13. Het Eerbeek van Toontje en Riekie
Aan dit hoofdstuk zijn drie Naschriften toegevoegd.
Naschrift 1. Bezoek aan Eerbeek in 2012.
Naschrift 2. Eerbeek in reflectie. Bezoek in 2018.
Naschrift 3. Eerbeek laat me niet los. 2018.
De tweede maal dat we in Eerbeek waren vond ik het daar zo mogelijk nog leuker dan de eerste keer. Dat kwam omdat mijn broertje en ik bevriend raakten met twee kinderen van m’n leeftijd.
Toontje en Riekie woonden een paar minuten lopen van de villa Calluna Alba in een vrijstaand huis aan de Harderwijkerweg, die toen nog niet verhard was. Bij hun huis hoorde een groot stuk grond waarop twee kippenhokken en een varkenshok stonden. En er was natuurlijk een moestuin met groente en fruit. Daar weer achter begon het bos.
De ouders van Toontje en Riekie waren overigens geen boeren maar net zoals de meeste mensen in die buurt hielden ze er voor eigen gebruik wat kippen op na en een varken. Hun vader werkte als chauffeur bij één van de papierfabrieken.
Tijdens die periode maakte ik kennis met een wereld die volkomen nieuw voor me was.
De thuisslacht
Een hele gebeurtenis vond ik het toen het varken werd geslacht. Toontjes vader kocht eenmaal per jaar een jonge big en die werd vervolgens met restanten van de dagelijkse maaltijd, ondermelk van de melkfabriek en ander voedsel gemest tot hij groot en dik genoeg was.
Als het op een gegeven dag zo ver was werd de slager uit het dorp uitgenodigd om het beest volgens de regelen der kunst te slachten. Nadat hij dat gedaan had werd het varken in lengterichting opengesneden en op een ladder vastgemaakt die schuin tegen een muur stond. Daar hing het dan in al z’n glorie.
Ik heb niet gezien hoe de slager het beest ’s morgensvroeg dood maakte door hem met een schietpistoon een ijzeren pin in z’n kop te schieten. Maar later op de dag stonden wij natuurlijk overal met onze neuzen bovenop om maar niets van de gebeurtenissen te missen. Wat zat er veel vlees aan zo’n beest. Maar dat moest natuurlijk wel een bestemming krijgen. Ik vraag me nu af wat ze ermee gedaan hebben. Vrieskasten had je nog niet in die tijd.
In ieder geval werd een deel tot worst verwerkt waarvoor ze de darmen van het beest gebruikten. Ik zie nog voor me hoe Toontjes moeder samen met een buurvrouw bezig was met die meters blauwachtige darm, waar de poep uitgespoeld moest worden. En hoe het vlees voor die worst gemalen moest worden voor het in die darmen gestopt kon worden.
Natuurlijk vlogen er talrijke vliegen in het rond. Vliegen behoorden bij het boerenland, net als de kleverige slingers, die aan een lamp of aan het plafond hingen om die vliegen te vangen.
De worst werd daarna als ik me niet vergis gerookt. In de schouw van de haard hing daarom altijd een hele verzameling worsten en hammen.
Wat er met de rest van het vlees gebeurde wet ik niet. Misschien werd het ingemaakt of gepekeld. In ieder geval moest er een paar dagen hard gewerkt worden.
Een weekje daarna kregen we van Toontjes moeder de eerste boterham dik belegd met verse worst. Het smaakte fantastisch en eigenlijk heb ik later nooit meer meer zo’n lekkere worst gegeten.
Werken à la campagne
Ik raakte trouwens ook op een andere manier aardig vertrouwd met het boerenleven omdat aan de overkant van de zandafgraving achter ons huis de boerderij van boer Harm Brink lag. Brink was een echte boer en hij bezat koeien, varkens, kippen, korenvelden en weet ik veel wat nog meer. Op de Oude Pol zoals de boerderij heette heb ik heel wat uurtjes doorgebracht.
