03 sep 1997

ALS EEN ENGEL UIT DE HEMEL

0 Reacties

 Hoewel, komen er engelen voor in het Boeddhisme?
 Is Beijing niet veel te groot om in drie dagen te bekijken?
Wat een vraag eigenlijk. Natuurlijk is die stad daar veel te groot voor. Met een aantal inwoners van 14 miljoen bestrijkt ze een oppervlakte van meer dan de helft van Nederland en dat betekent in wezen dat je aan drie weken nog niet eens genoeg zou hebben. Je moet je daarom beperken tot de dingen die je absoluut wilt of moet zien. Blijft overigens het probleem hoe je daar moet komen.
Als eerste mogelijkheid zijn daar de taxi’s waarvan er duizenden rijden. Voor een paar gulden kom je al een heel eind. Wel opletten of de ‘meter’ aangezet wordt en het kan ook geen kwaad om vooraf over de prijs te onderhandelen. Dat laatste valt echter lang niet altijd mee vanwege de geringe talenkennis van de doorsnee chauffeur.
Gewoon lopen kan natuurlijk ook maar dan kom je niet ver omdat de stad, zoals ik al zei, ongelooflijk uitgestrekt van oppervlak is.

Een uitstekende derde mogelijkheid is daarom de stadsbus. Kost bijna niets, een paar dubbeltjes en het aantal lijnen en de rijfrequentie zijn groot. Het enige wat je dan wel nodig hebt is een plattegrond waarop de voornaamste bezienswaardigheden zijn aangegeven en de buslijnen. En niet te vergeten de namen van de belangrijkste straten niet alleen in het Chinees maar ook in het Engels. Maar zelfs dan kan het nog wel eens misgaan.
Wij willen op die hete zaterdag na ons bezoek aan het Beiweipark nog even een bezoek brengen aan een grote winkelstraat om wat zijdewinkels te bekijken. Veel te ver weg om te lopen zie ik op de kaart en we besluiten om gebruik te maken van de vierde vervoersmogelijkheid die Beijing biedt, de fietsbedjah. Vlak bij het park stuiten we op een verzamelplaats van deze vervoermiddelen. Waar we naar toe willen vraagt een magere knaap van naar schatting een jaar of twintig? Onze uitleg wil niet meteen lukken totdat ik op m’n plattegrond zie dat onze straat vlak bij het Beijinghotel ligt. Ah, we willen naar het Beijinghotel. Stapt u maar in. Dat willen we wel maar niet zonder dat we vooraf de ritprijs zijn overeengekomen. Ah, very good price, four yuan, krijgen we te horen. Four or fourteen vraag ik voor de zekerheid. No, no, four, geeft m’n vervoerder gretig te kennen. OK, four yuan. Lijkt me een heel redelijk bedrag.
Als we willen instappen moeten we toch nog even wachten omdat hij eerst zijn bedjah ruilt met een collega die ons naar onze bestemming zal brengen. De rit die we vervolgens maken duurt een stuk langer dan ik op de kaart had ingeschat en als we vlak bij onze bestemming zijn laat ik onze fietser stoppen. Dat laatste stukje naar ons zijdestraatje kunnen we wel lopen en terwijl ik hem vijf yuan geef beduid ik hem dat hij die ene yuan wel kan houden. Z’n reactie is een verrassing. Hij barst uit in gejammer en wil meer geld hebben. Geen four yuan maar four sjuh. Een mengeling van Engels en Chinees, die op veertig neerkomt. “Is ie nou eeuwig van Lotje getikt,” zeg ik tegen Lia. “Met een taxi waren we denk ik tien yuan kwijt geweest, met de bus een of twee. Bovendien hebben we voor we instapten nog voor de zekerheid aan z’n collega gevraagd of het geen fourteen was. Nou, die z’n bevestiging was duidelijk four, toch?”
Ondertussen jammert onze man nog even door en omdat ik ergens moet toegeven dat hij het uiterste van z’n pezige lichaam heeft moeten vergen om ons zover te brengen besluit ik hem gedeeltelijk z’n zin te geven. “Weet je wat,” zeg ik tegen Lia. “Ik geef ‘m tien yuan, heeft hij ook een goeie dag.” M’n gebaar veroorzaakt echter geen vreugde. Integendeel, hij begint nog harder te jammeren. “Four sjuh, four sjuh” en hij weigert om het biljet aan te nemen. Met verbazing bekijken we het toneel dat hij opvoert. Handenwringend en met verwrongen gezicht loopt hij om z’n voertuig heen. “Four sjuh, four sjuh. “Wat moet je daar nou mee?” zeg ik dan tegen Lia. “Weet je wat. Ik leg die tien yuan wel op z’n kar en dan bekijkt hij het verder maar.” Met een mengeling van irritatie en verbazing lopen we verder en laten de man voor wat ie is.
De hele voorstelling doet me even denken aan een gebeurtenis bij onze aankomst op het vliegveld van Beijing. We hadden nog wat tijd over voor ons busje zou arriveren en besloten daarom om vast wat geld te wisselen. Vreemd genoeg was het officiële wisselkantoor beneden in de hal gesloten of wellicht nog niet geopend omdat het nog vroeg in de ochtend was. Maar van onze reisleidster hoorden we dat er een verdieping hoger ook een kantoortje was waar je kon wisselen. We waren niet de enigen toen we bij een klein kantoortje met drie loketten arriveerden. Drie lange rijen met overwegend Europeanen die lijdzaam stonden te wachten tot ze aan de beurt zouden zijn. Er bleef weinig over dan geduld te betrachten en we sloten gehoorzaam achter aan. Op een gegeven ogenblik raakte ik in gesprek met een jonge Engelsman naast me, die me er opmerkzaam op maakte dat je een formuliertje moest invullen voor je aan de beurt was. Te verkrijgen bij het middelste loket maar dat bleek niet zo eenvoudig. Die formuliertjes werden maar mondjesmaat uitgedeeld. De reden werd me na een paar minuten duidelijk. Het formulier bestond uit een voorblad en een doorslagexemplaar en ze bezaten maar vijf carbonnetjes.
De rij waarin ik stond vorderde maar langzaam. Achter het loket werd eerst het formulier gecontroleerd en vergeleken met je paspoort. Tevens werden de in te wisselen travellercheques of dollars in ontvangst genomen en gecontroleerd. Daarna mocht je weer wachten maar je was in ieder geval een bonnetje met een volgnummer rijker geworden. Achter in het kantoortje telde een kassier inmiddels de gevraagde bedragen uit. Op vertoon van je bon ontving je ten slotte van een andere bediende het gevraagde bedrag aan yuans.
Wat een toestand. Dat vond een oude Chinees waarschijnlijk ook. Onderdanig naar iedereen lachend schuifelde hij langs de rij naar voren. Die wil zeker iets vragen denk je dan in je onschuld maar nadat hij zich met veel verontschuldigingen, dat nam ik tenminste aan, voor een loket had geposteerd haalde hij gewoon wat geld te voorschijn om te wisselen. Zonder formuliertje werd hij zonder dralen op z’n wenken bediend. Nog steeds onderdanig glimlachend liep hij daarna weer langs onze rij en verdween in de massa. Ook toen werd ik een moment bevangen door een mengeling van verbazing en ergernis over deze handelwijze. Maar ja, laat maar was m’n slotgedachte geweest. Misschien mocht die ouwe man wel niet in de rij staan van z’n dokter, toch.

