6. De eeuw van mijn vader. Intermezzo 1
Er zijn van mijn vader niet veel foto’s om in dit verhaal te laten zien. De reden daarvan is dat ze tijdens de oorlog zijn verdwenen. Na zijn arrestatie door de SD in beslag genomen en waarschijnlijk opgeborgen in de archieven van de Gestapo.
De foto’s in dit hoofdstuk heb ik gekregen van de zoon van een van z’n broers en verder waren er nog wat kopieën van oude krantenfoto’s.
De kwaliteit van die afbeeldingen laat alles te wensen over maar geeft toch wel een indruk van de man die hij geweest moet zijn. Enerzijds is het een bekend gezicht voor me maar anderzijds zijn mijn herinneringen aan hem vaag. Eigenlijk komt het er op neer dat ik hem nooit echt goed heb leren kennen.
Uit hun verhalen weet ik dat mijn oudere broer en twee zussen hun vader heel anders hadden ervaren. Ik denk dat het leeftijdsverschil met hun daarin een rol speelt. Ik ben zes jaar jonger dan de jongste van de drie en mijn broertje negen jaar. Ik kom hier later in dit hoofdstuk nog op terug.
Tijdens een bezoek aan het NIOD ontdekte ik in een van de archiefmappen de hierna volgende foto die tijdens zijn verblijf in de gevangenis moet zijn gemaakt.
Ja, met herinneringen is het een raar ding. Sommige mensen zijn absoluut alles kwijt over hun jeugd. Anderen beweren dat ze nog dingen weten vanaf hun tweede jaar. Hoe zal dat later gaan met onze kleinkinderen. Zullen zij zich nog iets herinneren van de dagen dat hun opa en oma op ze pasten? Als ze een geheugen hebben als het mijne wordt het waarschijnlijk net zo iets als het blaadje waarop mijn herinneringen tot mijn vierde levensjaar passen. Ik kan me van die periode namelijk allen nog maar flarden van gebeurtenissen zonder enige samenhang herinneren.
Terug naar m’n vader.
Mijn vader werd op 28 maart 1900 in Amsterdam geboren. Een nakomertje waarvoor de familie een andere opleiding dan voor zijn broers had uitgestippeld. Die hadden zich net als hun vader in het timmermansvak bekwaamd. Louis moet doorleren en volgde na de Lagere School daarom de MULO.
Of hij een goeie leerling was en waar zijn interesses lagen weet ik niet. Er zijn geen papieren uit die tijd bewaard waaruit kan blijken wat hij gedaan heeft. Geen rapporten van school. Geen diploma’s van andere opleidingen die hij heeft gevolgd. Misschien is hij na de MULO op een of ander kantoor gaan werken.
In de gegevens van het Bevolkingsregister konden we terugvinden dat hij het op 7 april 1920 thuis voor gezien hield. De reden daarvan was simpel. Zijn moeder overleed en hij moest dus een ander onderdak zoeken. Hij verhuisde naar Bussum en huurde daar een kamer. Achtereenvolgens op de volgende adressen:
27-4-1920 Steven Slagt, Voormeulenlaan 107 en 1-10-1921, weduwe Tobi, de Landstraat 70. Van 31-1-1924 tot 8 februari 1924 zat hij op een postadres in een logement NZVoorburgwal 18.
Van 17/6/1924 tot 19/3/1925 de van Vlietlaan 70 in Bussum. Daarna ging hij terug naar Amsterdam, adres van Spilbergenstraat 128-2
Maar waarom Bussum? Wat was er voor hem aantrekkelijk in die plaats. Ging het om een vriendin die hij in Amsterdam had ontmoet? Een leuke baan? Was hij aangetrokken door het werk van de in Bussum wonende Herman Gorter? Bekend als dichter maar vooral ook een actief en strijdbaar lid van diverse socialistische stromingen. Het zou kunnen ware het niet dat die Bussum in 1920 al een paar jaar eerder had verlaten. In ieder geval moet hij toen contact hebben gehad met een kunstenaarsechtpaar. Zij schonken hem drie wandbordjes waarvan er twee bewaard zijn gebleven.
In 1925 ging hij terug naar Amsterdam maar niet alleen. Begin 1924 had hij namelijk mijn moeder ontmoet. Hoe en onder welke omstandigheden dit gebeurde is onbekend. Haar verhaal is door mijn oudste zoon uitgezocht en vertel ik uitgebreid in het volgende hoofdstuk De Familiestamboom. Samen gingen zij in de van Spilbergenstraat 128II wonen.