Ik hielp een zoon van Brink met het voeren van de dieren en andere werkjes op de boerderij. Hij zal het ongetwijfeld wel gemakkelijk hebben gevonden. Mmm, ik ruik nog die typische geur van varkens en koeien op de boerderij, vond het wel lekker.
Boer Brink had drie of vier volwassen varkens en er was er altijd wel een, die kleintjes had. Meestal tussen de tien à vijftien die ongelooflijk tekeer konden gaan als ze honger hadden.
Wat er met al die kleintjes gebeurde weet ik niet. Ik denk dat ze verkocht werden aan al die vaders van de plaatselijke Toontjes om gemest te worden.
Op de boerderij heb ik m’n eerste geld verdiend. Er was namelijk dagelijks hout nodig voor het kookfornuis en Harm had al gauw in de gaten dat ik dat kloven van grote houtblokken wel een leuk werkje vond. Omdat het niet tot zijn favoriete bezigheden behoorde liet hij het vaak door mij doen. Maar eerlijk is eerlijk, hij stelde er ook iets tegenover. Op deze manier heb ik heel wat kwartjes verdiend
In de omgang met dieren ging het er niet altijd zachtzinnig aan toe op de boerderij. Als de dieren niet luisterden kregen ze al vrij vlot een klap met een klomp of een stuk hout.
De koeien stonden ’s winters op stal. Ruimte om te lopen hadden ze niet. Vòòr ze stond de voedertrog, achter ze de schijtgoot. De beesten hadden op die manier een weinig benijdenswaardig bestaan.
Een van de meest opmerkelijke dingen vond ik de manier waarop een kip werd geslacht. Brink of zijn zoon vingen dan zonder veel omhaal een exemplaar, dat luid kakelend bezwaar aantekende tegen deze behandeling. Tevergeefs. Op de bovenkant van een afrasteringpaaltje langs het land sloegen ze vervolgens met een bijl het angstige beest in een klap de kop af. Het onthoofde exemplaar werd daarna losgelaten en fladderde/liep nog zo’n meter of twintig in het rond voor het definitief de geest gaf.
Ik weet niet wie er op dat soort momenten het meest verbaasd was. Ik omdat die kip zonder kop nog even ronddraafde of Brink omdat ik dat zo gek vond. In ieder geval heb ik op deze wijze meermalen gezien waar de uitdrukking “Ronddraven als een kip zonder kop” vandaan komt.
In Eerbeek ben ik nog een tijdje ziek geweest, hoewel ziek, volgens mij mankeerde ik niets maar ik zag gewoon wat bleek en was misschien een beetje moe. In ieder geval moest ik een keertje naar de dokter of misschien kwam die wel aan huis, dat weet ik niet meer.
Achteraf heb ik gehoord dat de dokter dacht dat er iets met m’n nieren aan de hand was en ik moest een tijd lang iedere middag op bed rusten. Liggen op bed in één van de slaapkamers. Dat verveelde natuurlijk al heel gauw. Ik had echt geen slaap ’s middags en spookte daarom meestal door de andere kamers en de zolder op zoek naar iets te lezen.
De nierkwaal, voor zover daar al sprake van was, is in ieder geval na een tijdje vanzelf overgegaan.
Terugkijkend op die periode was het een prachtige tijd waarin ik kennis maakte met het leven op het platteland. Ik heb er van genoten.
NASCHRIFT 1 d.d. 23.3.2012
Tijdens een eendaags bezoek aan Eerbeek op een zondag begin maart 2012 aan park Coldenhove hebben we tijdens de wandeling ook de villa Calluna Alba weer even bezocht dat wil zeggen, we zijn er langs gewandeld. Toen we daarna langs de boerderij van Brink wandelden werden we door de bewoners van het aangrenzende huis uitgenodigd om even binnen te komen. We troffen binnen een groot gezelschap en nadat ik had verteld wie we waren en de reden van onze nieuwsgierigheid bleek dat we met onze neus in de figuurlijke boter waren gevallen. Een deel van de aanwezigen was namelijk familie van boer Brink. Die was uiteraard al tijden geleden overleden. Maar zij konden zich tante Mieke nog goed herinneren. Ook dat er tijdens de oorlog regelmatig onderduikers logeerden. Er was natuurlijk heel wat veranderd in de buurt. De zandafgraving tussen Calluna Alba en de boerderij bijvoorbeeld was na de oorlog met afval dichtgegooid en beplant met struiken.
