31. No touch
Maandag 1 januari. Bezoek aan the Killing Fields
Vanaf het Tuol Sleng Genocide Museum in Pnom Penh is het een dik half uur rijden naar de Killing Fields of Choeung Ek. Vijftien kilometer straatweg waarvan de laatste tien kilometers erg hobbelig zijn. Ik ben met m’n gedachten nog in het museum aanwezig en de beelden van de slachtoffers trekken aan me voorbij. Foto na foto. Die zijn bewaard gebleven omdat de Khmer rouge er, net zoals de Nazi’s in 40-45, een registratiesysteem op na hielden waarbij alle gevangenen werden geregistreerd en gefotografeerd. Boekhouders van het type Eichmann vind je niet alleen in Europa.
Een op de vijf inwoners van Cambodja heeft het regime van de Khmer rouge in de jaren 1975-1978 niet overleefd. Wat een onbeschrijflijke hoeveelheid leed moet daarvan het gevolg zijn geweest. Hoe zijn de nabestaanden daar overheen gekomen? Ik probeer me een voorstelling te maken van hun verdriet, revanchegedachten, haatgevoelens ten opzichte van de daders. Hoeveel tijd heb je nodig voor dit een beetje gesleten is? Ik denk dat dit nooit over gaat.
Wat drijft de Pol Pots op deze aarde tot hun moordpartijen? En waarom zitten er zoveel vertegenwoordigers van rode broederschappen bij?
Vragen, vragen, vragen.
De plaats van Choeung Ek Killing fields bestond voor 1975 uit een deel van de Choeung Ek commune. Het werd ondermeer als boomgaard gebruikt en er lag een klein Chinees kerkhof. Na het uitroepen van de Khmer Republic bezetten de Khmer rouge de commune en veranderden de plaats in een opvangkamp met een grootte van twee hectare. Geen kamp om mensen gevangen te zetten of te laten werken voor het regime maar een oord om mensen te vermoorden. Hier werd iedereen die niet in de plannen van Pol Pot c.s. paste, omgebracht.
Choeung Ek Killing Field was het op een na belangrijkste deel van de zogenaamde Veiligheidsgevangenis die het S-21 centrum werd genoemd. Daar hoorde ook de Tuol Sleng Prison als centrum voor detentie, marteling en ondervraging bij.
Gevangenen uit die gevangenis en uit andere delen van het land werden na een kortere of langere detentie naar de Choeung Ek Killing Fields gebracht en daar letterlijk doodgeslagen. Kinderen door ze met hun hoofd tegen een muur of boomstam te slaan, ouderen door slagen met de kolf van een geweer. Op deze wijze werden tussen 1976 en 1978 ongeveer 20000 mensen vermoord. De slachtoffers werden daarna begraven in massagraven.
Na de inval van Vietnam in het land en de nederlaag van de Khmer rouge werd in het voorjaar van 1979 ontdekt wat er gebeurd was op deze plaats en op andere soortgelijke vernietigingsplaatsen.
In Choeung Ek werden tussen 1979 en 1980 129 massagraven ontdekt waarvan er 86 werden geruimd. Hierbij werden 8985 stoffelijke resten geborgen. Het grootste massagraf bevatte 450 lichamen.
In 1989 besloot de toenmalige regering van Cambodja om Choeung Ek Killing Field tot blijvende gedenkplaats te benoemen. Als symbool van de wrede en barbaarse moorden die door het communistische Khmer rouge regime waren gepleegd, werd er een Memorial Stupa gebouwd waarin duizenden schedels en botten van slachtoffers liggen als blijvende waarschuwing voor het nageslacht.
Bij de inrichting van dit terrein tot historisch museum heeft men een weldadig aandoende soberheid betracht. Een gebouwtje met foto’s, hier en daar wat borden met tekst, waarin beschreven wordt wat hier heeft plaatsgevonden. Ik laat hier een paar delen tekst in vrije vertaling volgen.
“De methode waarmee de kliek van Pol Pot criminelen zijn bloedbad uitvoerde onder de onschuldige bevolking van Kampuchea kan niet volledig en in duidelijke bewoordingen beschreven worden. De reden daarvan is dat de uitvinding van deze wijze van doden zo vreemd en ongewoon wreed is dat het moeilijk voor ons is om vast te stellen wat de daders voor ogen stond. Uiterlijk lijken ze op andere mensen maar hun harten zijn de harten van demonen.”
“Ze – de Khmer rouge – probeerden intensief om de bevolking van zijn oorspronkelijk Khmer karakter te beroven en de bodem en het water van Kampuchea te veranderen in een zee van bloed en tranen die de culturele infrastructuur zou laten verdwijnen. Zaken als beschaving en nationaal karakter gingen ten onder in een woestijn van totale vernietiging waardoor de maat-schappij in Kampuchea omver werd geworpen en terug werd gedreven naar het stenen tijdperk.”
Langzaam wandel ik tussen de uitgegraven massagraven door. Men heeft ze na het bergen van de lijken zo laten liggen als ze waren. Ondiepe kuilen die er uit zien als droge sloten. De hele plaats doet bijna vredig aan maar hier en daar geplaatste borden zoals dat bij de ‘killing tree’ laten weinig aan de fantasie van de bezoeker over.
Ik loop verder naar de achterzijde van dit ooit zo verschrikkelijke oord en kijk uit over een kale vlakte. In de verte staat een eenzame palmboom als een baken in de ruimte. Het is stil, de wind ruist in m’n oren. Vanaf de ingang van het kamp komt vaag het geluid van gedempte stemmen van andere bezoekers.
Plotseling komt er een klein meisje vanachter wat struiken te voorschijn. Ze wil dat ik haar fotografeer, voor geld.
Hallo, foto, money, en er duiken er nog twee op. Maar ik heb even geen zin in foto’s. De stilte is verbroken en ik loop verder, naar de stupa waarin achtduizend schedels liggen. Achtduizend paar lege oogkassen die de bezoeker aanstaren.
In de verte doet het me een beetje denken aan foto’s die ik heb gezien van een reusachtig mortuarium bij Verdun waarin de schedels liggen van gesneuvelden in de eerste wereldoorlog. Daar als symbool van de zinloze dood van miljoenen soldaten in de eerste wereldoorlog.
Hier liggen ze netjes gerangschikt in schappen, rij na rij, etage boven etage. No touch staat als waarschuwing bij de ingang van de stupa. Niet aanraken.
Want wie hier ligt heeft de status van onaantastbaarheid. Die raak je niet aan. Uit respect.
In de schaduw van wat bomen zitten we na afloop op een bank en drinken een koud blikje Fanta. We krijgen bijna onmiddellijk gezelschap van een klein meisje dat het blikje wil hebben. Ze heeft al een paar lege flessen bij zich en ik geef haar het blikje met de rest van de limonade. Ze rent er mee weg maar komt na een paar minuten weer terug met haar broertje. Aarzelend komen ze bij me staan. Zouden ze nog een blikje willen hebben? Maar het gaat om heel iets anders. Het gaat om m’n pet waarop ik de kleurige embleempjes van een aantal landen heb gespeld. Voorzichtig laten ze hun vingertjes over de glimmende speldjes gaan als ik hem even voor ze afzet. Twee kinderen die waarschijnlijk nog geen idee hebben van de gruwelen die op deze plaats zijn gebeurd. Het is te hopen dat ze als volwassenen geen kans zullen geven aan een nieuwe Pol Pot. Dat ze tijdig zullen ontdekken dat dergelijke mensen ook een pet dragen. Maar dan een pet die een symbool is van hun macht en de misbruik die van die macht gemaakt kan worden.