Ze verhuisden daarna nog een paar keer, achtereenvolgens de Orteliusstraat 189 en de Jan van Galenstraat 155 om 12-10-1932 te verhuizen naar de Mercatorstraat 155 II.
Waar zijn werkzaamheden in die tijd uit bestonden is ook niet echt duidelijk. Een kantoorbaan heb ik wel eens gehoord van m’n broer en zusters. En Handelsreiziger. Een bekend verhaal in de familie was dat hij met Coca Cola de horeca in Amsterdam bezocht om dat in die tijd nog niet bekende drankje aan de man te brengen.
In de jaren dertig heeft hij goede vrienden uit Betondorp, Jan en Mieke Minke, een jaar geholpen. Jan moest een jaar kuren in het Sanatorium in Hilversum. M’n vader heeft tijdens die periode de functie van Jan bij Simplex rijwielenfabriek in Amsterdam waargenomen. Hoe dat financieel geregeld was weet ik niet. Ik neem niet aan dat de Simplex beiden betaalde.
Waar kwam zijn belangstelling voor het socialisme en het communisme vandaan? De link naar Gorter zou een aanwijzing kunnen zijn. Een andere mogelijkheid is de crash op Wallstreet in 1929 waarbij ook in Nederland honderdduizenden werkeloos werden.
In zijn afscheidsbrief schrijft hij daarover dat hij altijd naar zijn overtuiging heeft geleefd. Zijn grote liefde voor de arbeiders was daarbij steeds zijn richtsnoer.
Terug in Amsterdam nam hij daar vanaf 1930 actief deel aan de strijd van de CPH, werd sectieleider van Amsterdam West. Later lid van de Districtsleiding Noord Holland waar hij al snel de leider werd toen Amsterdam een zelfstandig district werd.
Vanaf 1938 maakte hij deel uit van de dagelijkse leiding van de CPN.
In 1935 werd hij gemeenteraadslid voor de CPN in Amsterdam. In datzelfde jaar ook lid van de Provinciale Staten Noord Holland.
Het gevolg hiervan was dat ik hem tot het uitbreken van de oorlog door de week maar weinig zag omdat hij altijd al vroeg weg was en vaak pas laat weer thuis. De enkele keren dat zoiets niet het geval was en hij kon uitslapen ontbeet hij in z’n eentje op z’n gemak in de huiskamer. Het is een van de herinneringen die ik nog zo voor me zie. Hij zat dan echt als een heer te ontbijten en liet zich door mijn moeder verwennen.
Om iets te begrijpen van z’n werk en motieven was ik nog te jong. Wat ik daarvan weet heb ik eigenlijk grotendeels van de andere familieleden gehoord en dan in het bijzonder van mijn jongste zuster.
Zoals in het begin van dit hoofdstuk al aangegeven zijn m’n jongste broer en ik een stuk jonger dan de andere drie kinderen in het gezin. Ik scheel met m’n jongste zus zes jaar, m’n broertje is weer drie jaar jonger dan ik. Wij waren nakomertjes en werden als zodanig behandeld. We hoorden er wel bij maar waren nog te jong om in de finesses van allerlei familiegebeurtenissen mee te delen, om zaken te begrijpen die voor de oudste drie gesneden koek waren. In zekere zin is dat verschil eigenlijk altijd gebleven.
Ik ben er bijvoorbeeld pas veel later, na m’n 75e, achter gekomen dat mijn vader niet mijn echte vader was. Over het waarom van het slippertje van mijn moeder kan ik alleen maar gissen. Zij was een knappe vrouw van 30 plus die zich thuis vaak alleen moest zien te vermaken. De mannen om haar heen hadden wel oog voor haar. Haar echtgenoot was vaak op stap voor de partij. Getrouwd met de partij noemen ze dat wel. Ik was het gevolg van een kortstondige verhouding van m’n moeder met een andere man, misschien wel een uit het partijapparaat.. Mijn vader heeft toen een aantal maanden op een ander adres gewoond maar is uiteindelijk toch bij het gezin terug gekomen. Indirect – na zijn overlijden – hoorde ik dit verhaal van mijn oudste broer die er ook een naam bij noemde die van mijn echte vader zou zijn. Wat doe je in zo’n geval? In eerste instantie niets maar nadat ik een aantal maanden later aan het idee was gewend liet ik na overleg met mijn broertje een DNA-vergelijkingstest uitvoeren. De conclusie die uit het onderzoek volgde was dat wij niet dezelfde vader hadden. In zijn geval waren er meerdere aanwijzingen waaronder de gelijkenis dat hij een echte Jansen was. In zijn afscheidsbrief komen een paar strofen voor waaruit dit duidelijk blijkt. Aangezien mijn moeder al in 1997 was overleden ontbrak de mogelijkheid om haar te vragen wie mijn echte vader was. Jammer maar ik word niet iemand anders met andere eigenschappen als ik van een nieuw naamkaartje wordt voorzien.