Het kerkje had na het overlijden van tante Mieke nog jaren dienst gedaan als jeugdhonk maar was door onbekende oorzaak afgebrand en verder gesloopt.
De boerderij van Brink was al jaren onbewoond en stond op het punt gesloopt te worden.
En Toontje? Die was al een aantal jaren geleden overleden. Maar Riekie leefde nog en woonde in Brummen.
Er vloog kortom een uur voorbij met het ophalen van herinneringen. Aardige mensen die ons met foto’s zestig zeventig jaar terug brachten in de tijd.
NASCHRIFT 2 d.d. augustus 2018
Eerbeek in Reflectie
In ‘Voordat ik het vergeet’ vertel ik mijn verhaal over de tweede wereldoorlog. Over het leven in de jaren die er aan voorafgingen, de inval van de Duitsers in ons land, het verzet van mijn vader, de drie jaren dat we op verschillende plaatsen in Nederland waren ondergedoken, de afloop.
Twee van deze onderduikplaatsen komen regelmatig in mijn herinnering terug, Eerbeek en Deventer.
In Eerbeek ben ik na afloop van de oorlog nog vaak geweest. En altijd bezocht ik dan het huis waar we woonden en het kindertehuis waar mijn jongste broer en ik een aantal maanden doorbrachten. Maar het bleef bij het bekijken van de buitenkant en de omgeving.
Had je nou nooit de behoefte om nog eens een keer in de villa Calluna Alba rond te lopen of in het huis Eerbeek? Een voor de hand liggende vraag. Ergens leek dat me wel leuk maar ik was bang dat alles zo veranderd zou zijn dat de herinnering aan het verleden tot fictie zou worden gereduceerd. Verleden jaar is het er echter dan toch een keer van gekomen. Begin juli 2017 tijdens een week die we op Caldenhove, een camping/bungalowpark bij Eerbeek, doorbrachten.
Het werd een boeiende ontmoeting met het verleden
Mijn oudste zoon, hij is de navorser van onze familiestamboom, was een paar dagen langs gekomen. Niet alleen om ons te vergezellen bij een rondje langs de hiervoor genoemde huizen maar ook om nog een keertje een beek te zoeken die ik me herinnerde van de vele wandelingen tijdens onze onderduikperiode.
Het weer werkte de dag, die we voor onze activiteiten hadden uitgezocht, niet mee. Bewolkt met zo nu en dan wat miezerige regen.
We hadden ons voorgenomen een beetje vroeg op stap te gaan en om een uur of halftien verlieten we de camping aan de achterzijde. De kaart die ik bij me had gaf aan dat we rechtsaf moesten als we op zoek gingen naar beken.
Het wandelpad in die richting voerde ons door een heuvelachtig gebied dat begroeid was met dennenbomen. Net toen we begonnen te twijfelen aan de aanwezigheid van een beek ontdekte mijn zoon er een die een paar honderd meter links van het pad lag.
Zou het de beek zijn die ik later nooit meer had kunnen terugvinden? Toen we haar een paar honderd meter volgden en het beekdal steeds dieper werd met stokoude beukenbomen was ik er zeker van dat we haar ontdekt hadden. Verder wandelend werd het beekdal steeds dieper en we arriveerden bij de bron die nog maar net zichtbaar was door de dikke laag beukenbladeren die hier overal de bodem bedekte.
Maar was dit ook de beek van de wandelkaart? Weer een paar honderd meter bereikten we namelijk een klein meertje of vijver. Dat kwam helemaal niet voor op de route die we volgden.
