden dat Piet supporter was werd ook snel duidelijk toen hij uitlegde dat je als bewoner van Amsterdam West in zijn jonge jaren bijna automatisch supporter werd van de grootste vereniging in die buurt. Want dat waren de toenmalige bewoners van het Olympisch Stadion.
“Dan heb jij Cootje Bergman nog zien spelen,” zei ome Bram met een stem waarin de weemoed naar vroeger doorklonk. “Jazeker,” was het antwoord dat hij terug kreeg. “En Herman van Raalte en Piet Koekenbakker. En de derby’s met Ajax, zestigduizend man op de tribunes. Geweldig.”
Het werd nog laat die avond. En de jongeren in de groep die deze keer bijna uitsluitend de rol van toehoorder vervulden, laafden zich aan alle verhalen over clubtrouw en al die andere zaken die in de veertiger en vijftiger jaren van de vorige eeuw een rol speelden. Maar dat mocht voor een keertje.

Gajus


[begin]