28. Pensioenen en uitkeringen.
In het boek ‘De eeuw van mijn vader’ van Geert Mak beschrijft deze ‘het schip met geld’ waarop zijn moeder na afloop van de oorlog 40-45 haar hoop stelde in tijden dat het de familie niet zo voor de wind ging. Ze doelde daarbij op het salaris dat zijn vader tegoed had van de Nederlandse Staat over de jaren die hij in het voormalige Indië in krijgsgevangenschap had doorgebracht.
Deze achterstallige salarissen werden na hun repatriëring naar Nederland echter almaar niet uitbetaald, eerst uit ambtelijke traagheid, later omdat de Nederlandse regering bij de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië alle baten, lasten, vorderingen en schulden van het voormalige KNIL had overgedragen aan de nieuw gevormde republiek.
Volgens de Haagse normen was dat allemaal prima in orde. Een hoge ambtenaar verklaarde dat uitbetaling ook niet nodig was omdat de door de Japanners geïnterneerden in die tijd niet voor hun eigen kost hadden hoeven te zorgen, geen huur hadden betaald, geen personeel hoefden te onderhouden enz. Ze hadden nota bene ook geen belasting betaald.
Na veel touwtrekken werd er zesendertig jaar later, in 1981, alsnog een genoegdoening uitbetaald van fl. 7500,-. Zijn vader lag toen al geruime tijd in het ziekenhuis maar het stelde z’n moeder in ieder geval in staat om de vele bezoeken aan het ziekenhuis te betalen.
Bij de teruggekeerde Joodse overlevenden uit Auschwitz en al die andere vernietigingskampen zien we een identieke situatie. Ook in hun geval was er nauwelijks sprake van een financiele tegemoetkoming en voor zover dat wel het geval was moest die wel zo snel mogelijk worden terugbetaald.
Er is in 2001 een boekje verschenen over de wijze waarop Joodse Nederlanders na hun terugkomst uit de vernietigingskampen werden ontvangen en opgevangen. Als je de kleine Sjoa van I. Lipschits leest rijzen de haren je te berge over de botheid waarmee dat heeft plaatsgevonden. Het heeft daarna in hun geval zelfs tot 2000 geduurd voor er sprake was van terugbetaling van door banken en overheid geconfisqueerde tegoeden en eigendommen van Joodse Nederlanders, die de Endlösung niet hadden overleefd.
De nabestaanden van verzetsstrijders hebben niet zo lang hoeven wachten. Niet dat het geld meteen binnenstroomde maar in de papieren van mijn moeder kon ik nagaan dat met name het verzetspensioen in 1949, vier jaar na afloop van de oorlog, definitief geregeld was.
Hoe ze voor die tijd geld ontving en in de laatste twee oorlogsjaren kan ik niet nagaan.
Vier jaar moest er dus over een regeling gepraat worden. Als je ziet hoe die in bovenvermelde gevallen tot stand kwam zou het me nauwelijks verwonderd hebben als het als volgt was gegaan.
“Uw man was verzetsstrijder? En hij had daartoe op eigen initiatief besloten? Juist ja, en nog ondergedoken ook. Begrijp ik goed dat u over die drie jaar dus geen belasting heeft betaald?”
Gelukkig heeft de toekenning niet op deze wijze plaatsgevonden. Hoe ging het dan wel? Voor de nieuwsgierigen heb ik de beschikking uit 1949 bijgevoegd. Als uitgangspunt bij de berekening van het pensioen werd het inkomen van de overledene bij het uitbreken van de oorlog genomen. Dat leverde voor m’n moeder na bijtelling van enige toeslagen een bedrag op van 4025 gulden. Per jaar wel te verstaan. Afgerond 335 gulden per maand. Je moet de hoogte van dat bedrag wel afmeten tegen het gemiddelde inkomen in die tijd. In m’n herinnering betekende het geen luxe maar ook geen bestaan op het randje van de armoedegrens. Je moet je tevens realiseren dat pas vijf jaar na de bevrijding het welvaartsniveau van voor de oorlog weer werd bereikt.
In de loop der tijd werd dat pensioen jaarlijks verhoogd en financieel kon m’n moeder er later, toen wij allemaal op eigen benen stonden, gelukkig prima van rondkomen.
Iets anders was de aanvraag die ze indiende vanwege geleden verzetsschade als gevolg van het onderduiken. Om dat vast te stellen had men wat meer tijd nodig maar in 1951 kwam uiteindelijk de beslissing van het Ministerie van Financiën af. Driehonderdeenenzeventig gulden bedroeg de vergoeding. Geen cijfers achter de komma, jammer, maar dat 371 in plaats van een afgerond bedrag. Pfff, van een benauwende kleinheid.