15 jul 2018

7. De familiestamboom. Intermezzo 2

0 Reacties

Inleiding
Onderduiken maar voor de buitenwereld toch min of meer normaal functioneren, hoe doe je dat? Goede vraag, in ieder geval nooit lang op een adres blijven. Op een gegeven moment worden buren toch nieuwsgierig en als, om een voorbeeld te noemen, de kinderen niet naar school gaan, dan roept dat vragen op.
Na de eerste periode in Appelscha, eerst in een boerderij langs het kanaal, daarna gedurende een aantal maanden in een soort zomerhuisje of woonwagen, verhuisden we naar een andere plaats. Eerbeek was de bestemming, een vrijstaande villa van een dame, weduwe, aan de rand van het bos.
In het vroege voorjaar van 1941 verhuisden we vervolgens naar Apeldoorn, een vrijstaand huis aan de Badlaan. Daar zijn we een paar maanden gebleven tot we naar een huis in Epse (villa Zomerlust?) of Elslo vertrokken.
In het midden van de zomer verhuisden we naar Deventer. Een vrijstaand huis aan de Schoutenweg vlak bij de Ceintuurbaan. Daar zijn we vrij lang gebleven, zeker tot na de strenge winter van 41-42.
Voorjaar 1942 vertrokken we naar een grote vrijstaande villa in Barchem waar we tot het midden van de zomer verbleven voor we weer teruggingen naar Deventer.
Eind ’42, vlak voor de kerst, kwam er een einde aan het verblijf in Deventer en gingen we weer naar Eerbeek.
Ik ben niet helemaal zeker van de volgorde en het is best mogelijk dat ik een paar adressen vergeten ben. Maar dat doet er voor het verhaal niet zoveel toe. Een groot deel ligt in ieder geval in Gelderland.

De herkomst van de Jansens
Of de keuze van Gelderland als plaats om onder te duiken toeval was weet ik niet maar de Jansentak is van oorsprong afkomstig uit deze streek. Het was mijn grootvader, BerendJan Jansen die de grote stap naar Amsterdam waagde.
Hoe ik dat weet is bijna een verhaal apart maar ik vind het te aardig om niet hier te vertellen.
Ik ben dus in het bezit van een stamboom van de Jansens, die teruggaat tot omstreeks 1750. Min of meer toevallig kwam ik daar ruim tien jaar geleden aan doordat m’n zwager benaderd werd door Anton Vedders, een heel ver familielid, die bezig was met het uitpluizen van de stamboom van de Jansens.
Anton woonde in Arnhem en was via een achterneef aan het adres van m’n zwager gekomen. Hij verzocht hem om de familiegegevens van onze tak op te sturen. Waarom de Jansens zou je kunnen zeggen, hij heeft toch een heel andere naam? Het antwoord hierop is simpel, zijn moeder was een Jansen uit een andere tak en omdat hij niet van half werk hield had hij de gehele boom maar even (wat heet even, hij was er al een jaar of tien mee bezig) uitgezocht.
Toen m’n zwager merkte dat ik geïnteresseerd was droeg hij deze taak met een zichtbaar gevoel van opluchting aan mij over. Op deze wijze kwam ik op een wel heel gemakkelijke wijze in het bezit van een stuk familiehistorie.
In 2004 heeft Anton Vedders zelfs een website van de stamboom van z’n familie gemaakt die je via internet kunt bekijken. Mick, mijn oudste zoon, vond dat zo interessant dat hij vanaf die tijd ook bezig is met de herkomst van mijn moeder en de ouders van Lia. Stapje voor stapje groeit de boom en zo nu en dan belt hij me enthousiast omdat hij weer een ver familielid heeft ontdekt.
Vedders is erin geslaagd om onze afkomst terug te vinden tot de trouwdatum van Willem Jans(en), een jongeman, die afkomstig was uit Twello. Hij trouwde in 1766 met Derkjen Lamberts Stegeman, een jongedochter uit het Hul onder Epe.
Hoewel uit het huwelijk 8 kinderen werden geboren is er in de mannelijke tak dan alleen een voortzetting via Hendrik, geboren in 1779 in Epe. De andere mannelijke leden overlijden jong behalve een die bij de invoering van de Burgelijke Stand rond 1812 de naam Willigenhof aannam. Dat werd ook gedaan door een dochter. Hendrik, die de familienaam Jansen behield, oefende het eerbare beroep uit van dagloner en trouwde in 1806 in het plaatsje Gorssel met Gerritje Paalman. De reden dat hij de naam Wilgenhof (of Willigenhof) niet aannam is onbekend. Ik denk echter dat er een praktische reden was dat hij zich in 1812 niet met die naam liet inschrijven. Hij overleed namelijk in 1811. Op jonge leeftijd dus waardoor het aantal kinderen gering was. Dochter Jenneken geboren in 1811, werd maar één jaar oud. Hendrik lag bij de geboorte al ziek ’te bedde’ waardoor de vroedvrouw aangifte van de geboorte deed. Moeder Gerritje Jansen Paalman vond aanname van de naam Willigenhof in 1812 kennelijk niet nodig. Geen tijd, vergeten misschien waarop de gemeentesecretaris maar Jansen had ingevuld.
Merkwaardig genoeg hertrouwde zij later, weer met een Jansen die echter geen familie was. Zoon Willem, geboren in 1806, bereikte de mooie leeftijd van 78 jaar.
Willem, die het beroep van bouwman beoefende, trouwde in 1835 in Diepenveen met Osina Meeuwenberg. Ik vraag me trouwens af wat een bouwman is. Zou het een bouwvakker zijn of een boer? Hij schijnt overigens ook klompenmaker te zijn geweest
Hoe het ook zij, hij zorgde samen met Osina voor 6 kinderen.
Belangrijk voor onze tak was BerendJan, geboren in 1849. M’n opa, die overigens al overleed voor ik geboren was. Opa trouwde met Johanna Jacoba Naves.
Jammer genoeg heb ik geen foto van hem, wel van z’n broer Derk, een krijgshaftig baasje.

