19. Niet bij brood alleen?
September 1943 keerden we dus terug naar Amsterdam. Terug naar een normaal leven maar mede door de andere buurt waar we kwamen te wonen was het verschil met de tijd voor de oorlog groot. In uiterlijk opzicht doordat de Duitsers een deel van het stadsbeeld waren geworden en verder door de hele sfeer, die je gevoeld moet hebben om te begrijpen wat ik bedoel.
Dat laatste werd veroorzaakt door een optelsom van allerlei zaken. Onzekerheid over de plannen van de Duitsers met Nederland, hoop en twijfel over de afloop van de oorlog, het wegvoeren van de Joodse bevolking, de manier waarop de mannelijke bevolking soms opgepakt werd om te werken in Duitse fabrieken, de groeiende schaarste aan kleding en voedsel. Drieëneenhalf jaar was de oorlog al bezig en stapje voor stapje werd er geknabbeld aan het rantsoen dagelijks brood. Ik ben een liefhebber van brood en kom er niet onderuit om daarover iets te vertellen.
Laat ik maar meteen flink inzetten met de kwaliteit van het huidige brood. Uitzonderingen daargelaten vind ik het meeste brood van vaderlandse bodem tegenwoordig maar een smakeloze homp deeg. Als het een halve, nou ja een hele dag in de broodtrommel heeft gelegen, is alle sjeu er af. De structuur van het brood lijkt vaak op die van karton, wit of bruin karton naar keuze.
Net zoiets geldt trouwens voor tomaten en aardbeien maar laat ik voorkomen dat ik buiten de opdracht van dit boek beland, ik wilde wat over brood vertellen en dan in het bijzonder over brood in samenhang met de oorlog. Brood waarover we toen minder kieskeurig waren maar het spreekwoord zegt niet voor niets dat honger zelfs rauwe bonen zoet maakt.
Vier broodherinneringen worden het, ga er dus maar even rustig voor zitten.
Dat heerlijke brood in Eerbeek
Het eerste verhaal is maar kort en handelt over het tarwebrood – of was ’t nou boerenweit?- dat we in Eerbeek aten. Toch wel jammer dat ik dat vergeten ben. Het waren in ieder geval grote broden met als gevolg grote sneden, die maar net op een bord pasten. Dat klopt met de omschrijving die ik op internet vond. Boerenweit is zwaar volkorenbrood waarvan je boterhammen snijdt die bijna twee keer zo groot zijn als een normale snee brood.
Die broden haalde je gewoon bij de bakker in het dorp. Oh, de smaak van dat brood, als ik er aan terugdenk komt het water me in de mond.
“Nog een boterhammetje met boter en zelfgemaakte worst van Toontje z’n moeder, Rudie?”
Daar kon ik geen nee op zeggen. Ik heb nooit meer zo’n lekker brood geproefd daarna.
Ik kan me voorstellen dat je m’n beschrijving overdreven vindt en de eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat ik het een beetje heb aangedikt maar dat moet je maar voor lief nemen. Alle gebeurtenissen in Eerbeek nemen nu eenmaal een bijzondere plaats bij me in en brood maakt daarop geen uitzondering
Het legendarische Zweedse wittebrood
De tweede broodherinnering gaat over het Zweedse wittebrood. Ergens in het vroege voorjaar van 1945 zond Zweden een lading meel naar het nog bezette en hongerende deel van Nederland. Voedsel was schaars zoals je hierboven ziet, er gingen vele mensen dood door kou en ondervoeding.
Achteraf beschouwd was deze zending van het Zweedse Rode Kruis niet veel meer dan de bekende druppel op de gloeiende plaat maar dat was het toch niet alleen. Het was ook het duwtje in de rug dat iedereen nodig had om nog even vol te houden. Een teken dat de oorlog op z’n eind liep.
Abusievelijk wordt er nog wel eens beweerd dat de Zweden hele broden stuurden maar dat is onjuist. Geloof me, ze stuurden meel en daarvan werd in Nederland brood gebakken.
Tegen inlevering van de nodige bonnen kon daarna per gezinslid een hoeveelheid wit brood worden gehaald. Als ik ’t me goed herinner was er ook een beetje boter bij maar dat kan net zo goed margarine geweest zijn.
