16. LIJIANG EN DE NAXI’S
Na een koude nacht, waarin ik op een gegeven moment zelfs nog een extra deken op m’n bed had gelegd, stonden we pas om half negen op. De weerjongens hadden het toch bij het juiste eind gehad en het regende. Een beetje huiverend, het was nog steeds koud, hadden we ons bed verlaten op en genoten daarna in een soort eethuisje, dat in een straatje buiten het hotelcomplex was gevestigd, van een Chinees ontbijt hoewel, het viel best mee want er was brood, een hardgekookt eitje en koffie. Ook lag er iets ondefinieerbaars op een bordje dat waarschijnlijk als broodbeleg bedoeld was. Je kon het het beste omschrijven als een beetje klein uitgevallen yakkeutel en het smaakte ja naar wat eigenlijk; naar hoe een yakkeutel behoort te smaken denk ik.
Voor we op weg gingen naar de bezienswaardigheden van deze dag ondernam ik pogingen om de broek van Lia met verfvlekken uit Emeishan (waterverf gelukkig) te laten wassen. Ze had ‘m vanwege het natte weer van de afgelopen dagen en de treinreis aangehouden maar om begrijpelijke redenen gaf ze er de voorkeur aan om daarmee te stoppen. Aan de balie van het hotel verwees een aardige juffrouw me naar een bijgebouw waar de Laundry zou moeten zijn. Ik trotseerde de neerplenzende regen en liep goedgemutst naar het betreffende gebouw dat aan de andere kant van het voorplein lag. Een bordje met Laundry hing uitnodigend bij de ingang. Hè, toch geslaagd. Het gebouw borg een onverwachte verrassing; inderdaad was er een loket voor de was maar daar zat niemand. Ik had geen zin om onverrichterzake terug te gaan en ging dus op zoek naar tekenen van leven. Een blik door een geopende deur in de gang leverde tot m’n verrassing een kijkje in een slaapzaal op. En er waren er nog een paar, verder in de gang. Dus toch? Ik had me al afgevraagd waar die befaamde slaapzalen van Chinese hotels waren en hier liep ik er zomaar eentje binnen. Ze deden me een beetje denken aan m’n tijd in Militaire dienst. Dezelfde muffe mensenlucht die je tegemoet kwam.
Ondertussen arriveerde er ook een juffrouw die me vragend aankeek. “Laundry”, riep ik haar opgewekt toe en ik hield haar het plastic zakje met de broek van Lia voor. Maar helaas. “No laundry today, sir,” gaf ze me met een vermoeide trek op haar gezicht te kennen en er restte mij niets anders dan de terugtocht te aanvaarden. “Nou ja, dat laten we ‘m wel wassen in de volgende plaats,” gaf Lia te kennen nadat ik haar m’n belevenissen en het mislukken van m’n missie had verteld.
Om tien uur gingen we op weg. Onze plaatselijke gids was een aardige jonge vrouw van zo’n 25 lentes met een aanstekelijke lach maar een zacht stemmetje. Dat was zo nu en dan een probleem omdat de microfoon in de bus tot het weigerachtige type behoorde, net als z’n chauffeur.
Lijiang lag in een breed dal en de meerderheid van de bevolking behoorde van oorsprong tot de Naxi-stam, die al tientallen eeuwen in dit gebied woonde. Ons eerste bezoek van de dag gold een klein klooster vlak bij een dorp op een half uurtje afstand. Het zag er verzorgd uit, met veel planten, bloemen en een Camelia struik van drie honderd jaar oud. Minder oud was de magere monnik die ons ontving hoewel, met z’n zesenzeventig jaar mocht hij er ook zijn. Hij woonde al vanaf z’n tweede jaar in dit tempelcomplex en was in z’n eentje verantwoordelijk voor het kloostertje met bijbehorende tempel. Als teken van z’n waardigheid was hij gekleed in een rood zijden pij. Een vriendelijk man in ieder geval die ons noten met honing en wat appels aanbood.