De broers van opa hielden zich bezig met de uitoefening van eerzame beroepen als molenaar, bakker en boer. Opa zelf was timmerman en verhuisde in 1882 naar Amsterdam waar hij een timmermansbedrijfje begon.
Ja, en dan m’n oma. Waar kwam die vandaan? Dat is een beetje duister. Oma was de onechte dochter van Johanna Jacoba Schwarze. De echte vader zou een Duitse textielfabrikant zijn geweest, die echter andere plannen had waarin Johanna waarschijnlijk niet paste. Ze trouwde daarom later maar met Hendrik Jan Naves, die grootmoedig het wichtje als dochter erkende
Opa BerendJan was een man die niet van stilzitten hield en hij zorgde samen met oma Johanna Jacoba voor 9 kinderen, 5 zonen en 4 dochters. Ook oma had gebrek aan zitvlees wat zich uitte in een gebrek aan honkvastheid. Bijna ieder jaar verhuisde de familie naar een andere woning en ze woonden daardoor ondermeer in de Buitenbrouwerstraat, Haarlemmerstraat, Roomolenstraat, Oldenbarneveltstraat, Heerenstraat, Haarlemmer Houttuinen, Spuistraat, Prinsengracht, Nieuwendijk, N.Z. Voorburgwal, Fagelstraat, de Wittenstraat, Orteliussteeg, Lindenstraat en de Prinsenstraat.

De oudste broer van m’n vader, Wilhelm, was 22 jaar ouder. Ook timmerman. Hij werkte ondermeer een aantal jaren in Zuid Afrika. Als gevolg van een val van een bouwsteiger overleed hij al in 1906.
Na Wilhelm kwam in 1880 Johanna Osina, die al in 1923 overleed als gevolg van een nierziekte. Johanna trouwde in 1909 met Johan Willem Grote, die later een vooraanstaande rol in de NSB zou spelen. Hij overleed in 1958.
Eind 1881 werd Osina Maria geboren. Werd ook al niet oud en overleed aan kanker in 1926.
Catharine Jacoba (tante Koosje), geboren in 1883 is de eerste in het rijtje, die ik nog gekend heb. Zij trouwde in 1911 met Willem Haages, waarvan ze later gescheiden is. Haar twee kinderen, Ellie en Wim, heb ik ook na de oorlog nog verscheidene keren bij ons thuis gezien.
Berend Jan, oom Jan, is van 1885. Had het bedrijf van z’n vader overgenomen samen met z’n broer Gerrit. Oom Jan was getrouwd met Geertruida Kok. Na haar overlijden (ze pleegde zelfmoord) trad hij in het huwelijk met Hiltje Mantel, die overleden is in 1948. Er waren drie kinderen in deze familietak, twee zonen uit z’n eerste huwelijk en een dochter uit z’n tweede. Van de zonen is er een in Duitse dienst aan het Oostfront gesneuveld .

