NOOIT TE OUD VOOR LEGO
Martin Bril vertelt in z’n dagelijkse kolom in de Volkskrant regelmatig over de belevenissen met zijn dochters. Hij heeft er twee die zo’n beetje in of tegen de puberleeftijd aan zitten en dan liggen de verhalen voor het oppakken.Het is een techniek die schrijvers vaak gebruiken. Als het dagelijkse stukje niet wil lukken, vallen ze terug op een onderwerp dat houvast biedt. De kinderen, of de katten, de kroeg, de kleinkinderen. Vooral de laatsten zijn een onderwerp waarmee je dank zij het groeiende aantal opa’s en oma’s in Nederland gemakkelijk scoort. Kleinzonen en kleindochters. Ik heb er zelf toevallig vier en zonder overdrijven mag ik beweren dat het bijzondere exemplaren zijn. Die regelmatig naar opa en oma bellen om te kijken of het daar wel goed gaat.
De oudste twee waren vier weken met vakantie. Kamperen, en met een busje waren ze via Duitsland en Zwitserland naar Italië getrokken waar ze drie heerlijke maar wel warme weken hebben doorgebracht. Daarna nog een weekje Frankrijk waarna Nederland weer klaar stond met z’n wispelturige klimaat.
Toen ze in Frankrijk zaten belde de kleindochter even om te vertellen dat ze op een andere camping stonden. Een paar jaar geleden had ik nog moeite om haar door de telefoon te verstaan – opa wordt natuurlijk ook een beetje doof – maar de laatste tijd heeft ze zich aangewend om zo duidelijk te articuleren dat ze bijna zonder telefoon al overkomt.
“We zijn nog steeds in Frankrijk, opa, maar nu op een andere camping,” was haar opening. Een gemakkelijk begin waarop ik zonder nadenken mijn voor de hand liggende vraag kon stellen.
“En, is het daar ook leuk?”
Dat was het want Erwin en Mariska (vrienden van de ouders) waren er ook met de baby en dat bleek een bron van doorlopend vermaak.
Met ‘is het nog steeds lekker weer’ probeerde ik wat variatie in het gesprek te brengen.
“Het gaat wel, opa. Het onweert een beetje maar het is niet meer zo warm als in Italië. Gaan jullie ook met vakantie, opa?”
“Nee, wij blijven nog maar even thuis en gaan zo nu en dan ergens naar toe.” Een antwoord dat haar kennelijk niet helemaal tevreden stelde.
“Waar gaan jullie dan naar toe, opa? Doen jullie dan leuke dingen?”
“Ja ach, van alles hè,” probeerde ik maar zo gemakkelijk kwam ik er natuurlijk niet van af.
En met haar volgende vraag zette ze me schaak en mat. “Gaan jullie dan naar de Efteling?”
De laatste plaats waar ik heen wenste te gaan maar hoe leg je dat op een pedagogisch verantwoorde manier uit aan je kleindochter. Gelukkig wachtte ze het antwoord niet af. “Ik geef je papa wel even, doei,” en toen die vertelde dat ze aan de Drôme zaten waar we zo’n kleine dertig jaar geleden met de zonen een paar vakanties doorbrachten op de camping Camp de Base verjoeg een acute nostalgie het schrikbeeld van een dagje Kaatsheuvel. De Drôme, met die kleine camping aan de rivier. Geweldig.
Wat ik dan tegen de Efteling heb? Oh, niets bijzonders eigenlijk, we zijn er ook ooit geweest, met de jongens, maar op een gegeven leeftijd heb je dat soort pretparken wel gehad. Al die herrie en dat gedoe met achtbanen en waterspektakels hoeft niet meer voor me. Zoals dat jongetje van twaalf in de TGV tegen ons zei nadat zijn jongere zusje had gevraagd of wij ook naar Disneyland gingen. “Ik geloof niet dat dat nog iets is voor jullie. Maar Legoland lijkt me echt geschikt.”
erJeetje