15 sep 1994

33. Tevreden zijn

0 Reacties

“Goeie morgen, Ranja,” riep Gajus terwijl hij met een opgewekte lach op z’n gezicht de Ingooi binnenstapte.
“Hoewel, goeie morgen? Wat zitten jullie hier allemaal met zure ballen gezichten, mensen? Is er iemand dood? Is die punt verlies tegen RODA zo hard aangekomen? Doe die jongens eens even een glaasje huppelwater, Frits. Ik kwam hier toevallig wel effe langs voor een stukje gezelligheid.”

De stemming onder de aanwezigen in de Ingooi hield inderdaad niet over en ondanks het lekkere septemberzonnetje dat door de wat groezelige gordijnen naar binnen scheen kon zelfs uitbater Frits een wat verveelde geeuw niet onderdrukken.
“Weet je wat het is, Gajus,” zei hij somber terwijl hij met geroutineerde bewegingen enige kelkjes met een helder, volgens zeggen naar oud Leeuwardens recept bereid, tonicum volschonk. “Er valt nog maar zo weinig te lachen in dit land. “t Is allemaal chagrijn en ontevredenheid om je heen.”
Instemmend mompelend betuigden de aanwezigen hun instemming met de stelling van de kastelein.
“Het is net wat Frits zegt,” nam ome Bram het woord over. “Vroeger, toen kon je tenminste nog lachen. God, Gajus, wat hebben we niet een feesten gevierd hier. Nou, je weet zelf hoe het was vlak na de oorlog. Geen cente makke hadden we maar wel lol voor tien. Kom daar nou eens om. Nou ja, je weet zelf hoe het met die laatste plannen voor een gezellige avond met de vrouwen is afgelopen. De één had het te druk, de ander was met vakantie. Een derde kon op die datum niet. Een vierde moest overwerken. Nou ja, laat ook maar. Na de vierde keer uitstellen en verplaatsen naar een andere datum hoefde het voor mij niet meer.” En knorrig hield hij zijn glas tegen het licht om, nadat hij de inhoud met een kritische blik had bekeken, z’n beklag te doen over de smaak van het gebodene.
“Die Bokma begint ook steeds meer naar een mengsel van spiritus en odeklonje te smaken, Frits. Bwaohh, doe ons maar een pilsje om die rot smaak weg te spoelen.”
Even dreigde de stemming naar nog grotere diepten weg te zakken maar de wat boze uitroep van Gajus voorkwam erger.
“En nou is het wel genoeg geweest. Zijn jullie nou helemaal van de ratten besnuffeld. Ik ben nou drie dagen terug in Ranjaland en laat me jullie een ding vertellen. Jullie hebben het goed vergeleken met die verre landen waar ik ben geweest. Jullie hebben het zelfs hardstikke goed. Jullie hebben het zo goed dat je het zelf geeneens meer merkt.
Problemen? Schiet toch op. Luxe problemen, ja. Laat me jullie een ding vertellen. Op Java heeft het gros van de mensen nog geen nagels om hun kont te krabben. Net genoeg te eten en een lekkend dak van roestige golfplaat boven hun hoofd. Weinig reden voor plezier zou je denken, toch? Nou, mooi mis. Daar wordt nog gelachen. Niet één keer, maar wel honderd keer per dag, daar hebben ze nog plezier in het leven. Zal ik jullie eens wat vertellen. Die materiele welvaart, die wij gekregen hebben lijkt op het eerste gezicht misschien hardstikke leuk maar de prijs die we ervoor moeten betalen is misschien wel veel hoger dan we denken. In plaats dat we ervan genieten heeft al die welvaart ons ontevreden gemaakt. Naarmate wij hier meer welvaart hebben gekregen zijn we alleen maar zuurder en mopperiger geworden. Waar is de blije lach gebleven? Trouwens, ome Bram zei het toennet ook al. Vlak na de oorlog, allemaal zo arm als een kerkrat maar hoe zat het toen met het geluk?”
Je hebt verdomme gelijk, Gajus,” zei haagse Karel terwijl z’n ogen wat vochtig werden bij de herinneringen aan vroeger.
En zachtjes neuriede het gezelschap de bestseller uit vroeger jaren van Gerard Cox.
“Toen was geluk nog heel gewoon.


[begin]