Los van het voorgaande wil ik toch een poging doen om nog wat te vertellen over een aantal specifieke eigenschappen van de man, waarvan ik altijd had aangenomen dat hij mijn vader was.
Pa, zoals wij hem noemden, ging als ik de ouderen in de familie mag geloven, graag als heer door het leven. Ik kan me daarvan nog vaag herinneren dat hij vaak gekleed ging in een donkerblauw pak met een vaag krijtstreepje. Uiteraard droeg hij een hoed als hij de deur uitging. Als het regende rubber overschoenen en daaroverheen een soort slobkousjes. Bij de wandelingen op zondag had hij een wandelstok bij zich, niet omdat hij moeilijk liep maar om elegant mee te kunnen zwaaien.
Een man die het tot de Duitse inval druk had en als gevolg daarvan vaak niet thuis was. Zijn werk voor de gemeenteraad, de provinciale staten en de krant nam hem volledig in beslag. Ik ben eens een keer met m’n moeder mee geweest naar een of andere bijeenkomst. Ik weet nog dat hij de menigte toesprak maar waarover het ging is me ontgaan. Het is best mogelijk dat het om verkiezingen ging.
Die hoeveelheid werk is zo gegroeid vanaf het ogenblik dat hij zich in 1930 in de politiek had gestort. Ik denk dat hij daardoor minder tijd had om aan z’n jongsten te besteden dan bij m’n oudste broer en zusters het geval was geweest. En toen de oorlog eenmaal uitgebroken was had hij wel andere dingen aan zijn hoofd.
Uit de jaren tot 1940 zijn een paar dingen bij me blijven hangen. Zo had hij de gewoonte om op vrijdag Droste flikken mee te nemen, als traktatie bij de thee of koffie. Het gebaar waarmee hij die uit z’n tas toverde was min of meer een ceremonieel gebeuren in de familie. Over het jaarlijkse dagje uit naar Zandvoort heb ik al verteld in een eerder hoofdstuk en verder zweeft er ook de herinnering aan een jaarlijks uitje zo rond kerstmis door m’n hoofd. Dan gingen we met z’n allen ’s avonds de stad in om de winkels en de verlichting te bekijken. Na afloop brachten we een bezoek aan een van de grote restaurants in de Kalverstraat om gebak te eten en iets te drinken. Ik heb dat maar een paar keer kunnen meemaken en vond het prachtig. Ze zijn overigens allemaal verdwenen, de restaurants uit die tijd met hun donkerbruine interieur en de statige kelners, die er rondliepen. Maar dat waren zaken, die zich voor de oorlog afspeelden.
Na de inval van de Duitsers en de daarop volgende bezetting werd hij volledig in beslag genomen door het verzetswerk. Toch bracht hij eind ’40, toen we tijdelijk in Eerbeek woonden, als Sinterklaasverrassing een blikken treinstationnetje mee. Voor die tijd een duur cadeau. Korte tijd daarna, waarschijnlijk met Kerstmis, kwam hij op een avond terug met een groot pak waaruit een opwindtrein met wagentjes en rails tevoorschijn kwam. Achteraf beschouwd heel bijzonder dat hij daar tijd en gelegenheid voor vond, ondanks de druk waaronder hij leefde en het gevaar om door de Duitsers opgepakt te worden.
Hoe het met de uitwisseling van de wederzijdse genegenheid ging, of ik hem om de nek vloog en dat soort dingen, is in m’n geheugen gewist. Misschien was het zo gewoon en zo’n dagelijks gebeuren dat ik het me daardoor niet meer herinneren kan. De twee afscheidsbrieven uit de gevangenis – ik kom daar later in het verhaal wel op terug – laten in ieder geval een man zien die veel van z’n kinderen hield. De liefde straalt daar als het ware af.
