11 jul 2018

11. Barchem. Brand en honger

0 Reacties

Iedereen heeft wel eens over de hongerwinter gehoord, de laatste fase van de oorlog waarbij er bijna niets meer te eten was. Geen elektriciteit, geen gas, nauwelijks brandstof, in een winter die al vroeg inviel en wekenlang vorst en ijs bracht.
Die situatie was langzaam zo gegroeid. In het eerste oorlogsjaar was er nog betrekkelijk weinig aan de hand maar doordat de Duitsers op grote schaal voedsel en kleding vorderden voor hun eigen land ontstond er geleidelijk schaarste aan allerlei zaken.
Om de beschikbare hoeveelheden zo eerlijk mogelijk te verdelen werd daarom al vrij snel de distributie ingevoerd. Dat betekende dat allerlei artikelen alleen nog maar “op de bon” verkrijgbaar waren. Behalve voor voedsel en kleding gold het voor sigaretten, surrogaatkoffie, brandstof en nog veel meer.

barchem1

Zoals hierboven vermeld werden de bonkaarten eenmaal in de twee maanden uitgegeven.
Die distributie bracht een extra probleem mee voor iedereen die ondergedoken was zoals verzetsmensen, de mensen van Joodse afkomst en andere vervolgde groepen. Uiteraard waren zij niet in het bezit van de zogenaamde stamkaart, die je nodig had om je bonnen bij het distributiekantoor af te halen.
Eén van de opdrachten aan de illegale organisaties was om hierin op een of andere wijze te voorzien. Het middel lag voor de hand. Regelmatig werd er ’s nachts ingebroken in de distributiekantoren.
De winter van 44-45 had ernstige gevolgen voor het gedeelte van ons land dat boven de grote rivieren ligt. Dat deel was nog bezet door de Duitsers in tegenstelling tot het Zuiden, dat al bevrijd was. Vooral het Westen en dan in het bijzonder de grote steden hebben het meeste te lijden gehad. Door ondervoeding, kou en ziekte overleden er tussen de 15000 en 20000 mensen gedurende deze periode.

Honger in Barchem
Dit opschrift houdt verband met een voorval dat plaatsvond tijdens één van onze vele verhuizingen.
Om ontdekking door de SD te voorkomen waren we op een gegeven moment weer uit een plaats vertrokken en we arriveerden die dag ’s ochtends om een uur of elf in Barchem, bij een grote, vrijstaande villa.
Dat veroorzaakte natuurlijk een hoop drukte, we deelden ook dit huis weer met Bertus en Reina. Koffers die uitgepakt moesten worden en allerlei zaken die over de verschillende kamers verdeeld werden. Kortom, een bedrijvig gedoe van de hele familie. Geen tijd voor de jongsten, mijn voornaamste opdracht was om niet in de weg te lopen.
Hoe gaat dat op die leeftijd, tegen een uur of een kreeg ik honger en ik beging de fout – zonder dat te beseffen – om daar luidkeels uiting aan te geven met de uitroep “Honger, honger in Nederland”.
Als door een adder gebeten vloog m’n vader op en snauwde me woedend toe dat ik m’n mond moest houden. Ik weet niet meer wat ik toen gedaan heb. Misschien mokkend in een hoek gekropen.
Achteraf gezien was z’n reactie begrijpelijk. Stel je voor dat een passerende NSB-er het had gehoord. Eigenlijk was het kenmerkend voor de spanning waaronder hij geleefd moet hebben maar toen begreep ik er niets van.
Zoals ik al schreef was Bertus ook bij ons. Ik zie hem nog helemaal voor me als hij met Fred buiten met een luchtbuks aan het schieten was op een schietschijf die ze daarvoor tegen een muur hadden gehangen. Fred had die buks in Deventer gekocht. M’n broertje en ik mochten ook wel eens proberen. Ik vond het fascinerend maar was geen scherpschutter.

Fikkies stoken
Een ander standje dat ik in datzelfde Barchem kreeg, begreep ik heel goed. Dat ging om een fikkie dat ik met m’n broertje had gestookt. Zei ik fikkie? Het werd bijna een complete bosbrand!
De villa in Barchem lag aan een vrij stille weg met maar een paar soortgelijke huizen in de buurt. Om het huis was een flink stuk grond, gedeeltelijk begroeid met dennenbos en heide. Je kon er lekker spelen, hutten bouwen, kuilen graven en noem maar op.
De pyromaan die in me schuilt, fluisterde me soms in dat je daar mooie fikkies kon stoken want als gevolg van de mooie droge zomer wilde de hei best branden. En zo kwamen m’n broertje en ik op een mooie zonnige dag op het stomme idee om met uit de keuken gepikte lucifers een kampvuurtje te maken. Als plaats hadden we het terrein aan de achterzijde van het huis uitgezocht. Daar lag ook een stukje heide dat aan de tuin van een naburig huis grensde.
Dor hout en dunne takken van bomen wilden met wat kranten best branden. Zo goed dat op een gegeven moment ook de hei begon te branden. Natuurlijk probeerden we dat uit te trappen maar door de wind brandde de boel zo goed dat de zaak uit de hand liep. Of we toen om hulp hebben geroepen weet ik niet meer. Misschien kwam de familie wel geschrokken op de rook af. Of misschien wat mensen, die in de tuin van het naburige huis bezig waren met de aanleg van een vijver. Met man en macht slaagden ze er in ieder geval in om de brand te blussen
Sjonge, wat was iedereen kwaad op ons en terecht natuurlijk.
Voor straf moest ik naar m’n slaapkamer, strafregels schrijven. Waarschijnlijk iets van “Ik mag geen vuurtjes stoken.” En ik kreeg geen eten, hoewel, ’s avonds bracht m’n moeder me heimelijk toch een paar boterhammen.
Het voorval maakte in ieder geval behoorlijk indruk op me. En met verhalen wat er allemaal had kunnen gebeuren als … werd dat nog eens benadrukt door de familie.
Toen ik de volgende dag nieuwsgierig naar het stuk verbrande hei had gekeken nam ik me voor om de spelletjes met vuur op die plaats maar achterwege te laten.
Honger in Nederland, brand in Nederland, een klein jongetje kan heel wat op z’n geweten hebben. Later kwam daar nog eens m’n ‘schenking’ van het hondenhok van tante Mieke aan Toontje bij maar dat is een ander verhaal.


[begin]