17 feb 1996

“Weet je dat het al half zeven is?” zei ik bij het wakker worden tegen Lia maar zij draaide zich nog een keertje om en zei dat ik me eerst maar moest gaan scheren. Een blik naar buiten maakte me niet blijer. ’t Was nog steeds nevelig met grauwogende bossen. In de ontbijtzaal was het naderhand nog stil. Alle gasten lagen nog lekker in bed en uit bezorgdheid om ze wakker te maken aten we zwijgend broodjes met jam en een gekookt eitje.
Toen we bijna klaar waren spoorde Gerard iedereen nog even aan om vooral een extra trui of iets anders mee te nemen en daarna gingen we op weg met een bus uit de streek. Niet ons eigen vertrouwde exemplaar waarmee we al zoveel hadden meegemaakt en ik voelde het even als verraad maar na de uitleg van onze reisleider begreep ik dat er in dit geval sprake was van overmacht. Voorschrift van de lokale autoriteiten en daar legden we ons maar bij neer. En als het nou nog een ruimer exemplaar was maar die werden kennelijk niet vervaardigd in China.
Emeishan, de Hoge Wenkbrauw Berg was met zijn hoogte van 3137 meter onze bestemming vanochtend. Het werd een non stop rit over voortdurend slingerende wegen waarbij ik op een gegeven moment de indruk kreeg dat de chauffeur achterna werd gezeten. De man reed als een bezetene en aangezien ik vrij achteraan in de bus zat zweefde ik meer boven m’n krappe stoeltje dan dat ik er op zat.
Na twee uur eindigde deze tocht bij een grote parkeerplaats waar we bij het uitstappen even bedolven dreigden te worden door verkoopsters van kaarten en allerlei souvenirs. We waren niet de enigen die deze plek met een bezoek wilden vereren. Tientallen bussen en busjes waren al voor ons gearri­veerd en het was daardoor een komen en gaan van toeristen. Onder leiding van onze gidsen beklommen we een lange helling, die gedeeltelijk van traptreden was voorzien. Links en rechts stonden kraampjes waar je boskruiden, ge­droogde paddestoelen en bosvruchten, ginseng, alruinwortel en allerlei andere niet te definiëren producten kon kopen. Over het doel van die middelen bestond geen twijfel. Ze bezaten alle ongetwijfeld een geweldige geneeskrachtige wer­king en verzekerden je van gezondheid tot in lengte van dagen. Deze sceptische Nederlander wandelde ondertussen moeizaam verder. De bomen- en planten­groei rondom was weelderig. Op een plaats zat zelfs een groep apen. Ze waren niet alleen tam maar ook zo brutaal als … als de apen en bedelden om koekjes en fruit.
Volgens de beschrijving in onze reisgids moesten er ook kleine panda’s in deze streek zitten maar van Gerard hadden we al gehoord dat de kans om die te zien heel klein was. De totale wandeling omhoog nam uiteindelijk een half uurtje in beslag.
Voor toeristen, die slecht ter been waren, bestond de mogelijkheid om zich in een soort draagstoel te laten vervoeren. Zo nu en dan kwamen de dragers van een dergelijk vervoermiddel onder veel geschreeuw en geroep in draftempo langs en het leek me een wiebelige ervaring.
Gelukkig was het droog weer. Wel koud op deze hoogte en bij de par­keerplaats deed een verhuurinrichting van dikke legerjassen goede zaken. Wij waren goed voorbereid en bij het arriveren op het volgende plateau had ik het zelfs warm.
“Zijn we al op de top van de berg?” was de te verwachten vraag aan onze gidsen. Maar dat was niet het geval.
“Oh nee, nog lang niet,” kregen we te horen en hoewel het mogelijk was om via een smal pad verder naar boven te klimmen kregen we het advies om het resterende stuk met een gondelbaan af te leggen. Dat betekende wel dat we een tijdje in de rij moesten staan, wachten tot we aan de beurt waren. Iets waar een groepje Taiwanese toeristen dat zich onder leiding van hun gidsen via een ander gangetje probeerde voor te dringen, niet zo’n zin in had. Maar ze hadden buiten de waard dat wil zeggen Gerard gerekend. Zodra deze hun bedoelingen in de gaten had posteerde hij zich zeer vierkant in het betreffende gangetje waardoor er even een vermakelijke duwpartij ontstond. Uiteindelijk moest iedereen er erg om lachen en door deze bijzondere vorm van afleiding waren we voor m’n ge­voel zo aan de beurt.