Ik weet nog goed dat mijn moeder ons brood bij de bakker had gehaald en dat we ’s avonds met z’n allen een snee van dat brood aten. Het had een smaak als gebak. Nog beter, hemelse cake.
Ik heb daarna nooit meer zulk lekker wit brood gegeten. Afgezien van het brood in Eerbeek natuurlijk maar de smaak van dat wittebrood, nee, die komt nooit meer terug.
Uit de mond gespaard brood
Diezelfde hongerwinter werden de voedselrantsoenen steeds meer teruggebracht en op een gegeven ogenblik kreeg ik ’s middags nog maar één sneetje brood.
Als beleg werd daar wat zelfgemaakte stroop van suikerbieten op gekrabd.
Je kon zo’n boterhammetje natuurlijk in een paar happen naar binnen schrokken maar ik deed dat anders. Om er lang en volledig van te kunnen genieten sneed ik ‘m in vieren en elk partje dan ook weer in 4 stukjes. Als je de daardoor ontstane 16 stukjes vervolgens in alle rust opat was je mooi een kwartier bezig en kreeg je toch het idee van verzadiging.
Voor de moeders was het overigens een zalige tijd in dat opzicht. Ze hoefden nooit opmerkingen te maken als “Ruud, eet je bord nou eens leeg”.
Ja, Ruud deed er wel lang over maar dat had een heel andere reden. Door het zo te verdelen leek het meer.
Zemelbrood
Het laatste verhaal gaat over brood dat je bij de bakker kon laten bakken als je maar meel inleverde.
Het speelt zich ook af tijdens de hongerwinter.
In het vorige hoofdstuk vertelde ik over de periode die we in Eerbeek doorbrachten na de arrestatie van m’n vader. Het was de zomer van 1943 met prachtig weer en met een vooruitziende blik verzamelden we, bevoorrecht gezin in dat opzicht, een flinke hoeveelheid tarwe en rogge.
Hoe we dat deden? Heel eenvoudig, door “aren te lezen”. Als de boeren hun graan maaiden bleven er nadat ze de graanschoven van het land hadden gehaald, altijd koren- of tarwearen achter. Het was een ongeschreven regel dat de bewoners uit de omgeving die mochten verzamelen en meenemen. Als je dat deed en er daarna de korrels uit haalde bleef er op die wijze een aardige hoeveelheid tarwe of rogge over. Samen met m’n broers heb ik heel wat middagen zoekgebracht met het verzamelen van dit achtergelaten ‘goud’.
Eén keer kwamen we van een koude kermis thuis omdat de boer ons verbood op z’n land te komen. Hij had mij met Toontje de week daarvoor betrapt toen we probeerden een paar appels uit z’n boomgaard mee te nemen.
Het resultaat na afloop van ons oogstseizoen mocht er zijn en we namen bij de verhuizing naar Amsterdam drie jutezakken met graan mee. Zoals ik al zei, we hadden een vooruitziende blik gehad.
Nou doe je met korrels niet zoveel. Je moet ze eerst malen en dat werd in de Scheldestraat met een oud handkoffiemolentje gedaan. Dat ging niet vlug, nee.
Het was ook geen leuk werk en dat betekende dat iedereen een beurt kreeg om te malen.
Van het aldus verkregen meel werd met water meestal pap gekookt. Aangezoet met een beetje bietenstroop smaakte dat redelijk.
Maar er was ook een mogelijkheid om tegen inlevering van een hoeveelheid meel bij de bakker om de hoek een brood te laten bakken. Dat vonden we, en wij niet alleen, toch een beetje zonde. Dat mooie meel inleveren, je moest maar zien wat je ervoor terugkreeg. Daarom werd het zelf gemalen graan eerst door ons gezeefd. Het mengsel dat voor de bakker om de hoek bestemd was bestond uit een hoeveelheid mooi wit meel en een onevenredig grote hoeveelheid zemelen.
Het gevolg laat zich raden. Het brood dat je er voor terugkreeg, leek nog het meest op gebakken kokosmat.
Eten was verschrikkelijk belangrijk in die dagen.
Ik schreef het al eerder, de zwaksten en de meest kansarmen overleefden de hongerwinter niet.
Maar daarover later meer als ik over de gaarkeuken vertel.