105. Het wordt nooit meer zoals het was
“Al die ellende is met de bouw van de Arena begonnen,” zei ome Bram terwijl hij hoofdschuddend de foto’s bekeek van het Leidseplein met ME en jeugdige kaalkoppen die elkaar naar het leven stonden.
“En misschien zelfs wel eerder. Nou ja, ze gaan hun gang maar. Mij zullen ze niet op dat Plein zien en ook niet in de Arena. Doe mij een biertje, Frits, om de slechte smaak weg te spoelen en vraag wat de jongens willen drinken.”
Het was een gewone midweekse dag in de Ingooi. Niet druk maar door de aanschaf van een aantal computers met internetaansluiting was er toch weer meer loop in de zaak gekomen. En doordat het seizoen was begonnen kwamen er vooral veel toeristen die even aan het thuisfront wilde laten weten dat Amsterdam, hoewel niet het lang door ze gezochte ShangriLa, daar dan toch wel heel dicht bij in de buurt kwam.
“Maar ging je voordat de Arena klaar was dan wel naar de Meer?” vroeg Gijssie nadat hij met een knik van z’n doorgroefde wielrennershoofd z’n dank voor het aangeboden biertje te kennen had gegeven. “Ik dacht eigenlijk dat jij meer een BlauwWit-mannetje was?”
Geïnteresseerd draaiden alle gezichten zich in de richting van de twee sprekers. Het was ook niet mis wat hier gezegd werd. En de drift van de oude bloemenkoopman kennende had Frits gelijk even met een veelbetekende blik naar Gajus gekeken waarop deze een tactisch plaatsje had gezocht waar hij indien dat nodig mocht zijn, gelijk kon ingrijpen.
Maar het leek allemaal mee te vallen omdat ome Bram verklaarde dat hij in de tijd dat BlauwWit nog samen met Ajax, de Volewijckers en DWS de dienst uitmaakten in het hoofdstedelijke voetbal, hij de ene week naar het Olympisch Stadion ging en de andere week naar de Meer. Een mooie tijd verklaarde hij met een zucht. Vooral als we naar Ajax gingen. Dronken we om twaalf uur nog even een pilsje bij de Kroon op het Rembrandtplein, namen daarna de negen en dan liepen we het laatste stuk over de Middenweg. Geweldig. Seizoenkaarten? Die flauwekul bestond toen nog niet, jongen. Je kocht gewoon een kaartje bij het loket en ging daarna naar binnen. Zaten we als een vorst op de overdekte tribune. Alleen als ze tegen Feijenoord speelden moest je van tevoren voor een plaatsje zorgen. Ging ik op vrijdag effe bij Sacksioni langs.”
“Jij overdekt zitten, in die tijd?” gaf de net binnengekomen Haagse Karel smalend te kennen. “Laat me niet lachen, ouwe. Een staanplaatsje zal je bedoelen.”
Maar zo gemakkelijk kreeg je de oude bloemenkoopman niet plat.
“Luistert, Haagse koekenbakker. Ik spreek over de tijd dat jij nog in korte broek de Schilderswijk onveilig maakte. En inderdaad was het toen hard werken voor een klein inkomen in de ambulante bloemenhandel maar wij hadden onze eigen oplossing zodat we toch niets tekort kwamen. Met die vijf gabbers van me kochten we inderdaad een staanplaatsje maar wij kregen daar zonder problemen toegang mee op de overdekte zittribune.”
“Bedoel je dat jullie op een of andere manier stiekem binnenkwamen?” vroeg Fransie die als seizoenkaarthouder het volledige treurspel onder leiding van Blind nog lang niet helemaal verwerkt had.
De gespeelde verontwaardiging in het commentaar van ome Bram was te verwachten. “Stiekem?” gaf hij te kennen waarbij hij de gebruikelijke schorheid van z’n stem nog wat aandikte. “Stiekem, nee Frans, dat valt me nou tegen dat je mij daar van verdenkt. Daar houd ik nu niet van en dat was vroeger niet anders. Nee, wij gingen altijd even langs bij onze vaste controleur die we dan de man een piekie in z’n hand stopten. Op die manier zorgden we ervoor dat die brave borst tenminste ook nog een redelijk inkomen bij elkaar sprokkelde. En om wat terug te doen zei die dan dat we wel een zitplaatsje verdiend hadden. Zo ging dat. Ja, zoals ik al zei, dat waren de gouden tijden. Met voorzitters die verstand van voetbal hadden. En trainers die gewoon bij een club hoorden en niet om de haverklap de straat werden opgestuurd. Hier, als je mij niet gelooft, vraag maar aan Gajus, of ik overdrijf. Z’n schoonvader heeft nog bij Ajax gevoetbald. Hoe lang zat Jack Reynolds bij de club, heer? Was het twintig jaar, vijfentwintig?”