Langzaam ging me een licht op. We bevonden ons op een heel andere plaats dan ik dacht. Dat meertje kwam wel degelijk op de kaart voor zij het een halve kilometer verder weg.
En dat meertje moest het zwembad zijn dat ik me herinnerde. Alleen het huis dat er bij zou moeten staan ontbrak. Weer thuis vond ik de oplossing via Google. Het landhuis Groenouwe zoals het heette was tijdens de oorlog gevorderd door de Duitsers. Ze gebruikten het voor de verpleging van gewonde soldaten. En van het zwembad werd druk gebruik gemaakt.
Vlak voor het einde van de oorlog, op 24 maart 1945, was er brand uitgebroken en het huis was volledig uitgebrand. Ik herinnerde me dat ik daar tijdens een bezoek in augustus 1945 met mijn moeder en mijn jongste broer nog geweest was.
De ruïne is kort daarna afgebroken en wat er van over was is door de natuur overwoekerd.
Maar het gaf me al met al toch een bevredigend gevoel dat ik het huis en zijn zwembad genoemd in Voordat ik het vergeet weer had ontdekt.
´s Middags maakten we met de auto een rondje langs huis Eerbeek en Calluna Alba.
Het huis Eerbeek is ook een oud landhuis. Eind 1942 begin 1943 werd er tijdelijk een kinderhuis in ondergebracht. Het uit Scheveningen afkomstige christelijke tehuis De Vluchtheuvel.
M´n broertje en ik werden daar op 7 april 1943 door de SD gedropt.
Na de oorlog heeft het huis Eerbeek nog vele jaren dienst gedaan als studiecentrum voor allerlei groepen. Tegenwoordig is het onderdeel van het nabij gelegen hotel Eerbeek en ingericht als centrum voor grote of kleinere seminars van bedrijven.
Het huis bleek tijdens ons bezoek geopend te zijn dat wil zeggen, je kon er wat drinken op het terras of binnen. Op vier andere bezoekers na waren we de enigen. Nadat we wat te drinken hadden besteld vertelde ik de man die ons bediende dat ik het huis nog van de oorlog kende als kindertehuis. Hij was zichtbaar geïnteresseerd en met onze vraag of we het huis een keertje van binnen mochten zien, had hij geen problemen. Natuurlijk mocht dat en even later liepen we de brede trap op naar de bovenverdiepingen. Er was nog maar weinig dat aan vroeger herinnerde hoewel de ruimtelijke indeling niet was gewijzigd. Maar de slaapzaaltjes waren veranderd in leslokalen en het rijtje wasbakken in de gang was er niet meer. De zolderverdieping voerde me echter weer terug in de tijd, vooral door het uitzicht uit de ramen, dat er voor mijn gevoel nog net zo uitzag als in 1943. Hoe we daar speelden op de grote grasvelden om het huis en ik de jongens leerde hoe je een boog kon maken en pijlen. Hoe we soms ´s nachts in de serre zaten als het Duitse afweergeschut aan de rand van het dorp op overtrekkende Engelse en Amerikaanse bommenwerpers schoot en we van onze favoriete verzorgster – juffrouw An – een mariakoekje koekje kregen. Hoe een andere verzorgster ons ´s middags voor het eten een kwartiertje voorlas uit Kruimeltje – een jongensboek van Chr. van Abkoude – en we ademloos aan haar lippen hingen.
En moeiteloos kon ik me daarna de inrichting van de benedenverdieping met eetzaal, de serre en woonruimte voorstellen. Ondertussen nam Lia foto´s en filmde ze een stukje van dit bezoek.
Of we de kelderverdieping ook wilden zien vroeg onze gastheer. Even aarzelde ik, wat was er ook al weer met de kelder? Een blik naar beneden was voldoende. In de kelder stonden de badkuipen waarin we een keer per week werden gewassen.
Met een gevoel van tevredenheid verlieten we ten slotte het huis Eerbeek na onze gastheer eerst uitgebreid te hebben bedankt.