Zoals ik al schreef werden er in het huwelijk van m’n opa en oma 9 kinderen geboren. In 1889 zag Gerrit Hendrik het levenslicht. Hij maakte het niet lang en overleed kort voor z’n tweede verjaardag.
De daarop volgende Maria in 1890 werd maar twee maanden oud.
Eind 1892 volgde er weer een Gerrit Hendrik, die in 1920 trouwde met Sentina Geertruida Prent. Oom Gerrit overleed in 1984. Hun zoon Gerrit Hendrik,(Gé) trouwde met Alida Cornelia Bloem. Twee zonen waarvan één de bekende acteur Tom Jansen is.
Mijn vader ten slotte, Louis, was de jongste van het stel kinderen (een nakomertje eigenlijk) en werd op 28 maart 1900 geboren. Anders dan z’n broers, die net als hun vader het beroep van timmerman uitoefenden, was hij voorbestemd om te leren.
Overigens verliet opa in datzelfde jaar 1900 de familie, het werd hem kennelijk allemaal wat teveel. Volgens de overleveringen hield hij van een borrel, had dat gemeen met een aantal andere leden van de familie en overleed in 1914. Overleden aan een hartaanval wil een verhaal. In een dronken bui boven het toilet gestikt toen hij aan het overgeven was een ander.
Tante Naatje zoals oma werd genoemd bleef alleen achter.

Wat de drinkgewoontes van de familie betreft heb ik mijn moeder wel eens horen verkondigen, dat al die Jansens dronkelappen waren. Maar ze overdreef graag. In onze kring heeft m’n oudste broer er in ieder geval nooit iets van willen weten. En de rest drinkt wel eens een glaasje, net als de meeste Nederlanders.
Oma overleefde opa maar niet zo lang. In 1920 blies ook zij de laatste adem uit.

Uit ongeveer 1910 dateert bovenstaande foto met oma, m’n vader, m’n oom Gerrit en m’n oom Jan.

Overigens bleven de broers en zusters van opa de Veluwe trouw. Het ging de familie voor de wind en een paar kregen zelfs landelijke bekendheid als bakker en molenaar. Ze brachten vele kinderen voort waarvan er een aantal naar Canada en Australie is geëmigreerd.
Over hoe het verder ging met mijn vader vertel ik in hoofdstuk 6 De Eeuw van mijn Vader

De herkomst van mijn moeder

Anders dan van mijn vader wisten we van mijn moeder maar weinig. Een aantal algemene dingen, dat ze uit Friesland kwam, dat haar vader een boot had. Een klein vrachtschip, waarmee ze de kanalen in de drie noordelijke provincies bevoeren.
Als eerste kennismaking daarom een paar foto’s. Een onduidelijke foto uit 1933 waarop ik als baby poseer. De tweede foto dateert uit 1942 en is in Apeldoorn genomen.

1933  Maapeldoorn

Femke, mijn moeder, was de jongste dochter van Sybrandt Bakker, eigenaar van een vrachtschip, die getrouwd was met Greetje Schotanus. Het gezin telde 8 kinderen.
De herkomst van dat gezin is uitgezocht door mijn oudste zoon en gaat terug naar Hartman Luitjens Bakker, geboren in 1757.
Hartman was getrouwd met Grietje Hartmans. Na het vierde kind overleed Grietje, hij trouwde daarna met Ymke Herres, die hem zes kinderen schonk.
Als we de lijn volgen komen we bij Jacob Hartmans Bakker die op 28-11-1797 geboren werd. Hij trouwde met Jacoba Franzes Trinks. Jacob overleed in 21-10-1854.
We gaan verder met Johannes Jacobs Bakker,. geboren 24-12-1824. Johannes was koopman bakker. Hij was getrouwd met Sjoukje Sybrands Dijkstra, geboren 19-9-1826. Johannes overleed 7-4-1900.
Op 29 juli 1861 wordt hun zoon Sybrandt Bakker in Sloten geboren. Hij trouwt 20-5-1888 met Grietje Fimmes Schotanus. We zijn daarmee bij het gezin gearriveerd waarin mijn moeder werd geboren.
Een vruchtbaar huwelijk maar dat kwam veel voor in die tijd. Het werden uiteindelijk acht kinderen.

Sjoukje op      8-6-1889    in Sloten
Fimme  op     23-7-1891   in Oldentrijne
Johannes op  22-2-1893   in …. Hij overlijdt 13-5-1893 in Smilde
Johannes op  28-5-1894   in Groningen
Ritske       op 15-11890-6  in Groningen
Jacob op        12-8-1898   in Oude Pekela. Hij overlijdt 16-5-1905
Fimke op        12-7-1901   in Sloten
Fogeltje op       1-8-1904   in Sloten   Zij overlijdt 12-9-1924, werd levenloos in het water gevonden