“Zat jouw schoonvader bij Ajax?” onderbrak Hansie met een verbaasd gezicht de alleenspraak van de oude bloemenkoopman terwijl hij Gajus naar zich toetrok. “Daar heb je ons nog nooit iets over verteld, makker. Kom eens over de brug. Was het soms Ajax 9 en geneer je je daar een beetje voor?”
Er was een rondje spraakwater voor nodig om Gajus zo ver te krijgen maar daarna vertelde hij dat z’n schoonvader inderdaad, een jaar of vijf zes voor de oorlog een aantal wedstrijden voor het eerste elftal van Ajax had gespeeld. Z’n broer had het overigens nog verder geschopt en was een seizoen of tien vaste keus geweest. Jack Reynolds, een Engelsman, oud-voetballer, werd door de hele club op handen gedragen en was gedurende een jaar of twintig eerste trainer tot hij gepensioneerd werd.
“Nog zie ik het gezicht van m’n schoonvader voor me toen hij op een zondag gebeld werd. Het zal eind zestiger jaren zijn geweest en m’n vrouw en ik waren op bezoek vanwege moederdag of een verjaardag, weet ik veel. Doet er ook niet toe. M’n schoonvader werd in ieder geval gebeld en trok helemaal wit weg tijdens het gesprek.
“Wat is er gebeurd?”, vroeg m’n schoonmoeder uiteraard toen ie klaar was met het gesprek “Wie was dat?”
Nooit zal ik die drie zinnetjes vergeten waarmee hij even een stukje wereld liet zien dat aan de meesten van jullie nooit geopenbaard zal worden.
“Het was Ko. Hij huilde bijna. Jack is overleden.”
Voor diegenen die het niet begrijpen, Ko was die broer van m’n schoonvader en Jack was die Jack Reynolds die toen al tien of twintig jaar gepensioneerd was.
Bram weet ongetwijfeld nog dat ze toen de open zittribune naar hem genoemd hebben.”
“En overdekt,” vulde deze hem aan. “Maar dat is allemaal geweest, Gajus, en komt nooit meer terug. Maar d’r is iets anders dat nog komen moet. De WK in Duitsland. Gijssie, hoe zit het met die kaartjes die jij zou verzorgen? Moet ik dat busje nou nog afhuren of gaat het niet door?”
Dan moet je niet bij mij zijn was de verbaasde reactie van de aangesprokene. Daar zou Karel voor zorgen. Die had weer een adresje, beweerde ie maar ik heb het nooit zo op die adresjes van hem voorzien. Waar is ie overigens gebleven, toennet stond ie nog hier?”
Zwijgend wees Frits aan wie maar weinig ontging, in de richting van de computers waar de aspirant volksvertegenwoordiger bezig was om een toetsenbord te bewerken. Alsof ie voelde dat er over hem gesproken werd maakte hij een zwaaiend gebaar naar achteren om aan te geven dat ze even geduld moesten hebben.
Op gedempte toon ging het gesprek daarop verder over het onverwachte overlijden van Karel Appel waarbij natuurlijk vooral de twee schilders in het gezelschap zich niet onbetuigd lieten.
En vooral Piet, die Karel nog als jong en beginnend kunstenaar had gekend, had daarbij interessante dingen te melden. Aan een conclusie kwam hij jammer genoeg niet toe omdat Haagse Karel klaar was met z’n internetactiviteiten en zwaaiend met een A-viertje om de aandacht van de aanwezigen vroeg.
“Jullie weten natuurlijk dat er eigenlijk helemaal geen kaartjes te koop zijn voor de WK,” begon hij z’n mededeling. “Dan heb ik goed nieuws voor jullie. Ik kan kaartjes krijgen voor alle wedstrijden van Oranje.”
“Krijgen,” onderbrak Gijssie hem met schrille stem. “Dat zou dan voor het eerst zijn dat we iets van jou krijgen, Haagse. Voor de draad ermee, man, wat betekent dat krijgen van jou in geld.”
Nieuwsgierig dromden ze allemaal om Karel heen, die een leesbrilletje uit z’n zak had gepakt om de tekst voor te lezen van het papier dat hij even daarvoor aan de computer had ontlokt. Wat hij te vertellen had loog er niet om. Voor de drie wedstrijden in de voorronde moest voor een plaatsje achter de doelen 1800 Euro neergeteld worden. Betere plaatsen vroegen een bedrag van 3000 Euro en voor de echte liefhebbers was er een speciaal aanbod van 3900 Euro waarbij overigens champagne werd geschonken.
Ze waren er geeneens verontwaardigd over. De tijd dat je met een piekie voor een staanplaats plus een piekie voor de kaartjescontroleur als een vorst op de overdekte in de Meer zat was allang voorbij. Voetbal bestond vandaag de dag alleen nog maar uit commercie, commercie en commercie.
En het wordt, zoals ome Bram nog maar eens herhaalde, nooit meer zoals het was.
Gajus