In de winkelstraat, die we na enig zoeken op onze plattegrond vinden, is het druk. Veel aanbiedingen, Chinese uitverkoop en het assortiment varieert van kleding tot elektronica maar, tot onze teleurstelling, nergens zijdewinkels. Na een uurtje hebben we het wel gezien. We zijn moe, onze kuiten doen zeer en we moeten nog een eind terug naar ons hotel. Geen fietstaxi meer, daar zijn we het beiden over eens. En die taxichauffeurs zijn ook lang niet allemaal te vertrouwen. ‘Weet je wat, wij nemen gewoon de bus’. Eerst maar naar het Tian’anmenplein. Op onze plattegrond had ik gezien dat daar vandaan bus 95 ons tot bijna voor de deur van ons hotel kan brengen. Makkelijk gezegd maar we moeten toch nog vrij ver lopen voor we een halte ontdekken. Drie haltes rijden verder staan we weer buiten, in de hete zon op het plein. Nu nog een stukje lopen naar de 95. Jammer genoeg geeft de kaart maar globaal aan waar deze een halte heeft. In ieder geval moeten we helemaal aan de andere zijde zijn. Sloffend zetten we ons weer in beweging. Lia loopt zo’n beetje op haar tandvlees en ik heb ook niet veel meer nodig om om te vallen.
“Nog een klein stukje,” spreek ik haar een paar keer moed in. “Daar verderop zie ik al wat bushaltes.” Helaas, jammer, maar de 95 stopt niet op die plaats. Zoekend kijk ik op m’n plattegrond en daarna nog eens op de halteborden. Het moet toch hier in de buurt zijn en ik vraag aan een paar mensen dat staat te wachten naar ninetyfour. Meer dan een aantal niet begrijpende blikken levert dat echter niet op. Lia weigert inmiddels om nog verder te lopen en ik overweeg om dan toch maar een taxi voor het resterende stuk naar het hotel te nemen. Plotseling, als de nood tot grote hoogte is gestegen, klinkt er een vriendelijke stem achter me. “Can I help you, sir?” Een keurig gekleed Chinees meisje van een jaar of zestien herhaalt haar vraag als ik me verbluft omdraai. Waar ze vandaan komt? De enige mogelijkheid lijkt me dat ze als een soort reddende engel gedropt is om ons uit de nood te helpen.
“Bus fifty nine eh ninety five,” mompel ik wat verdwaasd door deze onverwachte hulp. “Vijfennegentig? Ah, nee, die stopt niet hier maar een paar honderd meter verder.” En voor het goed tot me is doorgedrongen begeleidt ze ons behulpzaam naar de halte waar onze bus al klaar staat. We hebben nog net tijd om haar te bedanken voor we verward door deze onverwachte hulp moeten instappen omdat de bus wil vertrekken.
“Thank you, thank you.” Met een stralende blik doet ze ons tevreden over het resultaat van haar bemoeienissen uitgeleide. En lost daarna op in de mensenmenigte hoewel het me niets zou verwonderen als ze rechtstreeks teruggaat naar de Chinese variant voor de hemel.

 

 

 


[begin]