Woonde de hele familie op het schip? En had dat schip een naam? We zijn nog op zoek naar de naam die waarschijnlijk te vinden is in een speciaal scheepsregister in Leeuwarden. Een soortgelijk schip van andere familieleden werd Hoop op Welvaart genoemd..
Voor de Burgerlijke stand stonden ze weliswaar ingeschreven in Sloten maar we hebben niet kunnen vinden of ze daar een woning bezaten. Waarschijnlijk was het hun postadres.
Begin 1900 met 8 personen wonen aan boord van een klein vrachtschip. Ik heb geprobeerd om me er iets bij voor te stellen. Ze moeten verstoken zijn geweest van alles wat op gerieflijkheid leek. Geen elektriciteit, geen gas, geen water. Op z’n best een paar petroleumtoestellen als die toen al bestonden.
Vermaak voor de kinderen moet ontbroken hebben. Misschien lagen ze van tijd tot tijd, als er geen vracht was, aangemeerd in de buurt van een dorp of een stad. Hetzelfde tijdens vorstperioden als de kanalen bevroren waren. Ik acht het niet onmogelijk dat een of meer kinderen soms een paar maanden of langer bij de de grootouders of een oom en tante doorbrachten.
Gingen de kinderen naar school? Ik weet het niet. Misschien zo nu en dan als ze ergens aangemeerd lagen. Er bestonden in die tijd al schippersscholen waarbij het kind bij familie of kennissen werd ondergebracht. In de schippersinternaten woonden de leerlingen in het internaat. Hoe het ook zij, mijn moeder had in ieder geval lezen en schrijven geleerd. Met schrijven had ze problemen.
Hoe zou zij eruit gezien hebben als kind? Er bestaat geen enkele foto van uit haar eerste twintig levensjaren. Nooit gemaakt denk ik. Geen tijd voor gehad. Een camera zal het gezin zeker niet gehad hebben. Ik moet fantaseren om me voor te stellen hoe ze er uitzag. Ik denk dat ze een pittige jongedame was met blond krullerig haar. Door het werk dat ze later aan boord moest verrichten een stevige meid.
Ik denk ook aantrekkelijk voor de jongens en later mannen. En ijdel genoeg om daar geen afstand van te nemen.
Op een gegeven moment in haar leven is ze zichzelf Fenny gaan noemen.
Een ding werd later duidelijk, ze was geen type om alleen door het leven te gaan.

Femke had dus niet een echt leuke jeugd. Het vrachtscheepje van haar vader had geen motor en dat betekende dat ze al op heel jonge leeftijd voor het dagelijks werk werd ingeschakeld. Zo heeft ze me wel eens verteld dat ze al op negen- of tienjarige leeftijd mee moest helpen om de boot te trekken als er geen wind stond. Moeizaam lopend in een trektuig, samen met haar vader en haar broer, op het jaagpad langs de vele kanalen in Friesland, Groningen en Drenthe. Voor haar verjaardag kreeg ze op haar twaalfde een leren vestje zodat het trektouw minder in haar schouders zou snijden.


Het was een leven dat uit werken bestond. Behalve op zondag. De familie was Nederlands Hervormd gedoopt en bezocht op die dag de kerk. Soms wel twee keer las ik ergens.

Zo rond haar zestiende moet ze genoeg hebben gehad van het leven op de boot bij haar ouders. Het is  ook mogelijk dat haar ouders vonden dat het tijd werd dat ze een baantje aan de wal ging zoeken. Ze verliet in ieder geval in 1917 het schip en werd dienstmeisje bij een familie in Sneek. Een verhaal dat ze wel eens vertelde. We hebben haar echter niet in de registers van die plaats kunnen vinden.
Mijn zoon vond haar wel op 24 april 1917 in het dienstboderegister in Leeuwarden. Ze werkte als dienstmeisje bij Jacob Marten Bakker en Hendrikje Postma in de A.Jacobstraat.
Toen dit gezin op 20 december 1918 naar Heerlen vertrok ging zij waarschijnlijk naar Groningen aan boord bij A. Foekers en haar zuster Sjoukje.
Hoe lang zij daar is gebleven hebben we niet kunnen vinden. Ze heeft me wel eens verteld dat ze rond haar zestiende of zeventiende een tijdje was meegevaren op het schip van haar zwager Albert Foekens en Sjoukje Bakker. Een schip met motor dat vismeel vervoerde. Het was haar niet echt goed bevallen. Vismeel verspreidt een weeïge vieze lucht die in je kleren trekt en uiteindelijk in je huid.
Uiteindelijk missen we een jaar of vier in haar levensgeschiedenis. De mogelijkheid bestaat dat ze tijdens die periode een aantal jaren in een hotel in Leeuwarden of Groningen heeft gewerkt.
Op een gegeven moment moet ze naar Amsterdam zijn gegaan. Het verhaal dat ze in de familie vertelde was dat ze op haar twintigste tot de conclusie kwam dat het leven als dienstmeisje niet overeenkwam met haar dromen. Samen met een vriendin zou ze Friesland gedag hebben gezegd en naar Amsterdam zijn gefietst waar het geluk wachtte. Een onwaarschijnlijk verhaal weten we nu. Ze was namelijk omstreeks juli 1921 in verwachting geraakt.
Van wie? Goeie vraag. Misschien wel van de zoon van een gezin waar ze werkte. Voor een huwelijk ontbrak in ieder de instemming van beide partners. Al dan niet met hulp van haar vader en moeder vertrok ze uit Friesland. Ze kreeg een adres mee van iemand in Amsterdam en nam 6 februari 1922 de trein naar de hoofdstad.
Het adres waar ze onderdak vond was in de Spuistraat 172 174, het gebouw van de de NV de Kasvereniging waar H. Klinkenberg concierge was. Deze was getrouwd met de uit Friesland afkomstige Anns Ferwerda.
Op 15 maart werd vervolgens een zoon geboren. Fimme Bakker.
Fimke moest op zoek naar ander onderdak en vond dat in Huize Annette in de 3e Wittenburgerdwarsstraat, een tehuis voor ongehuwde moeders en onverzorgde zuigelingen. Ze bleef daar maar kort, liet Fimme in Huize Annette en vond op 16-3-1922 onderdak bij de familie Visser op de Ruysdaelkade 161-2. Het is aannemelijk dat ze Daniel Hendrik Visser en zijn vrouw Baukje Bakker (familie) kende.
Huize Annette werd op 30-7-1923 verplaatst naar de Alberdinck Thijmstraat. Fimme bleef in huize Annette.

