10. OP WEG NAAR SONGPAN
Terwijl ik eigenlijk best trek zou hebben in een lekkere kop koffie zwoegde onze bus over een stuk weg dat zo mogelijk nog slechter was dan de route die we een paar dagen daarvoor hadden afgelegd. We hadden net een stop achter de rug van een dik half uur omdat de weg vrijgemaakt moest worden van puin dat als gevolg van de regen naar beneden was gekomen. Toen dat werkje met bulldozers was uitgevoerd betekende het nog niet dat we meteen verder konden rijden. Eerst moest er nog een ruzie tussen twee chauffeurs beslecht worden. De twee heren hadden hun elkaar tegemoet komende auto’s op een plaats waar het absoluut onmogelijk was om te passeren bijna met de neuzen tegen elkaar gezet. Er was maar een oplossing en dat was dat er eentje terug moest, achteruit dus, en daar hadden volgens zeggen alle Chinezen een hekel aan.
De dag was al heel vroeg begonnen, zes uur en bij het opstaan had ik mezelf de vraag gesteld of ik dat eigenlijk nog wel leuk vond. Het antwoord liet zich gemakkelijk raden. Nee natuurlijk. Het harde bed had niet bijgedragen aan een ongestoorde nachtrust en een beetje knorrig had ik een blik naar buiten gewaagd waar het echter nog aardedonker was. Of het toeval was zal ik nooit weten maar op dat ogenblik begon er buiten muziek te spelen. Wat ik allemaal aan het doen was had Lietje me daarna gevraagd. Ik weet nog steeds geen antwoord op haar vraag.
Om zeven uur waren we vertrokken, zonder ontbijt, en we hadden afscheid genomen van een stadje dat er in het vroege ochtendlicht niet op z’n voordeligst had uitgezien. Volgens onze gids mede een gevolg van het feit dat het er meer dan de helft van het jaar nevelig was, zonder wind. Wat moest dat worden in deze streek als het personenvervoer, dat nu nog voor het overgrote deel op de fiets plaats vond, gemotoriseerd werd. Geen prettig perspectief.
Onze route liep langs de Mingrivier. Hoge bergen aan weerszijden, veel groen en veel vocht. De industrialisatie had hier toegeslagen, waterkrachtcentrales zorgden voor de benodigde energie. Van de gidsen hoorden we dat er ook mijnen waren waaruit bauxiet en andere mineralen werden gedolven.
De weg had er aanvankelijk redelijk berijdbaar uitgezien. Hier en daar wel wat puin dat naar beneden was gevallen maar er waren tientallen werkers in de weer om dat te verwijderen. Oude vrouwtjes deden zelfs hun best om de betonnen goot, die langs de weg liep voor de afvoer van water, vrij te houden.
Naarmate de weg slechter werd nam het aantal werkers zelfs nog toe, mannen en vrouwen die met kleine mandjes en haakse schepjes puin in kleine vrachtwagentjes deponeerden. We passeerden een dorpje met een druk bezochte markt. Jammer genoeg ontbrak de tijd voor en kort bezoek.
Om half een hadden we de helft van de rit afgelegd en in een simpel eethuisje gebruikten we een maaltijd van rijst en groenten. De vleesgerechten werden overgeslagen omdat ze er zoals Gerard zei “verdacht uitzagen.” Omdat het moeilijkste deel van de tocht nog moest komen hielden we de pauze kort maar nadat we weer waren vertrokken duurde de rit maar tien minuten omdat er bij een mooie plek op algemeen verzoek een fotostop werd gemaakt.
Een bus met Japanners, die van de tegenovergestelde zijde kwam, had hetzelfde idee en in het Engels raakten we in gesprek met een aantal van de inzittenden. Zij waren om 8 uur uit onze plaats van bestemming vertrokken en we kregen te horen dat de weg die we nog moesten afleggen heel slecht was. En het hotel waar ze hadden overnacht? Ehhhh, en een meisje liet door middel van springende gebaren met haar handen zien dat ze op haar arm gestoken was door vlooien.