De gondels waren trouwens erg groot. Naar schatting konden per keer zo’n vijftig man vervoerd worden en het ritje duurde maar een paar minuten. Boven wacht dan nog een kleine klim en omdat je daar op een hoogte van drie duizend meter zit kon ik goed merken dat de lucht een stuk ijler was.
Het uitzicht dat zich rondom aan ons vertoonde was prachtig. Je keek als het ware over de toppen van de omringende lagere bergen heen en over de nevelige wolken waarmee de dalen daartussen waren opgevuld. Hoog boven ons was de lucht ook bewolkt maar het was toch zo helder dat je heel ver weg, aan de horizon, de sneeuwkappen van de echt hoge jongens kon zien. Aan de daar tegenoverliggende horizon scheen door een streep blauw de zon. Geweldig maar pfff, je moest op zo’n hoogte inderdaad in een rustig tempo lopen. De ster­ren dansten op een gegeven ogenblik voor m’n ogen.
De top van de berg Emeishan was bebouwd. Deze berg behoorde tot één van de vijf heilige bergen in China en in de tweede eeuw van onze jaartel­ling waren er al de eerste tempels en kloosters aangelegd.
In de loop der tijd waren daar zo’n zeventig exemplaren bijgekomen waarvan er echter tijdens oorlogen en niet te vergeten de culturele revolutie een groot aantal vernield werden. Tempels natuurlijk waar de heer Boeddha promi­nent aanwezig was en kloosters waar in de bloeitijd bijna duizend monniken woonden. En op de zogenaamde gouden piek een tempel waaraan tijdens ons bezoek druk gewerkt werd. Er heeft daar jaren geleden een grote brand gewoed waardoor een ingrijpende restauratie noodzakelijk werd.
Normaal is in deze tempel de gouden Boeddha te bewonderen maar die kwam pas weer terug komen nadat het werk voltooid zou zijn. Lietje werd daarna zelfs nog slachtoffer van al die bouwactiviteiten. In haar enthousiasme om het allemaal goed op de film te krijgen leunde ze op een gegeven ogenblik tegen een muur om wat houvast te vinden. Dat lukte prima alleen hield ze er wat blijvende gevolgen aan over op de achterkant van haar broek. De muur was namelijk net even daarvoor rood geverfd.
Voor de liefhebbers van onze groep was daarna tijd beschikbaar om de tocht naar beneden wandelend af te leggen in plaats van met de gondelbaan en samen met Gerard nam Aad, die zich als een liefhebber van dergelijke tochten had laten kennen, deze uitdaging aan. Nou is de uitdrukking wandelen wel wat eufemistisch uitgedrukt. Het smalle pad naar beneden was alleen voor geoe­fende wandelklimmers begaanbaar. Lia en ik besloten om een kijkje te nemen bij het punt waar deze route eindigde -of begon zo je wilt. Tot onze verbazing zagen we dat het pad ook bij een andere categorie klimmers in gebruik was. Kleine pezige Chineesjes sjouwden via deze route grote manden vol met steen­slag of zoiets naar boven. Diep gebogen met hun last vastgesjord op hun rug arriveerden een vijftal op hun tandvlees bij het punt waar wij ze ga­desloegen. Onze verbazing nam nog toe omdat ze daarna naar een weegschaal liepen waar hun last gewogen werd. Een jonge Chinese noteerde van ieder dra­ger wat hij naar boven had gebracht en als ik het goed zag was dat toch gauw een dertig à veertig kilo. Nadat de manden waren leeggestort verdwenen ze weer met hun menselijke lastdieren naar beneden. Ongelofelijk om te zien. Dat vond de jonge Chinese vrouw, die met het wegen belast was, ook en ze maakte afwerende gebaren omdat ik pogingen deed om het geheel te fotograferen. Sa­men met Lietje liep ik daarom maar weg om het vanachter een muurtje nog een keer te proberen maar we waren te laat. Om een of andere reden gaven het groepje dragers en de vrouw er de brui aan.