Op 18-12-1922 verhuisde Fimke naar de familie Barnes in de Lomanstraat 90 in Amsterdam.
Mozes Barnes, werd op 26 juni 1891, geboren. Zijn vader was David Barnes gehuwd met Rachel Snijders. Een Joodse familie.
Op 25 mei 1920 trouwde Mozes met Maria Hillegonda Schreinhout. Het echtpaar woonde aanvankelijk in bij de schoonouders tot ze op 26-5-1922 naar de Lomanstraat 90 vertrokken. Femke kwam op 18-12-1922 bij dit gezin wonen, naar ik aanneem als dienstmeisje.
Tijdens haar verblijf in de Lomanstraat werd ze voor de tweede keer zwanger. Ook in dat geval was het weer de vraag wie de vader was. ln de familie Jansen werd later beweerd dat Mozes Barnes de vader was. Als tweede mogelijkheid werd  Philip Barnes, broer van Mozes, genoemd..
In ieder geval heeft Fimke, al dan niet gedwongen, de Lomanstraat verlaten en ze vertrok op 30-7-1923 naar de Hoofdweg 30 bij de familie Pot.
Op 28 januari 1924 werd vervolgens Johanna in het OLVG geboren. Een meisje dat niet op Fimke en latere kinderen in het gezin Jansen leek. Op grond van de kleur van haar haren en ogen leek de veronderstelling dat ze van half Joodse afkomst was niet onlogisch.
Fimke en Johanna verhuisden op 26-2-1924 naar een huis voor onbehuisden in de 2e Constantijn Huygensstraat 35.