We gingen op weg naar het derde onderdeel van m´n ontmoeting met het verleden. Een bezoek aan de villa Calluna Alba.
Nadat we daar de auto hadden weggezet wandelden we langs het huis en nog een keertje terug. Aan de zijkant was een garage of werkruimte aangebouwd. En het rieten dak zag er uit of het pas vernieuwd was maar verder zag het er nog helemaal uit zoals ik me het herinnerde.
De Polweg waaraan het huis staat is een stille verbindingsweg waar het aantal passanten op een dag waarschijnlijk op de vingers van twee handen te tellen is. Een daarvan, een passerende trimmer op leeftijd, vroeg of we iets of iemand zochten. Mogelijk dat hij ons bezoek niet helemaal vertrouwde en terwijl de anderen even met hem stonden te praten besloot ik in een ingeving naar de ingang van het huis te lopen en aan te bellen.
Een reactie binnen bleef uit maar nadat ik nog een keer had gebeld werd de deur binnen toch van het slot gehaald en werd deze geopend. Een dame van mijn leeftijd keek me vragend aan. In een paar woorden vertelde ik haar dat ik hier in de oorlog met mijn ouders als onderduiker had gewoond en graag nog een keer het huis wilde zien.
Je zou enige terughoudendheid van haar kant mogen verwachten na mijn verhaal maar ze nodigde ons zonder aarzelen uit om binnen te komen. Dan ging ze gelijk thee zetten en zou ze ons daarna het huis laten zien.
Direct bij het binnenkomen zag ik dat er maar weinig was veranderd. Het was natuurlijk gemoderniseerd met gas, een waterleiding, een badkamer, centrale verwarming, etc. maar aan de inrichting was maar weinig veranderd. Mevrouw Looman, de huidige bewoonster, had het met haar overleden man jaren geleden gekocht van een vriendin van tante Mieke. Later kwam ik er achter dat wij haar tijdens de oorlog gekend hebben omdat zij samen met een andere vriendin regelmatig bij tante Mieke op bezoek kwam. Ibel, want die was het, had daar na het overlijden van mevrouw Versteeg (tante Mieke) in 1954 gewond tot haar eigen overlijden.
Tijdens de thee met sprits vertelde ik haar over de tijd dat we hier tijdelijk woonden en daarna maakten we een rondje door het huis. De keuken, gemoderniseerd maar nog met de schouw van vroeger, de kamer van tante Mieke, de kamers boven, het kamertje waar ik sliep.
En net als bij het huis Eerbeek zag ik mezelf als jongetje van tien jaar en herinnerde me allerlei details van ons verblijf. Alsof die een reflectie waren van toen.
Wat een geweldige ontvangst. Met de belofte dat ik haar als dank voor dit bezoek mijn verhaal zou sturen namen we na een uur afscheid.
Weer thuis in de bungalow raakten we de eerste uren niet uitgepraat over onze ontmoeting met het verleden.
Schrijf je het wel allemaal op. Pa?
Dat doe ik zeker. Voeg het waarschijnlijk als bijlage toe aan Voordat ik het vergeet. Een bijlage die nu, een half jaar later, gereed is.
NASCHRIFT 3 d.d. 31-12-2018
Eerbeek laat me niet los
Dacht ik met “Eerbeek in Reflectie” alles wel verteld te hebben over Eerbeek, bleek niets minder waar te zijn. In nog geen maand tijd ontving ik van twee mensen E-mails waarvan de inhoud verband hield met Voordat ik het vergeet. Het leidde tot een leuke briefwisseling met Herman B. en Bram de R. en wat zij vertelden voerde mij weer 75 jaar terug in de tijd.
Ik laat hieronder een samenvatting volgen als aanvulling op ‘Voordat ik het vergeet’. Hun namen heb ik in verband met de huidige privacywetgeving niet volledig genoemd.