We slenterden nog even rond maar waren al gauw uitgekeken. Eigenlijk vielen de wandelmogelijkheden, afgezien van het pad naar beneden, tegen. De top van de berg was zo goed als kaal en een groot deel van de ruimte was be­bouwd met tempeltjes en andere dienstgebouwen.
En verder waren de Chinezen, Japanners en Taiwanezen indringend aanwezig. We begaven ons daarom richting gondelvertrekplaats en sloten ons aan bij de rij wachtenden voor de tocht omlaag. Het zonnetje dat een uur daar­voor nog scheen in de verte was jammer genoeg niet doorgebroken en m’n han­den waren zo koud dat ik maar stopte met m’n pogingen om aantekeningen te maken. De juffrouw die de kaartjes controleerde had daar waarschijnlijk ook last van, dat wil zeggen van de kou. Ze had het zich daarom gemakkelijk ge­maakt bij een roodgloeiend elektrisch kacheltje en ik kon haar geen ongelijk ge­ven.
Na vijf minuten waren we aan de beurt en daarna volgde weer de tocht langs de trappenroute die ons nu heel wat gemakkelijker afging dan een paar uur eerder toen we omhoog moesten.
Tegen enen vertrokken we met de bus richting hotel. M’n hoop dat de chauffeur wat gekalmeerd was ging maar gedeeltelijk in vervulling. Op som­mige plaatsen vertoonde de rit toch nog veel gelijkenis met een vrije val maar een paar fotostops verhinderden een nieuw tijdrecord en na anderhalf uur be­reikten we heelhuids Le Shan.
Tijd voor de lunch. Het was nota bene half drie en al dat gewandel had  hongerig gemaakt. Dat gold dubbel voor de twee helden die de gondeltocht te­rug hadden geruild voor een daalpartij te voet. Maar het was een fijne tocht geweest vertelden ze beiden met veel overtuiging. Moeilijk maar best te doen en je zag een paar deelnemers van onze groep nadenken over deze ‘gemiste kans’.
Wat stond er voor de rest van de middag op het programma? Het was al laat en Gerard liet ons de keuze tussen enerzijds uitrusten in het hotel of nog even doorstomen en een kijkje nemen bij een plaatselijke tempel. Met een “Natuurlijk, er komen nog veel meer tempels maar deze mag je beslist niet mis­sen,” overtuigde hij negen man/vrouw voor een bezoek.
We kregen geen spijt van ons besluit om mee te gaan want deze tempel behoorde met het grote park, dat er omheen lag tot de fraaiste die we gezien hadden. Onze twee Chinese gidsen waren ook mee en vertelden in een spraak­zame bui niet alleen veel over de bezienswaardigheden maar ook over de histo­rie van hun land gedurende de laatste 20 jaar. De culturele revolutie had ge­weldige gevolgen gehad voor het cultuurbezit van het land.
Tempels, kloosters, paleizen etc. droegen nog steeds de gevolgen van de golf van geweld die over het land was gerold en veel was er in die hectische jaren onherstelbaar vernield. Maar weer opnieuw vervaardigd aan de hand van foto’s en andere gegevens vertelde Key op m’n onuitgesproken vraag. Ik moet beken­nen dat er voor mijn lekenoog geen verschil te zien was tussen authentieke en nagemaakte zaken. Stof en weersinvloeden hadden de eventuele verschillen voor een groot deel onzichtbaar gemaakt. Maar de gaten die met een hamer wa­ren geslagen in de grote bronzen klok waar we net naast stonden, waren niet te herstellen, voegde z’n collega aan het betoog van Key toe. Het was meters hoog exemplaar, volledig bedekt met Chinese karakters en de gaten in de zij­kant keken je als twee ogen aan.
We wandelden daarna op ons gemak terug. Onderweg kwamen we nog langs een bouwterreintje waar tientallen Chinese mannen bezig waren met het verplaatsen van hoeveelheden puin en grond. Alles ging met de hand en toen we het wilden fotograferen kregen we van een paar toezichthouders te horen dat ’t niet toegestaan was. ’t Deed me denken aan de gebeurtenis ’s ochtends met die mannen die puin sjouwden in hun manden. Zouden het misschien gevangenen zijn of dwangarbeiders? Of schaamden die Chinezen zich voor deze primitieve wijze van werken?