Na een half uurtje vervolgden we onze tocht en concludeerden onderweg dat het klimaat in deze streek toch aardig de kant op moest gaan van het sub-tropische afgaande op de bananenpalmen die hier en daar stonden. Er werd trouwens ook rijst verbouwd. Door de regen en het sombere weer vonden wij het overigens maar koud. Kennelijk was het klimaat in China de voorgaande weken een beetje van slag, net als op andere plaatsen in de wereld.
Maar we waren op weg naar de volgende bezienswaardigheid en de bus zette ons daarvoor af bij Baisha, een dorp waarvan de straten door de regen in een grote moddermassa waren veranderd. Eerst maar naar de school die niet alleen leerlingen uit dit dorp onderdak gaf maar ook een streekfunctie vervulde. Zo’n bezoek aan een klas is altijd leuk. In dit geval zagen we leerlingen van zo’n jaar of tien, twaalf die geconcentreerd bezig waren met een of andere opdracht. Razend snel schreven ze antwoorden in Chinese karakters in hun schrift. De leraar, die zich had teruggetrokken tijdens onze aanwezigheid, had ongetwijfeld instructies achtergelaten om er geen pan van te maken en hij had er kennelijk goed de wind onder. Alleen bij het filmen en fotograferen werd er zo nu en dan even voorzichtig gelachen en gekeken maar meer ook niet. Een paar klassen met oudere leerlingen waren bezig met een proefwerk en die lieten we uiteraard ongestoord verder gaan.
In de lerarenkamer spraken we even met een lerares die het Engels aardig beheerste. Het was een vertrek met open vensters waarin alleen het hoogstnodige meubilair stond. In een hoek was een vrouw bezig om op een kolenfornuis een maaltijd te bereiden.
Rook van de kachel en damp van de gerechten ontsnapte via een open raam. Leuk om zoiets mee te maken maar liever geen foto’s. Nee, dan zouden we, dat wil zeggen de leraren dus, er veel beter en knapper moeten uitzien, kregen we als motivering voor hun besluit.
In een andere ruimte zagen we tot onze verbazing een rij kleine kacheltjes met pannen die bestemd waren voor de leerlingen die ’s middags niet thuis aten. Het was de bedoeling dat ze daar zelf hun eten klaar maakten.
Bij de hoofdingang van de school zag ik daarna dat er op een stuk muur allerlei getallen waren geschreven onder de kop ’tweeduizend’. Het gaf me een beetje de indruk dat er streefcijfers voor de productie of iets dergelijks in het kader van een vijfjarenplan waren vermeld. Informatie bij Key en de lokale gids bevestigde dat vermoeden hoewel ze er ook wat op z’n Chinees giechelachtig op reageerden.
Na het bezoek aan deze school wandelden we onder leiding van Gerard door het dorp. Natuurlijk voerde hij ons ook over de achteraf weggetjes zodat we een goede indruk konden verkrijgen van de wijze waarop zo’n gemeenschap leefde. De meeste huizen waren in carrévorm om een kleine binnenplaats gebouwd. Daar stond meestal allerlei rommel en soms was er een hok voor wat kippen of een koe gebouwd. Maar je vond er ook wel plantenbakken met bloemen om het geheel wat op te vrolijken. Een aantal bewoners nodigde ons zelfs gastvrij binnen zodat we de kleine kamertjes van deze huisjes konden bekijken.