Ik neem aan dat ze in die tijd mijn vader heeft ontmoet. Die was na het overlijden van zijn moeder op 27-4-1920 naar Bussum verhuisd en woonde daar eerst in een huurkamer op de Voormeulenlaan  107. Later, vanaf 1-10-1920, in de Landstraat 7
Van 31 jan. 1924 tot 8 febr. woonde hij een korte periode in een logement op de NZ.Voorburgwal. In het bevolkingsregister staat hij voor die periode onder postadres NZ Voorburgwal 18 vermeld. Tot 13-6-1924 stond hij daarna ingeschreven op Vlietlaan 70 in Bussum.
Had hij in Amsterdam werkelijk kennis gemaakt met Fimke? In ieder geval bleven ze elkaar ontmoeten. Op 8-4-1924 vertrok zij namelijk naar Bussum waar zij een kamer vond op de Voormeulenweg 115. Hoe ze dat met Fimme en Johanna heeft gedaan is onduidelijk. k neem aam aan dat ze die tijdelijk in Huize Annette heeft achtergelaten.
Op 27-6-1924 vertrok ze naar de Vlietlaan 70, samen met Johanna, Op diezelfde datum trok Lou Jansen op dat adres bij haar in. De kleine Fimme werd op 21-10-1924 uit Amsterdam gehaald en met zijn moeder herenigd.
Op 12-2-25 vertrok Fimke met de kinderen naar Amsterdam. De van Spilbergenstraat 128-2 werd haar nieuwe adres.
Op 19-3-1925 voegde Louis Jansen zich bij Fimke en de kinderen in de van Spilbergenstraat.
Op 17-6-1925 traden Louis Jansen en Fimke Bakker in Sloterdijk in het huwelijk. Of er nog een bescheiden viering in de familie Jansen heeft plaatsgevonden weet ik niet.
Een paar maanden later werd op 6-8-1925 Frederik geboren.
Op 21-10-1925 overleed Fimme Bakker. Ik kwam daar achter toen ik bij het schrijven van dit hoofdstuk in het Stadsarchief in de familiegegevens dook. Tot mijn verbazing wisten mijn broer en zusters niets over het bestaan van dit broertje. Mijn moeder was al overleden, Haar kon ik er niet meer over vragen maar ze had dit altijd voor de andere kinderen verborgen gehouden.
Een paar jaar later vertrok het gezin op 2-5-1927 naar de Orteliusstraat 189.
Er werd weer een kind geboren. Deze keer Sonja op 30-8-1927
Op 30-3-1928 verhuisden ze vervolgens naar de Jan van Galenstraat 307/1
Een bijzondere aantekening vond ik in het Stadsarchief nog over mijn oudste zuster. Johanna was op 18-12-1928 door Louis Jansen geecht. Officieel dus lid van de familie Jansen geworden.
In de Jan van Galenstraat bleef het gezin daarna bijna vijf jaar wonen.
Louis Jansen klom al gauw op in de organisatie van de CPH, waarvan hij lid was geworden. Of hij als gevolg daarvan veel van huis was weten we niet maar Fimke knoopte eind 1932 een relatie aan met een andere man. Als het verhaal van mijn oudste broer klopt (hij vertelde het voor zijn overlijden aan zijn vrouw) was het een bekend lid van de CPH dat ’s avonds Fimke in de Jan van Galenstraat bezocht.
De gevolgen daarvan bleven niet uit. Ze raakte in verwachting. Op 5-8-1933 werd er een zoon – Rudolf- geboren, De woonruimte werd als gevolg daarvan te krap en er werd op 12-10-1933 verhuisd naar de Mercatorstraat 155/2. Uit de familieoverleveringen is bekend dat Louis Jansen als gevolg van de ontrouw van zijn echtgenote een periode elders was gaan wonen. Mogelijk bij vrienden op de Westlandgracht of in Betondorp. Uiteindelijk keerde hij weer terug naar de Mercatorstraat. Rudolf werd normaal als zijn zoon bij de Burgerlijke stand ingeschreven.
Uit zijn afscheidsbrieven weten we dat het echtpaar elkaar daarna toch weer had gevonden. Als bezegeling daarvan werd op 20-7-1936 een zoon geboren. Genoemd naar zijn vader, Louis dus.

De oorlog maakte in 1940 een einde aan dit verhaal. Louis Jansen sloot zich aan bij het verzet tegen de Duitsers en dook met de familie onder. Om te beginnen in Appelscha, daarna in andere plaatsen. Met zijn arrestatie door de SD in Eerbeek kwam daaraan op 6 april 1943 een einde.
Mijn moeder en Fred hebben ruim anderhalve maand vastgezeten in het Huis van Bewaring in Amsterdam. Tante Mieke – villa Calluna Alba – zal waarschijnlijk ook een dergelijke periode zijn opgesloten voor ze weer naar haar huis in Eerbeek terug mocht. Mijn zusters ontsnapten aan arrestatie omdat ze waren ondergedoken op een adres in Velp. De twee jongste kinderen werden in een kinderhuis in Eerbeek geplaatst.

In het Stadsarchief vonden wij in politiedossiersj dat Fimke op 17 mei bij het bureau Admiraal de Ruyterweg aangifte had gedaan dat de distributie stamkaarten met inlegvel van haar zelf en de kinderen tijdens de onderduikperiode waren zoekgeraakt. De reden daarvan lijkt me voor de hand te liggen. Ze had een verklaring van de politie nodig om nieuwe papieren en stamkaarten te kunnen aanvragen.
Na haar vrijlating heeft ze de broers van Louis opgezocht en om hulp gevraagd. In het bevolkingsregister zag ik dat ze van 31 mei tot 31 augustus was ingeschreven bij oom Jan op de Hoofdweg. Ik denk niet dat deze opgave klopt. Volgens mij had ze vanuit Amsterdam contact opgenomen met tante Mieke en was ze na een paar weken naar Eerbeek gegaan.
Terug naar de Mercatorstraat wilde ze in ieder geval niet en ze ging op zoek in de Rivierenbuurt waar veel huizen te huur stonden omdat de oorspronkelijke Joodse bewoners waren weggevoerd.  Het werd uiteindelijk  een etage in de Scheldestraat 101/1 die we op 31 augustus betrokken.

