25 feb 2012

149. De witte reus

0 Reacties

De lente was zo plotseling gearriveerd dat we ’s ochtends besloten om een bezoekje aan de stad te brengen. Beetje rondlopen, bezoekje aan de reisboekenwinkel brengen om te kijken of ze daar een grote wereldkaart hadden, van die dingen. En om alvast wat kilometers in de benen te krijgen voor de geplande reisjes naar een paar Europese hoofdsteden waren we bij het Concertgebouw uit de tram gestapt om vanaf die plaats onze tocht richting centrum te vervolgen.
Het grootste plein van de hoofdstad lag er wat armoedig bij. Gras dat er vaalgroen uitzag als gevolg van de sneeuw en de recente vorstperiode, kale bomen die nog verzonken waren in hun winterslaap en een handvol toeristen die zich bij gebrek aan iets beters vermaakte met de grote letters van I Amsterdam.
En bijna besloten we om toch maar via de P.C Hooft verder te wandelen toen onze blik getrokken werd door de nieuwe aanbouw van het Stedelijk. De badkuip dus, de naam die het al kreeg toen men nog bezig was met de fondsenwerving. Hij heeft daar inderdaad wel iets van weg maar ik vond het toch wat te gemakzuchtig bedacht.
De aanbouw verkeert in de laatste fase van afwerking en toen we het plein een eindje opliepen richting van Gogh konden we pas goed zien dat hier heel wat meer is verrezen dan een
badkamerattribuut. Vanaf de zijkant van het Stedelijk kreeg ik even de indruk dat ik tegen een reusachtig wit schip aankeek en ik vond gelijk dat deze eigentijdse aanwinst een betere naam verdiende.
We wilden net verder lopen toen er iemand op m’n rug tikte. He, ouwe jongen, klonk een stem die alleen maar kon toebehoren aan ome Bram. Kom je de Witte Reus even bewonderen? En met een blik die van alles kon uitdrukken monsterde de oude bloemenkoopman de nieuwe aanwinst van de stad.
“Vind je dat mooi?” vroeg hij vervolgens.
“Als jij me de definitie van mooi kunt geven wil ik je wel zeggen wat ik er van vind,” bedacht ik als uitvlucht maar daar trapte hij niet in. En uit z’n uiteenzetting begreep ik dat hij liever een uitbreiding in dezelfde stijl als de rest van het gebouw had gezien en dat hij zich afvroeg waarom die moderne architectuur altijd zo moest detoneren met de omgeving.
Dat laatste gaf wat houvast voor mijn mening. Verandering van spijs doet eten en we bouwen tenslotte niet meer in de huttenstijl van 25 eeuwen geleden.
“Even je fantasie laten werken, Bram,” begon ik mijn betoog dat hem moest overtuigen van de kracht van het stukje vernieuwing dat voor ons lag. “Straks komt aan deze kant de ingang. Bezoekers staan dan onder die gigantische luifel en komen vervolgens binnen in de nieuwe toegangshal. Weet je dat ik me nu al op de openingstentoonstelling verheug. Als het Rijks dan volgend jaar ook z’n deuren opent stroomt alles en iedereen die de kunst lief heeft toe. Er komt een speciale fietsroute voor toeristen. Er is al een tocht uitgestippeld waarbij ze dwars door het Rijksmuseum fietsen. Waar vind je zoiets?”
“Ik blijf het toch lelijk vinden,” gaf Bram na een lange blik op de uitbouw te kennen. “Doe je zelf nog wel eens wat aan kunst? Vroeger nam je nog wel eens een werkje mee naar de Ingooi maar als je ’t mij vraagt zit er een beetje de klad in dat schilderen van je.”
Ik moest bekennen dat hij daarin gelijk had. Afgezien van een nog niet uitgekristalliseerd plan voor een lang schilderweekend halverwege het jaar en een nog af te maken werk schoten de activiteiten met penseel en verf er meestal bij in. Druk, druk, druk, Bram.
Deze hoorde het hoofdschuddend aan. “Waarom lopen jullie straks niet langs het gemeente archief,” stelde hij voor. “Er is een speciale expositie over de tweede wereldoorlog en de moord op de joodse kinderen in ons land. Ik moet me al heel erg vergissen als dat onderwerp jullie niet interesseert.”
We hadden de expositie echter al bezocht en ik vroeg aarzelend of Bram er zelf al geweest was. Hij moest even nadenken over z’n antwoord en vertelde ons toen dat hij het wel van plan was maar niet aandurfde. “Je hebt geen idee hoe moeilijk dat voor ons is, Gajus. Ik heb gehoord dat er wel 3000 foto’s van die kinderen hangen. De meesten jonger dan ik toen was maar ook leeftijdgenoten en een deel daarvan heb ik gekend. Daar heb ik mee op school gezeten en daar heb ik mee gevoetbald. Ik ben bang dat de emotie me dan te veel wordt, dat ik dit niet meer trek.”
Bram was de eerste die een einde maakte aan de stilte die na z’n uitleg was gevallen.
“Nou, ik ga maar weer eens verder, mensen. Moet nog effe bij de Ingooi langs om dit pakketje aan tante Jans te brengen, Een speciale warmhouder voor gehaktballen. Heb ik net voor haar gehaald bij Duikelman in de Ferdinand Bol.” En met een kus voor mevrouw Gajus en een tikje op mijn schouder ging hij op weg. Richting Amsterdams oudste supporterscafé.
“Nog steeds een reus,” zei m’n echtgenote die aanstalten maakte om verder te lopen. Ik was net bezig om een paar foto’s te maken van de nieuwbouw en omdat ik twijfelde wie of wat ze bedoelde, de oude bloemenkoopman of de badkuip, gaf ik een antwoord dat op beide kon slaan.
“Zeg maar rustig een witte reus.”
Ze knikte instemmend en tevreden startten we de wandeling die ons naar de stad zou voeren.
De Witte Reus als naam voor het Stedelijk. En waarom ook niet.

25-02-2012
Gajus


[begin]