03 jul 2018

Dolle Dinsdag
Na de geallieerde landing in Normandië op 6 juni 1944 dachten we dat de oorlog daardoor wel snel afgelopen zou zijn. In augustus van dat jaar werd Parijs bevrijd en als het in dat tempo zou doorgaan moest het toch wel in een paar maanden bekeken zijn.
Pinksteren bracht het verrassende voetbalkampioenschap van de Volewijckers en het door de jeugd van Zuid gescandeerde ‘Aa jee AA iks Ajax is een club van niks’ was regelmatig te horen op straat. Op zich nog geeneens zo vreemd want het in het Olympisch Stadion spelende Blauw Wit was in Amsterdam Zuid vele malen populairder dan Ajax.
De opmars van de geallieerden nam echter veel meer tijd in beslag dan we hoopten hoewel, nadat Radio Oranje op maandagavond 4 september had aangekondigd dat de bevrijders eraan kwamen ging dat bericht als een lopend vuurtje door ons land. Op dinsdagochtend 5 september dacht half Nederland dat de bevrijding nabij was. De geallieerde troepen zouden al in Breda zijn en in heel Nederland speelden zich emotionele taferelen af met juichende en hossende mensen. Vlaggen werden uitgestoken, Duitse wegwijzers werden van hun plaats gerukt, bedrijven liepen leeg omdat het personeel de bevrijders wilde begroeten.
De Duitsers namen overigens direct maatregelen. Op 4 september werd al de bijzondere staat van beleg uitgevaardigd en op Dolle Dinsdag zelf maakte de Höhere SS- und Polizeiführer Rauter bekend dat op groepen van meer dan vijf personen geschoten zou worden.
Maar voorlopig greep het lagere niveau van de bezetter niet in. Groepjes Duitse soldaten verlieten zelfs hier en daar het land richting Duitsland. Onder de NSB’ers brak paniek uit en velen vertrokken met hun familie naar Duitsland waar ze overigens van het kastje naar de muur werden gestuurd. Duitsland zat niet op ze te wachten.
Wat we niet wisten was dat het aantal geallieerde troepen nog veel te klein was om naar Nederland door te stoten. De hoofdmacht zat nog in Frankrijk en de troepen die net Antwerpen hadden bereikt liepen het risico afgesneden te worden.
In de loop van Dolle Dinsdag en op de dag erna beseften steeds meer mensen dat de bevrijding nog lang niet een feit was. In het zuiden zag de bevolking geen geallieerde troepen maar juist meer Duitse soldaten.
In het westen begrepen we in de loop van woensdag dat het er niet van zou gaan komen. Toen ook de slag om Arnhem in september door een Duitse overwinning geen succes opleverde was het duidelijk dat de bevrijding van Noord Nederland nog wel een tijdje op zich zou laten wachten. Het westen van Nederland ging de Hongerwinter tegemoet. Nederland werd alleen zuidelijk van de grote rivieren in oktober bevrijd.

De gaarkeuken
In het vijfde oorlogsjaar werd het tekort aan voedsel in het westen van het land echt nijpend. De rantsoenen werden van maand tot maand kleiner. Bovendien werd op een gegeven ogenblik de gastoevoer afgesloten.
Ergens in het vroege najaar van 1944 werden er daarom centrale keukens geopend die voedsel moesten verstrekken aan de bevolking. Gaarkeuken kregen die als naam en gaar was het.
Aanvankelijk bestond dit eten nog uit stamppot van aardappelen en biet of kool, later werd de kwaliteit geleidelijk slechter en er werd ten slotte nog hoofdzakelijk dunne soep van aardappelen en bloembollen uitgedeeld of vieze stamppotten, waarvan suikerbieten het hoofdbestanddeel vormden.