Toen we weer verder reden deed Gerard z’n belofte uit Zürich gestand om ons voor te lichten over alle gruwelen die ons in Songpan te wachten stonden. “Gaat u gewoon maar van de ergste veronderstelling uit,” was de veelbelovende start van z’n verhaal. “Dat de lakens op de bedden al een tijd niet gewassen zijn en gebruik de lakenzakken die jullie meegenomen hebben.” Als dat alles is zal het wel meevallen, dacht ik maar onze coach was nog niet uitgesproken. “Jullie hebben de vlooienbeten gezien van dat meisje maar ik ben er nog niet zo zeker van dat het vlooienbeten waren.” Even laste hij een stilte in en plaatste vervolgens trefzeker z’n volgende stoot. “Het zal namelijk niet de eerste keer zijn dat er platluizen voorkomen en ik wil jullie niet bang maken maar oh, jongens, dan ben je echt in de aap gelogeerd.” En terwijl de gezichten van het aan hem overgeleverde reisgezelschap betrokken schetste hij de verschrikkingen die ons te wachten stonden. Dat we al onze kleren en de lakenzak natuurlijk voor de terugkomst in Chengdu in goed afsluitbare plasticzakken moesten doen en onszelf daar grondig moesten douchen en wassen. “Maar daarmee ben je er nog niet,” zette hij nog eens de puntjes op de I van z’n betoog. “Die luizen leggen namelijk eieren en die komen pas een paar weken na jullie terugkeer in Nederland uit.”
Ik kreeg een onbedaarlijke jeuk aan m’n been bij zijn verhaal. Moet dit allemaal dacht ik? Als ik dat had geweten had ik nog wel eens een keertje extra over m’n keuze voor deze reis nagedacht.
Maar er bleek hoop op een goede afloop hoewel? Het advies om onmiddellijk na onze thuiskomst naar de drogist te gaan om daar een middeltje te kopen waarmee je jezelf van top tot teen moest insmeren was een nauwelijks blij makend perspectief. En de toevoeging dat je dat acht uur moest laten zitten en gedurende die tijd een vieze lucht verspreidde werkte ook niet mee aan m’n enthousiasme voor ons komend onderdak.
“Kunnen we niet beter in de bus blijven vannacht,” vroeg ik zachtjes aan Lia maar die zat zich ook al te krabben en hoorde me niet. Ik besloot daarom om er maar niet meer aan te denken en probeerde van het landschap te genieten dat steeds ruiger werd met hoge bergen en overal kleine watervalletjes en water dat naar beneden stroomde.
We reden nog steeds langs de rivier. Langs de weg stonden niet meer zoveel huizen als tijdens het eerste deel van de rit. Wat er stond viel beslist niet in de categorie ‘villa’. Integendeel, ze zagen er nog primitiever uit dan de huizen die we ’s ochtends hadden gezien.
Op de meest onmogelijke en onbereikbare plaatsen werd maïs verbouwd en tarwe. En appelbomen met kleine groene appeltjes zagen we op een gegeven ogenblik ook steeds meer. Bij een stopplaats zaten wat oude vrouwtjes die ze verkochten en voor een paar kwartjes schaften we ons ruim een kilo aan.
Net toen ik dacht dat we het ergste deel achter de rug hadden doemde er een file van voertuigen voor ons op. De weg zag er hier ook weer vreselijk uit. Zal wel weer een massa puin naar beneden gekomen zijn was de algemene conclusie en we verlieten allemaal de bus om de situatie beter te kunnen bekijken. Van Gerard, die polshoogte ging nemen, hoorden we echter bij terugkomst dat er iets heel anders aan de hand was. Inderdaad was er ’s nachts een hoeveelheid stenen en puin naar beneden gekomen maar de lokale bevolking die dat had weggeruimd verlangde nu van iedere passerende auto betaling. Dat gaf herrie en niet zo’n beetje ook, vooral omdat een klein bestelbusje dat van de tegenovergestelde richting was gekomen, probeerde door te rijden zonder te betalen. Veel geschreeuw in het Chinees, een aantal jonge dorpelingen dat handtastelijk dreigde te worden en een chauffeur die uiteindelijk betaalde. Tijdens de worsteling deelde Gerard zelfs nog een schop uit, volgens z’n eigen zeggen omdat z’n voet uitschoot. Het oponthoud duurde al met al een half uur waarin bovenbeschreven scene zich een aantal keren herhaalde.