Ondertussen was het klammig warm geworden en we waren blij dat Gerard in het hotel twee kamers had aangehouden zodat we een douche konden nemen om het zweet van deze dag weg te spoelen. Die mogelijkheid was aan­wezig omdat we het diner in dit hotel zouden gebruiken. Pas daarna was het vertrek naar het station gepland om naar onze volgende bestemming af te reizen met … de nachttrein.
Aan de bar van het hotel praatten we nog even na over de gebeurtenis­sen van de dag. Het mooiste verhaal kwam echter van Gerard. Die moest na­melijk 150 Yuan voor het gebruik van de twee kamers betalen en had daarover z’n verwondering uitgesproken bij de kassier. Op grond van de overnachting en 4 maaltijden had hij eigenlijk verwacht dat dit als een soort service zonder door­berekening zou worden verstrekt. De prijs was daarop gezakt tot 100 Yuan waarop de lokale gids tot betaling wilde overgaan. Gerard had ‘m echter tegen­gehouden en z’n VISA-creditcard neergelegd om op die wijze het bedrag te vol­doen. Einde verhaal? Nee, want de kassier had daarop die creditcard geweigerd waarop Gerard op zijn beurt had verlangd om onmiddellijk met VISA te willen bellen dat dit hotel deze kaart weigerde. De kassier was daarop zo nijdig ge­worden dat ie de rekening had verscheurd. China en z’n bewoners bleven voor ons in sommige zaken merkwaardig.
Er stond ons overigens nog meer merkwaardigs te wachten bij onze gang naar de eetzaal. Die was voor meer dan de helft bezet en voor het eerst moesten we even geduld hebben voor het eten werd opgediend. Naast ons wa­ren twee grote tafels bezet door een Japans gezelschap, dat waarschijnlijk iets te vieren had. Tijdens het aperitief stond namelijk een oudere deelnemer op en begon aan een toespraak. Hij hield z’n glas daarbij voortdurend hoog geheven net zoals trouwens de rest van de personen aan die tafel. Die zal wel zo klaar zijn was m’n veronderstelling. Maar we werden al gauw gewaar dat we hier met een geschoold redenaar te maken hadden. En dan ook nog eentje die gewend was om zonder microfoon een menigte van een paar duizend toe te spreken. Elk ge­sprek van onze kant was bij dit vocale geweld onmogelijk. Na een minuut of vijf groeide er daarom enige irritatie bij ons gezelschap maar voordat de span­ning zich kon ontladen was de Japanse geweldenaar aan het einde van z’n ver­haal en bracht z’n toast uit waarop wij niet wilden achterblijven en hem met een applaus en ‘bravogeroep’ onze instemming betuigden.
Z’n reactie was een beloning voor ons geduld. Want natuurlijk keek hij verbaasd bij deze aanmoediging uit een onverwachte hoek? Wat heet verbaasd? Z’n onzekere glimlach in onze richting sprak boekdelen en die twijfel werd niet helemaal weggenomen toen we hem nog even vriendelijk toegrijnsden.
Om half acht vertrokken we naar het station. In de bus memoreerde Gerard in een kort toespraakje alle ervaringen van de afgelopen dagen. Dat we uiteindelijk ondanks alle tegenslag in het begin toch heel veel gezien hadden en dat de laatste drie dagen perfect verlopen waren. Niet in het minst dank zij de lokale gids Sjang. De chauffeur verdiende een dubbel applaus. Ondanks de mankementen aan de bus waren we, dank zij zijn inspanningen, overal veilig gearriveerd. Na lange werkdagen van twaalf uur rijden over onbegaanbare we­gen, langs afgronden en instortingen. Een taak waarvoor een veel meer dan gemiddelde kunde en inzet nodig was geweest. Grote klasse dus.
Zo kwam in een uitstekende stemming een eind aan de periode die we in deze streek hadden doorgebracht en we namen afscheid van de chauffeur en Sjang. Nieuwe uitdagingen wachtten al op ons.
Nieuwe uitdagingen? Wat gingen we eigenlijk doen, waar gingen we heen? Eerst een plaatsje zoeken in de wachtruimte van het station, zei Gerard. We zouden straks immers met de slaaptrein naar Panzhihua vertrekken.