Met de hongerwinter op komst braken twee moeilijke jaren aan. Ze heeft toen op de fiets nog een aantal tochten gemaakt richting Hoorn om dingen van waarde te ruilen voor voedsel. Tijdens een van die ritten werd ze gefotografeerd door de fotografe Emmy Andriesse. Het werd na de oorlog een bekende foto die in diverse boeken werd gebruikt als voorbeeld van de hongertochten.
Fimke was geen type om lang alleen te blijven schreef ik in het begin van dit verhaal. Na de executie van mijn vader op 9 oktober 1943 maakte een gescheiden man midden 1944 zijn entree in de familie. Meneer Reden woonde aanvankelijk op de zolderkamer maar verhuisde na een paarmaanden naar beneden. Hij had een baan als vertegenwoordiger in textiel bij de firma Wijers op de Nieuwe Zijds Voorburgwal. Ik herinner me hem als Een kleine man die zich nauwelijks met het familiegebeuren bemoeide. Een paar maanden na de bevrijding vertrok hij, weer terug naar de vrouw en zijn twee kinderen waarvan hij gescheiden was.
Diverse relaties volgden. Meestal waren ze een kort leven beschoren Er zaten aardige en minder aardige exemplaren tussen de heren.

Frank, een Amerikaanse machinist van de grote vaart kwam op onregelmatige tijdstippen langs. Hij bracht altijd een groot pakket met van alles en nog wat mee.
Op een gegeven ogenblik kwam er een chemicus over de vloer die zeep kon maken. Een schaars artikel na de oorlog en ik herinner me dat hij samen met Fred de vervaardiging van kleine stukjes geurige zeep begon.
Bijna vergeet ik de vertegenwoordiger die vaak naar Brussel moest. Hij had als een van de eersten een ballpoint van het merk Reynolds Flyer. Volgende keer neem ik er een voor jou mee beloofde hij me toen hij weer een keer langs kwam. Helaas, de liefde ging uit en daarmee verdween de kans op een Flyer.
Oom Joop was vanaf september 1952 de laatste sollicitant. Fimke had hem ontmoet op de markt in de Albert Cuypstraat  Oorspronkelijk marktkoopman was hij samen met zijn broer Piet een schoorsteenveeg annex haardenschoonmaakbedrijf begonnen.

P1070708
Op de Dam, ergens tussen 1945 en 1950

Fimke verliet de Scheldestraat op 30 november 1980. De bouw van de nieuwe RAI begin 1960 gevolgd door Horeca in de jaren daarna veroorzaakte teveel drukte in de straat. De banketbakker onder haar woning was opgevolgd door een Chinees Indisch restaurant met de hele dag de daarbij behorende eetluchtjes. Een benedenhuis in de Volkerakstraat 25 werd de nieuwe woning voor haar en Joop. Alle kinderen waren al jaren eerder uit de Scheldestraat vertrokken.
Overigens had ze die laatste 15 jaar Scheldestraat financieel goed geboerd omdat ze kamers verhuurde aan mensen die tentoonstellingen in de RAI opbouwden. Een aantal jaren had ze vaste gasten met de Paas. Een echtpaar uit Duitsland dat zich een lang weekend door Femke liet verwennen.

