123. Over orchideeën
Verzamel je ook planten vroeg een van de lezers me naar aanleiding van de vorige aflevering van C’est la vie?
Ik vond het wel een aardige vraag en omdat ik inderdaad al van jongsaf aan een tik heb voor het opkweken van plantjes uit stekken of uit zaad kon ik ‘m min of meer bevestigend beantwoorden.
Als kind van zes stak ik in het voorjaar al kluitjes madelieven uit het plantsoen om die thuis in een potje op te kweken. Niet altijd naar de zin van m’n moeder die maar weinig op had met m’n geknoei met aarde. Later deden sinaasappelstruikjes uit sinaasappelpitten en dennenboompjes uit de zaadjes van dennenappels hun intrede.
Even iets tussendoor. Bestaat de sponsendoos eigenlijk nog?
Ik zie sporen van verwondering bij een jongere lezer. Nou ja, als we toch afdwalen van de plantjes moet een stukje uitleg er ook maar even bij. De sponsendoos uit mijn jonge jaren was een mooi gekleurd rond busje van metaal met aan twee zijden een deksel. Aan de ene zijde borg je er een zeempje in op, aan de andere een natte spons. Je gebruikte deze attributen dagelijks op de lagere school om je lei schoon te maken.
Wat een lei is zie ik er een al denken. Vooruit, nog even dan. Dat is een dunne plak leisteen ongeveer ter grootte van een A-vier met een houten lijst eromheen. Op een lei kon je schrijven en dat deed je met een griffel die je bewaarde in een griffeldoos. Genoeg uitgelegd jongelui, wat een griffel is zoek je zelf maar op.
Die sponsendoos bood naast de inhoud waarmee je je lei kon schoonmaken nog andere mogelijkheden. Je kon er namelijk een bruine boon in stoppen die na verloop van tijd uitkwam met twee groene blaadjes. Waar je dan verder weinig mee kon doen. Meestal was het dan ook tijd om spons en zeem een keer goed uit te spoelen omdat die muf begonnen te ruiken. De boon belandde in de vuilnisbak en je begon gewoon met een nieuwe boon.
Plantjes, bloemetjes, je zou mogen verwachten dat een carrière in het groen voor de hand lag maar zo omstreeks m’n vijftiende hield het op. Eigenlijk was dat ook het tijdstip waarop het enthousiasme voor de postzegels, de voetbalplaatjes en al die andere verzamelobjecten verflauwde. Het was de leeftijd dat andere bloemetjes m’n aandacht in beslag namen.
Het merkwaardige is dat het later allemaal geleidelijk weer terug kwam. Als ik terugkijk zo omstreeks m’n veertigste levensjaar. De leeftijd dat de eigen sportactiviteiten geen hoofdrol meer speelden. Ik was getrouwd, de kids groeiden op en we betrokken een benedenhuis met een tuin(tje). En vooral dat laatste verschafte de mogelijkheid om weer naar hartenlust te experimenteren met alles wat groeit en bloeit. Tijdens vakanties sleepten we na afloop ook van allerlei planten mee om thuis een stukje Jura of Dordogne te creëren.
De groenliefhebbers onder de lezers kunnen zich ongetwijfeld de voldoening voorstellen die het bloeien van de uit Frankrijk meegenomen wilde orchidee gaf.
Die orchidee is trouwens een onderwerp op zich. Nadat ruim twintig jaar geleden de kwekers in ons land de mogelijkheden van deze plant ontdekten is het een van de populairste kamerplanten geworden die tegenwoordig voor een gering bedrag overal verkrijgbaar is. Orchideeën zijn redelijk bestand tegen de voor een plant barre omstandigheden boven de centrale verwarming en met een beetje aandacht bloeien ze afhankelijk van de soort soms meer dan een half jaar.
Omdat ze zonder bloemen weinig aantrekkelijks te bieden hebben verdwijnen ze daarna meestal in de groenbak. En dat laatste is nou zo jammer want de plant staat pas aan het begin van zijn leven.
Het zal je dus niet verwonderen dat ik inmiddels aan een kleine verzameling onderdak verschaf met volledige verzorging. Als tegenprestatie verwennen deze gasten me regelmatig met hun kleurige bloemenpracht.
Wat heb je daarvoor nodig? Niets bijzonders eigenlijk.
Een plaatsje in het licht op het oosten en westen. Beetje ochtend- of middagzon mag best.
Temperatuur boven 15 graden Celsius
Geen water op de potaarde maar een keer per week dompelen in regenwater. Dat geldt voor bijna alle huiskamersoorten.
Om de paar weken een drupje orchideeënmest.
Als potgrond orchideeënaarde gebruiken die hoofdzakelijk uit delen boomschors bestaat.
Zorg ervoor dat de plant geen natte voeten krijgt. Ik los dat op door onder in de overpot de afgeknipte bodem (1 cm dik) van een plastic potje te leggen.
En maak geen stofnest van de plant. Spons hem (of is het een haar?) regelmatig af.
Fluitje van een cent dus. Blijft er nog een klein vraagje over. Waar laat je al die planten?
Ik zou dit zelfs een goeie vraag willen noemen. Een ding is duidelijk. Als je op een gegeven ogenblik in de keuken geen gebruik meer kunt maken van de aanrecht omdat die vol staat met planten dreigt er een conflict. Tenzij je echtgenote ook aan orchideeën verslingerd is maar de kans daarop acht ik te verwaarlozen. Vrouwen zijn überhaupt geen verzamelaars, dacht ik.
Wij hebben dat dus opgelost door twee fraaie bloeiende exemplaren een plaatsje te gunnen in de huiskamer. Op de vensterbank. De rest staat op zolder en in mijn werkkamer.
Om het niet te moeilijk te maken beperk ik me tot de eenvoudige soorten zoals phalaenopsis, cymbidium, zygopetalum, cameleon orchidee. De gedrevenheid waarmee een kennis in Den Haag het doet met een kas waarin meer dan 100 zeldzame exemplaren staan die elke dag gedompeld moeten worden, is me een stap te ver. Het moet wel leuk blijven.
Overigens zijn aardbeien in de tuin ook erg leuk. En lekker. Of sperziebonen. Of een klein appelboompje. Dat kan ook allemaal in potten. Op twee of drie niveaus boven elkaar. Dat laatste voor het geval je alleen maar over een balkon beschikt en voor een verticale tuin kiest.
Eind volgende maand is het bijna weer zo ver. Begin van het groeiseizoen. Ik kan niet wachten.
18-1-2012
erJeetje
Kijk nog even verder op de volgende bladzijde