Met m’n jongste zuster heb ik het er vaak over gehad wat mijn vader na de oorlog gedaan zou hebben als hij in leven was gebleven. Hoe hij gereageerd zou hebben op alle gebeurtenissen, die na de oorlog plaatsvonden. Geboren in 1900 zou hij op het ogenblik dat ik met de bewerking van mijn verhaal bezig ben, 120 jaar zijn maar dat zie je aan de foto’s uiteraard niet af. En omdat ik zelf steeds ouder word lijkt het zelfs wel of hij steeds jonger wordt.
Tsja, wat zou hij gezegd hebben over de opheffing van de CPN en de ondergang van de Sovjet Unie? En hoe zou hij de misdaden hebben verklaard die tijdens het bewind van Stalin zijn begaan? Zou hij hebben geprobeerd om de Muur tussen Oost- en West-Duitsland goed te praten? Hongarije? En hoe zou zijn reactie zijn geweest als hij net zoals een aantal andere kopstukken in de vijftiger jaren uit de partij was gezet?
’t Zijn vragen waarop ik met de beste wil van de wereld geen antwoord kan bedenken. Ik weet bijvoorbeeld dat hij vòòr de oorlog als lid van een delegatie een keer in Rusland is geweest. Tijdens dat bezoek in 1935 moet hij toch zaken hebben gezien die niet kosjer waren. Mogelijk waren die op dat moment acceptabel in zijn ogen onder het motto dat het doel de middelen heiligt.
Hoe het ook zij, het was in ieder geval een man die zich het lot van anderen aantrok. Die ook de consequenties van z’n keuze aanvaardde en daarvoor uiteindelijk met z’n leven heeft betaald. Een wijze van handelen en optreden die bij de overgrote meerderheid van Nederland in die vijf oorlogsjaren nauwelijks voorkwam.
De foto die hierna volgt, is genomen in 1943. M’n neef, waarvan ik de foto heb gekregen, vertelde me dat het een door een fotograaf bewerkte kopie is van de foto op z’n persoonsbewijs. Daarbij is de snor die hij tijdens de oorlog droeg om ontdekking te voorkomen, geretoucheerd.
In vergelijking met de eerdere foto’s vind ik dat z’n gezicht duidelijk de sporen toont van de voortdurende spanning waaronder hij geleefd moet hebben. In ‘partij in het verzet’, het boek van Hansje Galesloot en Susan Legêne over de CPN in de tweede wereldoorlog, wordt hier het volgende over geschreven.
“Jo en Elske de Smit – vrienden van de familie – herinneren zich dat Lou Jansen, toen ze in juni 1940 met hem en zijn vrouw in Zandvoort waren, zei dat ze zich nog vrij konden bewegen dankzij het pact tussen Duitsland en de Sovjet Unie.”
“Vanaf oktober 1940 verbleef Lou Jansen elke week van donderdag tot maandag in het huis van Jo en Elske de Smit aan de Westlandgracht in Amsterdam.
Elske vertelt over die periode dat Lou na afloop van besprekingen altijd erg moe was. Het waren intensieve besprekingen. Hij zei dan tegen me: Ik heb ze weer volgegoten.” Hij pepte ze op, sprak ze moed in en voelde zichzelf dan leeggehaald. Dan zakte hij zo’n beetje weg.”
“Na de februaristaking kwam Jansen niet meer terug op het adres aan de Westlandgracht. Vermoedelijk onderhield hij toen vanuit Deventer contact met Amsterdam.”
“Jo en Elske de Smit vertelden ons dat ze schrokken, toen Lou Jansen in het voorjaar van 1943, na de arrestaties in het krantenapparaat, plotseling bij hen terugkwam op de Westlandgracht. Elske de Smit: ‘Het was niet zozeer door zijn uiterlijk, zijn vermomming, dat ze schrokken, maar meer door de verandering in zijn persoon. Hij was opgejaagd en verschrikkelijk bang. Hij was ook niet opgewassen tegen het verblijf in de bossen; dat gaf hem een gevoel van beklemming. Wij werden ook een beetje angstig. Niet angstig voor onszelf maar we waren heel erg begaan met hem. We hadden het gevoel; dit is een belangrijke politieke persoonlijkheid en die dreigde eigenlijk kapot te gaan door de illegaliteit’.
Jo: ‘Toen kwam zijn verbindingsvrouw die zei: “Geen sprake van. Hoe komt ie bij jullie? Er zijn zoveel mensen die weten dat hij hier gezeten heeft. Dat kunnen jullie niet doen, dat is onverantwoord”. Elske: ‘Maar we hadden de moed niet om hem het huis uit te zetten. Deels is het een vriend, deels had je medelijden met hem, en je kon weinig voor hem doen’.”