Naderden we daarna de bewoonde wereld? Het begon er op te lijken want het aantal huizen langs de weg werd groter. Afgaande op de afmetingen van deze uit hout vervaardigde woningen, die in de meeste gevallen van houtsnijwerk waren voorzien, moest de welvaart in deze buurt aanzienlijk groter zijn dan in de streek waar we ’s ochtends doorheen waren gereden. Dat bleek ook wel te kloppen toen we er onze reisgids op nakeken. De provincie Sichuan, waarin we ons bevonden, stond bekend als de graanschuur van China. En een bekend Chinees spreekwoord zei dat de volgende vijf granen de ware rijkdommen in het leven brachten. Rijst, tarwe, soja, gerst en rogge.
Bij een klein dorp maakten we nog een korte stop om foto’s te maken van de typische wijze waarop bossen graan en bonen op hoge stellingen te drogen worden gehangen. De bevolking in deze streek zag er heel anders uit dan de Chinezen in de stad. Mooie karakteristieke koppen. Het was net een sprookjesdorp waarin we wat rond wandelden en veel foto’s maakten van de beesten, die overal rondliepen en de knappe kindertjes met hun rooie wangetjes. Sommige vrouwen in deze streek droegen klederdracht. Die rooie wangen zag je ook bij de meeste volwassenen en was een gevolg van de hoogte waarop we ons bevonden.
Maar we waren er nog niet en op een heel slecht stuk weg maakte de bus zulke vreemde kapriolen dat we voor m’n gevoel zo nu en dan een meter boven onze stoelen zweefden. Dat was kennelijk net even te veel want daarna maakte het rechterachterwiel zulke vreemde geluiden dat de chauffeur stopte om de boel te inspecteren. Nadat hij met een bezorgd gezicht weer was ingestapt reden we echter verder. Het gekreun van het wiel werd er niet minder op en we vroegen ons af of de schokbreker de geest had gegeven.
Lietje had weer last van haar maag gekregen. Een week voor we op reis gingen had ze een plotselinge aanval van een geïrriteerd maagslijmvlies maar met een pillenkuur was dat aardig bedwongen. Ik vroeg me af of het gehos in de bus er de oorzaak van kon zijn dat het weer de kop opstak.
Het was even na zessen dat we het nevelige Songpan inreden en bij het hotelletje stopten. De eerste indrukken waren niet echt gunstig en toen we de kamers bekeken werd dat er niet beter op. Krakkemikkig, met een gordijnrail die aan een kant los hing en smerige gordijnen. Klammig beddengoed dat er smoezelig uitzag, was, afgaande op de haren die er op zaten, al een tijdje in afwachting van een wasbeurt. De toilet spoelde niet door en de vloeren waren van beton zonder vloerbedekking. Als je dit met sterren zou moeten waarderen viel het waarschijnlijk in de categorie min 2*.
Nou ja, die ene nacht zouden we dit ook wel overleven en we bezichtigden voor het eten nog even snel een stukje van de stadsmuur en een Islamitisch tempeltje.
Songpan was echt een pauze- en overnachtingplaats voor toeristen en andere doortrekkers en vervulde deze functie volgens onze reisgids al eeuwen. Een stad mocht je het eigenlijk nauwelijks noemen. Meer een uit z’n krachten gegroeid dorp met in de hoofdstraat een groot aantal winkeltjes waar de lokale bevolking souvenirs aan de man probeerde te brengen.
Na de korte wandeling aten we in het hotel. Om de honger van de gasten te stimuleren was de eetzaal zodanig in het gebouw gesitueerd dat je via een overloopje eerst de toiletten moest passeren om er te komen. Mmmmm, wat een lucht.
Na het eten vroeg naar bed. Omdat de douches alleen tussen half negen en half tien warm water gaven. En omdat het de bedoeling was om tegen zeven uur weer op weg te gaan. Als de bus meewerkte want de oorzaak van het rare geluid aan het achterwiel moest eerst verholpen zijn. Bij aankomst hadden we gezien dat het rechterachterwiel aanliep tegen de carrosserie omdat de as verschoven was op de bladveer. Een gevolg van een van de pogingen om te vliegen.
Een beetje moe van alles repareerde ik de vlotter in de stortbak van de WC zodat we die konden doorspoelen. Maar de douche produceerde tenminste warm water zodat we schoon in onze meegebrachte lakenzak konden duiken.
Moet ik nog vertellen hoe ik vooraf behoedzaam de dekens had teruggeschoven en lakens en matras op vlooien had gecontroleerd? Ach, laat ook maar.