Bij aankomst de volgende ochtend was het de bedoeling dat de bus al klaar zou staan zodat we meteen konden vertrekken voor nog een ritje van zo’n uur of acht. Vierentwintig uur afzien stond ons te wachten maar de stemming was goed en er zou heel wat moeten gebeuren om die nog kapot te maken.
In de eerste klas wachtkamer zaten we vervolgens een tijdje te wachten op de dingen die komen gingen. Er kwamen steeds meer passagiers binnen. Zonder uitzondering Chinezen. Een vrouw droeg twee grote manden mee waarin kippen zitten. Nou ja, moet kunnen. Drie Chinezen, die afgaande op hun kleding, zakenmensen waren, gingen achter mij zitten. “Je moet even achter je kijken,” fluisterde even daarna één van de reisgenoten in m’n oor. Onopvallend gaf ik gehoor aan haar verzoek. Ik had moeite om m’n ernst te bewaren bij het toneeltje dat zich daar voor m’n ogen afspeelde. Van de drie Chinese zakenlui had de oudste het zich gemakkelijk gemaakt door zijn broekspijpen zover op te rollen dat hij met blote onderbenen zat. Met welbehagen krabde hij zo nu en dan z’n witte kuiten. Het was prachtig en ik voelde gewoon spijt dat ik zoiets niet fotografisch kon vastleggen.
Toen ik Lietje er ook opmerkzaam op maakte begon ze meteen met haar camera te morrelen. “Weet je dat we dat al meer gezien hebben?” gaf ze ondertussen te kennen. “Op straat een paar keer,” en ik realiseerde me dat ze gelijk had. Maar deze, in die volle wachtkamer, gaf toch wel de mooiste voor­stelling.
De stemming in de groep begon lacherig te worden. Dick wilde weten hoe ik de smaak van de zwarte gedroogde yakstaarten zou beschrijven. Had ik daarover eigenlijk al iets verteld? Vooral in Songpan werden die dingen overal, nou ja, overal, bij een aantal stalletjes op de markt, verkocht. Volgens Gerard kauwde de bevolking daarop. Ik probeerde me de smaak voor te stellen en we werden het erover eens dat het sterk moest lijken op de golf stank van pies en poep die je overspoelde op het overloopje naar de eetzaal van het hotel in Songpan. Maar dan vermengd met die vreemde lucht uit de keuken daar. Een mengsel van te heet yakvet, zweetvoeten en vuilnis.
Ondertussen verstreek de tijd en samen met Gerard stelden we een plan de campagne op voor het instappen. Dat zou met alle koffers, die we op grond van de ervaringen in de vorige trein nu maar zelf hadden meegenomen, een hele klus worden omdat de trein maar vijf minuten stopte. En niet alleen koffers maar ook onze reistassen en overige handbagage moesten mee.
Gelukkig verscheen Key daarna met de kaartjes en we mochten naar het perron. De mannen met de koffers voorop en de vrouwen met de handba­gage erachter aan. In colonne schuifelden we naar de plaats waar volgens de informatie van Key onze slaapwagen zou stoppen. Daarna was het weer wachten geblazen en om de tijd te korten kregen we onderricht in Chinese handgebaren.
Tellen tot tien ging wat anders dan bij ons. Tot vijf was het door het betref­fende aantal vingers omhoog te steken identiek maar van vijf tot tien heel an­ders. We probeerden om ook een aantal andere handgebaren te onthouden maar omdat in de verte de lichten van de trein opdoemden moesten we onze les af­breken. Het werd tijd voor de uitvoering van onze instap-act en dat bleek een schitterende performance op te leveren.
Stel je voor. De trein kwam sissend tot stilstand. De ingang van onze slaapwagen was een meter of vijftien van ons verwijderd. Links en rechts kri­oelden Chinese passagiers op zoek naar een plaatsje. Zes Nederlandse kerels namen als één man de loodzware koffers van het gezelschap op en begaven zich onweerstaanbaar naar de deur van die wagen. De vrouwen sloten zich met handbagage naadloos aan.