Een absolute bestseller bleek de kruidendokter te zijn die domicilie hield in dit dorp. Dokter Ho was zijn naam en afgaande op de bedankbrieven van patiënten, uittreksels en kopieën uit tijdschriften moest hij wereldberoemd zijn. Of de oude Chinese man in z’n smoezelige witte jas echt dokter was weet ik niet. Hij sprak in ieder geval goed Engels en nadat we allemaal een zitplaatsje hadden gekregen binnen in een soort wachtkamer vertelde hij ‘hoe het allemaal gekomen was’. En we kregen een kopje kruidenthee want dokter Ho geloofde in de kruiden. Sterker nog, hij verbouwde er zelf een aantal en zocht ze met z’n assistente in de velden rondom het dorp. Na z’n voordracht was er gelegenheid voor consult. Een van onze dames kreeg na onderzoek een kruidenmengsel voor haar migraine en zelf wilde ik wel iets hebben tegen de pijn in m’n nek. Dokter voelde na de uitleg over m’n klacht peinzend aan m’n pols en keek in m’n ogen. Daarna gaf hij de assistente opdracht om uit een achttal kruiden een mengsel voor meneer klaar te maken. Apart werd er een klein beetje van het mengsel in een papiertje gedaan om aan te geven in welke hoeveelheden de medicijn ingenomen moest worden.
De prijs was een verrassing. Waar vind je nog zo’n merkwaardig tarief. De kleine man gaf me vriendelijk lachend te kennen dat ik hem mocht betalen wat de behandeling me waard was. “Geef hem maar 10 Yuan,” adviseerde Gerard me en voor dat bedrag werd ik buigend uitgeleide gedaan.
Al met al liepen we tot bijna 1 uur rond in deze gemeenschap waarbij ik bijna nog vergeet te vertellen dat we ook nog een tempel bezochten met historische schilderingen. Ze zagen er inderdaad erg vervuild en beschadigd uit. Zodanig zelfs dat de voorstelling hier en daar onherkenbaar was geworden.
Werd het geen tijd om te eten? Meer dan een goed idee en we gingen daarvoor terug naar Lijiang. In een klein eethuis, waar het overigens druk was, vonden we aan een ronde tafel allemaal een krap plaatsje. Als bijzondere service werd er onder de tafel een grote ijzeren stoof met gloeiende kooltjes geplaatst Voor onze natte schoenen. Met warme voeten, een biertje en een gevarieerde maaltijd met groenten, rijst, vlees, tomaat en niet te vergeten knoflook was er daarna voorlopig niets meer te wensen.
’s Middags brachten we een bezoek aan de zwarte drakenvijver en de bijbehorende tempels. Het gehele complex had veel van een groot landgoed of park weg maar het weer …., nou ja, laten we daar over zwijgen.
Tijdens de wandeling kregen we gezelschap van een meisje uit Israël, dat op eigen gelegenheid door China trok. Ze was er al een maand of drie.
“Is het moeilijk om zo op eigen gelegenheid te reizen?” vroegen we haar. Uit het gezicht dat ze erbij trok en haar antwoord begrepen we dat je uiteindelijk wel op de plaats arriveerde waar je heen wilde maar je moest er echt niet van op kijken als je bus om duistere redenen dan wel en dan weer niet vertrok.
We besloten om met z’n zessen terug te wandelen naar het hotel omdat je dan gelijk iets van de stad zag. En bij een winkeltje met fotomateriaal even buiten de tempel slaagde ik zowaar in m’n pogingen om 200 ASA filmpjes van Kodak op de kop te tikken. Filmrolletjes te kust en te keur in China had ik al geconstateerd. En nog een stuk goedkoper dan in Nederland ook, alleen zonder uitzondering 100 ASA. En omdat het van dat donkere weer was (sorry, vanaf nu praten we niet meer over het weer tenzij het niet anders kan) was ik al dagen op zoek naar films van 200, nog liever 400 ASA.
Natuurlijk kon de juffrouw in de winkel niet wisselen toen ik met 100 Yuan (20 gulden) wilde betalen. We waren daar al niet meer verwonderd over. Dat was namelijk iedere keer het geval. En of je nou met 1, met 10 of met 100 Yuan wilde betalen, ze hadden nooit terug en moesten dan eerst op bezoek bij de buren of desnoods een straat verder, om wisselgeld te verzamelen.