Ik begin dit verhaal met Herman B. Een naam die je niet veel zal zeggen maar dat wordt anders als ik je vertel dat hij een kleinzoon is van Harm Brink, de eigenaar/boer van de Oude Pol. Ik bedoel de boerderij die een meter of honderd achter de villa Calluna Alba stond. Laatstgenoemd huis was tijdens de oorlog twee keer ons onderduikadres.
Boer Harm had drie zonen, Gerrit, Freek en Wim waarbij Gerrit de Oude Pol van zijn vader had overgenomen. Herman B. was een zoon van Gerrit en had als kind op de boerderij gewoond.
De Oude Pol was geen grote boerderij maar het bedrijf leverde met koeien (’s winters stonden die binnen), een aantal varkens die voor biggen zorgden (werden verkocht aan mensen uit de omgeving) en een schuur met kippen voldoende inkomen op voor een gezin.
Dat lukte op een gegeven ogenblik niet meer en Gerrit was in 1945 naast het boerenwerk begonnen met het maken van heksenbezems als aanvulling op hun inkomen. In 1966 was hij gestopt met het boerenbedrijf. Met een subsidie van de overheid richtte hij zich volledig op de vervaardiging van bezems en verdiende er een goed inkomen mee. Z’n voornaamste afnemers waren gemeenten, maneges en boeren uit de omgeving.
Herman heeft dit op een gegeven moment van zijn vader overgenomen. Tot 1992. De hoeveelheid opdrachten liep toen sterk terug als gevolg van bezuinigingen bij de gemeenten en de komst van bladblazers.
Hij is daarna in dienst getreden bij Vitakraft, een bedrijf dat dierenvoeding maakt. Tot zijn 65e heeft hij daar gewerkt en hij geniet nu van zijn pensioen.
Opa Harm is al jaren geleden overleden. Gerrit eveneens, in 2005. En ook de boerderij heeft het niet overleefd. Die is in 2013 of 2014 gesloopt.
Herman woont nog in Eerbeek. Hij is getrouwd, 67 jaar oud en heeft met zijn echtgenote Joke twee zonen.
Ik was wel benieuwd hoe Gerrit eruitzag. Ik ging er van uit dat hij de zoon was die ik vaak mocht helpen op de boerderij. Op een foto uit 1943 waarop ik samen met mijn jongste broer op een paard zit houdt een van de zonen het paard vast. Herman wist niet zeker of dat zijn vader was maar dacht van wel. Anders zou het dus Freek of Wim zijn geweest.
Over de beek en het zwembad in het bos vertelde hij het volgende: “De beek waar wij naar zochten was de Gravinnenbeek. Die was begin 2018 opgeknapt, dat wil zeggen, met de hand uitgegraven waarbij alle bladeren eruit waren gehaald. Tot augustus had het water tot vlak bij het Kerstens molentje, de waterval, gestaan. Door de extreme droogte was het waterpeil daarna gezakt. Maar als het weer lange tijd zou gaan regenen was er misschien een kans dat het water weer over de waterval zou lopen.
Een paar maanden geleden was hij er nog geweest om te kijken, toen kwam het water niet verder dan halverwege. Van vroeger kon hij zich nog herinneren dat dat regelmatig gebeurde.
Als we de Gravinnenbeek nog een keer wilden zien moesten we aan de weg naar Coldenhove, vanaf de Harderwijkerweg na ongeveer 200m bij een wit huis, rechts het bos in. De beek loopt dan aan de rechterkant van de weg en na een minuut of vijf wandelen kom je bij Kerstens molentje aan. Nog verder doorlopend arriveer je ten slotte bij de kop van de spreng (bron).
Het zwembad/meertje in het bos was tijdens zijn jeugd winters een drukbezochte plaats om te schaatsen. ‘Altijd gezellig’ zoals hij het uitdrukte ‘want er waren dan meerdere kinderen’.”
Bram R. was geen Eerbeker van geboorte. Zijn vader was als onderwijzer eind 1942 met echtgenote en kinderen uit Scheveningen naar Eerbeek verhuisd.