De gaarkeuken voor onze buurt was ondergebracht in een voormalige fietsenfabriek achter de oude RAI in de van der Helststraat. Later werd het uitdelen verplaatst naar een groot leegstaand  winkelpand een paar honderd meter verder in die straat.
Eten halen vond ik een vervelend werkje omdat je meestal een tijd moest wachten. Ik was toen elf jaar en oud genoeg om met m’n oudere broer en zusters mee te doen in het haalschema. Dat betekende dus een paar maal per week lopen naar het uitdeelpunt, een wandeling van een dik kwartier. Met een klein melkemmertje om het eten in te doen. Meestal werd dat ’s middags om een uur of drie uitgedeeld. Als ik daar aankwam stonden er meestal al mensen te wachten. Ik sloot achter aan in de rij en keek of er bekenden bij stonden om een praatje te maken. Het wachten begon. Soms duurde het een kwartier maar het werd ook wel eens bijna een uur voor de hap van de dag werd aangevoerd. In vuilnisemmers, dat wil zeggen, het verzinkte model van die dagen, omdat er kennelijk niets anders beschikbaar was.
Als ik dan eindelijk aan de beurt was kreeg ik op vertoon van onze familieknipkaart een aantal lepels eten in m’n emmertje gekwakt. En daarna kon ik weer naar huis lopen met het “heerlijks”.
In het vorige hoofdstuk heb ik al verteld dat wij nog een reservevoorraadje voedsel hadden waaronder tarwe en rogge uit Eerbeek maar niet iedereen was zo gelukkig.
Het met sintels bedekte terrein naast de gaarkeuken trok daarom altijd veel bezoekers omdat daar de afval werd weggegooid. Kinderen en volwassenen in haveloze kleding snuffelden er in de afvalhopen in de hoop een paar schillen of iets anders eetbaars te vinden.
Een heel gewild object waren de vuilnisbakken waarin het eten werd vervoerd naar de uitdeelpunten. De leeggeschepte bakken werden namelijk buiten gezet en werden dan onmiddellijk bestormd door een horde liefhebbers om de binnenkant en de bodem met een lepel af te schrapen.

Wel eens kleine jongens gezien die bijna in hun geheel in een vuilnisbak verdwenen? Je moet ’t meegemaakt  hebben om het te geloven zeggen ze wel eens. Ik kwam er regelmatig langs als ik eten ging halen en zag dan rijtjes bakken waaruit alleen maar benen staken.

Eten op school
Ondertussen ging ik ook nog steeds naar school hoewel, maar een halve dag in plaats van een volledige. Ik kan me eigenlijk niet meer herinneren of de kachels nog brandden. Centrale verwarming was er in die tijd nog niet in de schoolgebouwen en de onderwijzer of onderwijzeres had als taak om ’s ochtends de grote kachel in ieder klassenlokaal aan te maken en te stoken met cokes.
Ook op school werd het laatste halve oorlogsjaar een paar keer per week eten uitgedeeld. Iedereen moest daarom op die dagen een grote kom of schaaltje meebrengen en een lepel. Die maaltijd bestond uit dezelfde dunne soep of suikerbietenstamppot die bij de gaarkeuken werd uitgedeeld.
Eén keer, in februari of daaromstreeks, was er een grote verrassing. Er was echte dikke gebonden groentesoep met stukken vlees erin. We konden onze ogen niet geloven. De hele school gonsde van het enthousiasme. Gesmuld hebben we en er was zoveel dat er voor iedereen nog een halve portie extra was.
Zo’n gebeurtenis schiep natuurlijk verwachtingen. De oorlog zou nu toch wel gauw afgelopen zijn dachten we. Maar zover was het nog lang niet. En de keer erna werd er weer de gebruikelijke watersoep uitgedeeld, soep bestaande uit water en wat drab van aardappelschillen.
En de hoop dat de oorlog snel afgelopen zou zijn werd weer een tijdje opgeborgen.

Op foto’s uit die tijd zie je vaak kinderen in haveloze kleding en met soms blote voeten. Ze moeten behoord hebben tot de allerarmsten in die tijd. M’n moeder zorgde er altijd wel voor dat we kleren zonder gaten of rafels droegen en m’n jongste broer en ik hadden ook schoenen zonder gaten in de zolen. Ik vraag me nu af hoe ze het voor elkaar heeft gekregen om zonder water en elektriciteit de wekelijke was te doen. Ik vertel er meer over in hoofdstuk 22.


[begin]