In de brede straat waar we daarna doorheen liepen was het druk. Er stonden veel winkels en zelfs een soort warenhuis. Even verder kwamen we langs een groot beeld van Mao. Eigenlijk één van de weinige die we gezien hadden. Als ik me niet vergis stond er ook een hele grote in Xian maar we waren er niet aan toe gekomen om die te bezichtigen.
“The great chairman,” zei de mannelijke helft van een Amerikaans echtpaar dat ook net stond te kijken. De grote roerganger was met geheven arm op z’n sokkel geplaatst, alsof hij ons wilde groeten maar dat had ik mogelijk verkeerd geïnterpreteerd. Volgens de mannelijke helft van het echtpaar gaf hij daarmee te kennen dat het Chinese volk aan het werk moest gaan. Zo iets in de trant van: Hup, aan de slag. Z’n echtgenote keek wat ongelovig bij z’n uitleg en de knipoog, die hij me gaf, liet niets te raden over. Wij zagen er in ieder geval een aansporing in om verder te wandelen, richting hotel. En we namen ons voor om een lekker drankje in te slaan voor de avond.
Dat leek eenvoudiger gezegd dan gedaan maar vlak bij het hotel ontdekten we aan de overzijde van de straat iets dat op een slijterij leek. Samen met Dick en Henk besloot ik om die met een bezoek te vereren.
“Denk erom dat we afdingen,” stookten we elkaar bij het naar binnen gaan nog even op. Na wat rondkijken viel de keuze op een grote fles Chinese cognac (zou volgens Gerard redelijk smaken), een fles met wijn of Chinese sherry (15%) en drie zakken Chinese zoutjes. De juffrouw bij de kassa ging aan het werk en terwijl wij elkaar gespannen aankeken liet ze op een rekenmachientje zien dat het 22 Yuan kostte.
“Vier gulden, veertig. Dat kan niet,” zei ik verbaasd. “Het zal wel 220 Yuan zijn,” maar toen we daarna het gevraagde bedrag bij elkaar hadden gescharreld in twee briefjes van tien en twee van een Yuan en dat aanboden aan de juffrouw gaf zij met een vriendelijke glimlach te kennen dat het in orde was.
Verbaasd over dit koopje verlieten we de winkel om naar het hotel te gaan maar we werden daarvan afgehouden door Tineke die ons wenkte om naar haar toe te komen. Samen met Lia en Lies was ze een theehuis binnengedoken voor een kop warme thee.
Bij het vertrek uit deze gelegenheid moesten we met z’n zevenen 7 Yuan neertellen voor evenveel koppen thee, op zich ook een bedrag van niets, en ik gaf het maar op om iets van de Chinese economie te begrijpen.
Dat afdingen zagen we niet zo zitten voor die drank, fluisterden de twee anderen me daarna nog even toe bij de korte wandeling naar het hotel waar we ons wat wilden opknappen voor het diner. Ik uiteraard ook niet en ik vroeg me zelfs af of die juffrouw bij de kassa zich niet had vergist.
’s Avonds aten we gezellig met z’n allen en Gerard trakteerde op wijn vanwege z’n verjaardag gisteren. De sfeer was prima. Er werden oude herinneringen opgehaald aan vroeger. Lily, één van de reisgenoten, bleek als jong meisje tijdens en na de oorlog in dezelfde buurt gewoond te hebben als ik en er ontstond zelfs even zo’n ‘weet je nog wel, oudje’ stemming. Gezellig en bij terugkomst in het hotel verlengden we onder het genot van een drankje het samenzijn in de kamer van Dick en Lies.
“Helemaal niet gek die cognac,” stelde ik bij het tweede glaasje vast. “Helemaal niet als je weet wat ie gekost heeft,” vielen m’n twee mede-inkopers me lachend bij.
Een leuke dag was de algemene conclusie. Ondanks het snertweer. Zou dat misschien één van die verborgen wonderen zijn?