Het huis in de Volkerakstraat was eigendom van een particulier die zelf op de tweede etage woonde. Noodzakelijk onderhoud kwam voor rekening van de huurder. Joop was in 1986 overleden en het stoken van de kolenkachel (gesjouw met zakjes anthraciet) maakte het wonen er niet plezieriger op.. Op initiatief van Fred liet ze zich begin 1988 overhalen om te verhuizen naar een nieuwbouwetage met centrale verwarming op het Borssenburgplein 51. Het werd geen succes. De voortdurende herrie van brutale voetballende Turkse jochies onder haar raam – 1e etage – kon ze niet verdragen en ze verhuisde na een paar jaar naar een aanleunwoning in de S F van Ossstraat in  Amsterdam.
De laatste vijf jaar van haar leven ging ze lichamelijk achteruit. Ook geestelijk werd ze minder. Beginnende dementie met vooral vergeetachtigheid.
Femke was een straffe rookster. ’s Avonds zat ze meestal voor de televisie hoewel ik twijfel of ze daar veel van zag. Voor een van haar ogen werd ze behandeld in het Slotervaartziekenhuis.
Vaak viel ze ’s avonds in slaap. Als ze dan net een sigaret rookte viel die brandend en wel op haar kleding of op de grond.
Ik weet nog dat ik een keer met haar mee was omdat ze wat kleding wilde kopen. Een rokje en een vestje. Een paar weken na de aankoop van dat vest brachten we haar een bezoek. Zat er al een brandgat in dat vest. Rondom haar stoel zat de vloerbekleding ook vol met brandgaatjes van sigaretten. Het is achteraf een wonder dat er nooit brand in de van Ossstraat is ontstaan.
Over haar vergeetachtigheid vallen ook nog wel een paar zaken te vertellen. Dat ze afsprak om bij ons langs te komen maar op dezelfde datum een afspraak had gemaakt met een van de andere kinderen. Werden we gebeld door één van mijn zussen of ma bij ons was.
Haar financiën werden op een gegeven moment door Fred geregeld die ervoor zorgde dat ze geregeld van voldoende cash werd voorzien voor haar dagelijkse uitgaven. Dat geld borg ze vervolgens ergens op omdat ze bang was dat er gestolen zou worden. Haar favoriete bergplaats was een stapel lakens in de linnenkast. Het vervelende was dat ze die plaats daarna vergat.
Fred werd dan vervolgens gebeld of hij even wat geld kon brengen want dat was op.
Toen ze uit de Scheldestraat vertrok naar de Volkerakstraat bracht ik na de verhuizing nog een laatste bezoek met oom Joop aan het huis om te kijken of er iets was achtergebleven. In de slaapkamer trof ik onder het zeil een verlopen honderdje aan. Het leek me verstandig om dan ook nog maar even in de andere kamers te kijken. En surprise, in de huiskamer vonden we 9 briefjes van duizend gulden.onder de vloerbedekking.
Na haar overlijden vonden we in haar handtas ook nog vier of vijfduizend gulden.
Nog een mooi onderwerp waren haar fantastische verhalen over de buren of dingen die ze vroeger had meegemaakt. In de SFvanOssstraat beweerde ze een tijd dat er beneden haar een Indische vrouw woonde die ‘s  nachts altijd aan het koken was voor het restaurant van haar dochter. Elke avond hoorde ze het gerinkel van pannen en ander keukenmateriaal. en het hele huis rook naar Indisch eten. Als wij ’s avonds een uurtje bij haar langs gingen hoorden we echter niets. Overigens hing er wel altijd een muffe kooklucht in de gangen van die aanleunwoningen. Meestal van bloemkool.
Een ander verhaal was dat ze een keer op familiebezoek was geweest en ’s avonds laat thuiskwam. Was ze haar sleutel vergeten en had ze hele nacht in het portiek geslapen. Was er dan niemand langsgekomen, ma? Nee, en in de receptie van het aangrenzende ouden van dagen huis zat niemand  om te vragen. Pas de volgende ochtend arriveerde daar iemand.van het keukenpersoneel.
Tijdens mijn militaire diensttijd in Kampen kwam ze onverwacht ’s avonds een keer in de kazerne op bezoek. We vierden die avond het afscheid van een aantal mensen die niet mee zouden gaan naar een vierweekse oefening in Duitsland. Waarschijnlijk was ze ongerust dat er iets met me zou gebeuren in Duitsland en had ze in een opwelling de trein naar Zwolle met de overstap in Kampen genomen. Nee, ze had niets gegeten en ik had haar daarom eerst maar meegenomen naar een restaurant. Daarna uitgelegd wat we in Duitsland gingen doen en dat er niet geschoten zou  worden. Wilde ze in een hotel overnachten? Nee, dat wilde ze niet, ze ging gewoon met de trein terug, Om te voorkomen dat ze zou verdwalen had ik haar naar het station gebracht.
Kijk je nou wel goed uit in Duitsland, jongen? Nadat ik haar nog een keer had gerustgesteld stapte ze om negen uur in. Hoe oud ze toen was? Vier of vijfenvijftig.
Verhalen over Ma. Ik kan er zonder moeite nog een reeks vertellen.
Dat ze m’n zuster Jos en mij vaak voortrok. Volgens de andere leden van de familie.
Over haar impulsieve gedrag
Schoenen en kleding op de markt kocht die dan thuis gekomen te klein bleken te zijn.
Ringen naar de Bank van lening had gebracht die ze later vergat in te lossen.
Opgenomen met een hoofdwond in het OLVG nadat ze vermist was op het Borssenburgplein
De nooit terugbetaalde lening aan ‘vriendin’ Willie met dochter en schoonzoon.
Misschien maak ik er ooit nog een apart verhaal van.

Fimke overleed op 16 november 1997
Fred overleed op 16 september 2003
Johanna overleed op 19 juli 2012
Sonja overleed  7 februari 2008
Louis (Loek) overleed op 1 januari 2020


[begin]