Scheveningen was in ’42 door de Duitsers uitgeroepen tot Sperrgebiet omdat de Engelsen mogelijk op die plaats zouden proberen te landen. De bewoners waren vervolgens gedwongen om te evacueren. Dat gold ook voor het protestantschristelijke weeshuis de Vluchtheuvel. Dat moest verhuizen naar Eerbeek en werd ondergebracht in het Huis te Eerbeek.
Voor de plaatselijke school met de bijbel in deze plaats had het tot gevolg dat er plotseling ruimte moest worden gevonden voor veertig extra leerlingen van de Vluchtheuvel. Ook was een extra leerkracht nodig en dat was opgelost door een onderwijzer mee te nemen uit Scheveningen. De vader van Bram.
De familie de R. ging inwonen bij meester Jansen, het hoofd van de school.
Ze hebben ook nog een paar weken in het huis Eerbeek doorgebracht. Later bij andere mensen in een huis aan het Apeldoornsch Kanaal op de weg naar Hall.
MIdden 1945, na afloop van de oorlog, zijn ze weer teruggegaan naar Den Haag – Scheveningen. Hetzelfde gold voor de Vluchtheuvel.
Bram bezit een aantal foto’s uit die tijd en heeft er een aantal aan me opgestuurd waaronder de leerkrachten van de school en een grote schoolfoto die in mei 1943 was gemaakt. Het is toch meestal een hele gebeurtenis als zo’n foto wordt gemaakt maar dat was in mijn geheugen gewist. Het was een verrassing om te ontdekken dat zowel mijn jongste broer als ikzelf erop stonden.
Bram kan ik me uit die tijd overigens niet voor de geest halen. Hij zat in de derde klas bij een juffrouw. Ik was toen in de vierde klas geplaatst die samen met de vijfde klasse in één lokaal zaten. Zijn vader, meneer of meester de R, had die klassen onder zijn hoede. Op de foto herkende ik hem onmiddellijk. Hij was een vriendelijke man, kon goed vertellen, en had die dertig à veertig leerlingen aardig in de hand.
De naam van de directrice van de Vluchtheuvel was zuster Bommezij. Ze was diacones en droeg daarom steeds een lang gewaad met sluier.
Diaconessen waren vrouwen die in de christelijke gemeenschap de zorg voor zieken, armen en behoeftigen op zich namen. Protestantse verpleegsters dus die de verpleging als liefdewerk verrichten. Door de overheid werden zij beschouwd als dragers van een geestelijk ambt.
In Nederland werden daarvoor in de negentiende eeuw, in navolging van Duitsland, Diaconessenhuizen opgericht voor de verpleging en verzorging van zieken. Voorbeelden daarvan zijn het Diaconessenhuis in Utrecht, het Diaconessenziekenhuis in Amsterdam, Bronovo in den Haag. Na 1960 nam hun betekenis af en gingen ze op in grote ziekenhuizen met een algemeen karakter.
Brams ouders hadden een goede verstandhouding met de directrice. Ik herinner me haar als een strenge tante die in haar lange gewaad zwijgend door de gangen van het huis Eerbeek schreed en zich maar weinig met de kinderen bemoeide.
Zoals al gezegd was de familie de R. tot midden 1945 in Eerbeek gebleven en had heel wat meegemaakt. Zijn moeder heeft dat beschreven in een boekje over hun gezin in oorlogstijd.
Over de school vertelde hij nog dat meester Jansen inderdaad een paar maanden opgesloten was geweest. Waarschijnlijk wegens het door de Duitsers verboden bezit van een radio. Ik kon me nog herinneren dat hij met een kaalgeschoren hoofd weer op school terugkwam.
Als afsluiting nog iets over de kinderen op de Vluchtheuvel. Ik had me al eerder afgevraagd of het allemaal wezen waren die daar verbleven. Bram vertelde dat dat niet het geval was. Er zaten ook kinderen bij die er tijdelijk geplaatst waren omdat een van de ouders langdurig ziek was.
31-12-2018