Nadat hij in 1943 door de SD was opgepakt heb ik hem niet meer gezien. M’n broertje en ik zijn nog een keertje met m’n moeder mee geweest tijdens een bezoek dat ze aan de gevangenis in Scheveningen (het zgn. Oranjehotel) bracht. Ze wilde proberen om ons mee naar binnen te nemen maar kreeg daar geen toestemming voor. Wij moesten dus buiten blijven.
Aan de overkant van de weg, die langs de gevangenis loopt, hebben we toen een half uurtje in het zand gezeten, wachtend tot ze weer terug zou komen.
Het was warm en zonnig en ik kan me nog goed herinneren dat ik niet goed wist wat ik doen moest. Zo nu en dan keek ik eens naar die grote boogvormige deur aan de overkant met ergens de stille hoop dat ze toch nog naar buiten zou komen om ons te halen. Maar dat gebeurde niet.
We hebben hem nooit meer teruggezien en op 9 oktober 1943 werd hij samen met Jan Dieters, z’n medelid in de illegale leiding van de CPN, gefusilleerd op de Waalsdorpervlakte.
M’n moeder heeft dat een paar weken later aan m’n jongste broer en mij verteld. Het moet haar moeite hebben gekost omdat mijn vader in een voorgaande brief d.d. 26 augustus had geschreven dat ze Loekie en Rudie pas later in hun leven moest vertellen dat tegen Jan Dieters en hem de doodstraf was uitgesproken. “Laat mijn persoon maar eerst sterk door hen vergeten worden.”
Ik herinner me nog goed hoe ze ’s avonds bij mijn broertje en mij op bed kwam zitten en in tranen vertelde dat pappie dood was en nooit meer zou terugkomen.
Ik moet toen nauwelijks verrast zijn geweest. Sterker nog, ik wist het waarschijnlijk al.
’t Intrigeert me nu hoe – of van wie ik dat toen gehoord. In ieder geval niet vanwege een begrafenis in aanwezigheid van de familie want die vond in dergelijke gevallen niet plaats. De Duitsers begroeven de slachtoffers heimelijk in massagraven en de achterblijvende familie werd pas achteraf met een kort bericht over de voltrekking van het vonnis geïnformeerd. De meest voor de hand liggende verklaring is dat ik de afscheidsbrief heb gelezen die hij op de ochtend van z’n dood heeft geschreven. Die kwam namelijk al een paar dagen daarna binnen en lag nog een tijdje op de schoorsteenmantel.
Of dat ik het bericht over zijn dood in de krant heb gelezen. Hoewel het goed mogelijk is dat die voor mij en mijn broertje is weggehouden. Via Delpher archief kon ik echter nagaan dat het bericht over het vonnis tegen Jansen en Dieters en de voltrekking van de doodstraf op 9 oktober uitgebreid op 16 oktober in alle kranten op de voorpagina heeft gestaan.
Hoe we in de laatste twee oorlogsjaren met zijn dood omgingen is in m’n geheugen gewist. Misschien werd er in aanwezigheid van de twee jongsten niet over bepaalde gebeurtenissen met mijn vader gesproken.
Uiteindelijk denk ik dat ieder lid van de familie zijn dood voor zich zelf verwerkte en accepteerde als een gebeurtenis die nou eenmaal niet terug te draaien was. Pas tien – twintig jaar na afloop van de oorlog kwam daarin een wijziging.
Over het gemis van een vader kom ik terug in hoofdstuk 18
De Afscheidsbrief
Als afsluiting van dit hoofdstuk de afscheidsbrief van mijn vader die hij op de ochtend van de executie mocht schrijven.
Min of meer in haast lijkt het. De brief is op een gelinieerd dubbelgevouwen vel A5-papier. In potlood.
De leesbaarheid is in de loop der jaren vervaagd maar met enige moeite nog goed te volgen. Met hier en daar een doorhaling heeft hij in zijn laatste uren zijn boodschap overgebracht. Aan zijn vrouw en kinderen, familie, vrienden en kennissen. Aan de mensen voor wie hij zich had ingezet.
Na de afscheidsbrief volgen twee brieven die hij 26 augustus en 30 september schreef. Deze zijn op papier van de gevangenis in Scheveningen (het Oranjehotel) geschreven.
De brieven uit het Oranjehotel