57. Samen voor ons eige
“Acht-en-veer-tig-ste,” riep Gijssie verontwaardigd door de Ingooi, waar het als gevolg van het naderende weekend nog voller was dan gebruikelijk aan het einde van een werkdag.
“De eerste Nederlander is achtenveertigste.”
En terwijl Armstrong de huldiging voor de etappeoverwinning onderging met een gezicht of hij net een trainingsritje had afgerond in plaats van een zware bergetappe in de Pyreneeën zocht die eerste Nederlander stamelend naar woorden om z’n ontgoocheling weer te geven.
“Weet je wat het is,” zei ome Bram nadat hij de TV tot zwijgen had gebracht. “Die Armstrong maakt de Tour dood. En die gasten van ons kunnen niet afzien. Verwend, op hun achttiende al een vet contract en een grote auto onder hun kont. Denken dat het daarna allemaal wel vanzelf komt en vanzelf gaat. Nou, dat was in mijn tijd wel ……………”
Hoe dat in zijn tijd was bleef echter verborgen omdat een grote hand van de net binnengekomen Haagse Karel hem verder spreken onmogelijk maakte.
“Drie keer raden wie er achter je staat, ouwe,” onderbrak die daarmee de discussie over la Tour de France onderwijl met geroutineerd gebaar een teken aan Frits gevend dat er een rondje voor de leden van Amsterdams oudste supportersgezelschap getapt kon worden.
“Gedverdegedver, Karel,” kon ome Bram weer uitbrengen nadat hij een aantal momenten als een vis op het droge naar lucht had gehapt. “Je wordt m’n dood nog eens met die malle fratsen van je. Waar heb je al die tijd gezeten, oudste? We hebben je hier in geen maanden gezien?”
De volle glazen pils die Frits met geroutineerde bewegingen uitventte zorgden daarna even voor een onderbreking in het gesprek maar nadat iedereen de man, wiens wieg ooit in de Schilderswijk had gestaan, had toegeproost nam deze zonder aarzeling het woord.
“Weten jullie wel wie hier voor je staat?” baste hij en uit de wijze waarop hij z’n maten benaderde kon een goede opmerker opmaken dat de cursus optreden en spreken in het openbaar die hij recent had gevolgd, niet zonder resultaat was gebleven. Een conclusie die nog onderstreept werd door het korte handgebaar waarmee hij Nico, die hem had willen onderbreken, het zwijgen oplegde.
“Voor jullie staat de assistent wetenschappelijk medewerker van onze tweede kamer fractie.
Als er ooit reden was om een stilte oorverdovend te noemen was het wel het geval na deze verklaring. Met open monden keken ze hem secondelang aan en het duurde zeker een minuut voor Hansie van Vissermans textiel als eerste iets kon uitbrengen.
“Assistent wetenschappelijk medewerker van onze fractie in de tweede kamer? De jouwe dan kennelijk maar niet mijn fractie, Karel. En wat voor wetenschap mag dat dan wel wezen? Bij mijn weten was indertijd zelfs het loffelijk getuigschrift bij het verlaten van de lagere school op het Oranjeplein voor jou nog te hoog gegrepen.”
En uit het gegrinnik van de anderen mocht je rustig afleiden dat hij zich bij het laatste nog vriendelijk had uitgedrukt.
Maar de man die op bedoelde lagere school ooit zowel z’n klassenleraar als het hoofd van de school alleen door z’n simpele aanwezigheid al regelmatig tot aanvallen van razernij had gebracht verblikte of verbloosde niet onder deze benadering en gaf koeltjes te kennen dat deze houding hem niet verwonderde. Sterker nog, dat hij niet anders verwacht had.
Ik spreek jullie wel weer over een paar maanden, dan praten jullie wel anders, waren zijn laatste woorden nadat hij op z’n horloge had gekeken en gehaast de Ingooi verliet voor zoals hij het noemde ‘een afspraak met een belangrijk iemand uit het zakenleven’.
Er was een gratis biertje van Frits voor nodig om de stemming er na dit merkwaardige incident weer een beetje in te brengen maar nadat ome Bram het gesprek terugbracht op wielrennen met z’n verhalen over Woutje Wagtmans, Wimme van Est en de start van de Tour in Amsterdam werd het bijna weer als vanouds. En bij de verhalen van Fransie over de vakanties met z’n ouders in Frankrijk waarbij ’s middags alle liefhebbers op de camping zich met een koud biertje bij de TV in een warm zaaltje verzamelden om de zoveelste overwinning van een Nederlander op de Alpe d’Huez te bejubelen sloeg de nostalgie meedogenloos toe.
Op een gegeven moment viel er zelfs even een stilte waarbij iedereen even naar binnen keek zoals ze dat wel noemen maar dat duurde maar kort. Met de opmerking dat ‘geluk toen nog heel gewoon was’ bracht meneer erJeetje de verhalen weer op gang waarna het onder het genot van diverse drankjes van uiteenlopende aard en bitterballen van het huis nog heel laat werd.
Over Karel werd niet meer gesproken hoewel de echo van zijn waarschuwing nog lang in de volle Ingooi was blijven hangen. ‘Over een paar maanden praten jullie wel anders’.
Wat hij daar precies mee bedoelde had hij niet toegelicht maar dat het hoge ‘samen voor ons eige’ karakter van het overwegend uit heren bestaande nieuwe regeergezelschap er een rol in speelde was duidelijk.
Samen voor ons eige. Een toepasselijker naam voor het pas overeengekomen regeeraccoord is nauwelijks denkbaar.
erJeetje