Een paar Chinese juffrouwtjes van de trein keken verbaasd toe toen drie man van onze groep de trein als het ware binnenstormden, nog zonder kof­fer en zich vervolgens in de ingang van het rijtuig posteerden om …. om de kof­fers aan te pakken die door die drie anderen bijna boven het hoofd, jawel, moesten worden geheven om ze aan te geven. Aan de aanpakker van de drie binnen waarna de andere twee ze meteen naar de coupés droegen. Twaalf kof­fers waarbij de laatste, de zwaarste, met een soort Tai-chi kreet van de aange­ver in de trein verdween.
Maar dat was nog niet alles want daarna was het de beurt aan de vrouwen, die bijgestaan door de aangevers, met de handbagage instapten en een plaatsje zochten. Alsof we al jaren voor dit soort klussen hadden geoefend ver­liep onze actie en de klok kon dan ook worden gestopt op de mooie recordtijd van 3 minuten en 17,2 seconden. Overbodig om te vertellen dat het inruimen van de slaapcoupés daarna een fluitje van een cent was. Daar wachtte ons een verrassing. Geheel in strijd met de voorspellingen zag deze wagen er veel scho­ner uit dan het exemplaar waarin we eerder hadden gereisd. “China is nou een­maal onberekenbaar,” gaf Gerard naar aanleiding van onze verbazing daarover te kennen en we waren op dat moment bereid om alles te geloven.
Voorlopig waren we in ieder geval tot de ochtend erna om negen uur onderdak. Met vier personen in een coupé en we praatten nog wat na over de belevenissen. Ik werkte meteen m’n dagboek bij voor zover dat tenminste gaat in een trein.
Deze hobbelde al net zo erg als de vorige en het werd allemaal een beetje bib­berig. Samen met Henk genoot ik van een cognacje om m’n slaap op te wekken en om tien uur vonden we dat de dag lang genoeg geduurd had. Tandenpoetsen en wassen in de het washokje volgde en een bezoekje aan het toilet dat blank stond.
Een echt diepe slaap wist ik daarna niet te produceren op het smalle harde bedje. De trein stopte vaak nogal abrupt en net als de vorige keer leek het wel of er hier en daar stukken rails ontbraken. Om zeven uur vonden we het alle vier welletjes en we kleedden ons aan zo goed en zo kwaad als dat ging in de kleine ruimte. Misschien viel er buiten wel wat te genieten? Het was ten­slotte al een beetje licht. Henk opende voorzichtige, om de gammele ophang­constructie voor instorten te behoeden, de gordijntjes. Het beeld dat we daarna zagen had weinig verrassends in petto; het regende.
Om mezelf te motiveren bedacht ik dat je deze reis toch beslist niet zou moeten maken zonder voldoende incasseringsvermogen. Als je alleen al dat rij­den en vliegen nam. Onvermijdelijk hoor, als je iets van het land wilde zien. China was nu eenmaal erg groot. Zoiets van 5000 bij 5500 kilometer. Er waren natuurlijk ook reizen mogelijk waarbij je in een betrekkelijk klein gebied bleef of alleen de grote steden bezocht maar ik had m’n twijfels of je dan veel van het land zou zien.
Om de benen te strekken maakte ik een rondje langs de coupés en zag dat bijna iedereen al op was. Een kijkje daarna in de zogenaamde hardsleepers, drie boven elkaar, overtuigde me ervan dat we het helemaal niet gek getroffen hadden. Hoe zou het zijn om zo’n land op eigen gelegenheid te bereizen? In Le Shan bijvoorbeeld, waar we vertrokken, stond op het station alles uitsluitend in het Chinees aangegeven. En je kon wel vergeten dat ze achter de loketten En­gels verstonden. De Chinezen spraken uitstekend Chinees en daar hield het mee op. Key vertelde dat er in het verleden een tijdje Russisch was onderwezen maar ik denk dat daar maar weinig westerse toeristen gemak van ondervonden. Op eigen gelegenheid met de lokale buslijnen als vervoermid­del stuitte je op hetzelfde probleem, dat van de taal.
Toch waren er wel mensen die zo’n reis op eigen houtje ondernamen. En ik twijfelde er eerlijk gezegd aan of die wat Chinees spraken of konden lezen. Nou ja, als je het heel minutieus voorbereidde en over voldoende tijd beschikte was niets onmogelijk maar wij gaven er de voorkeur aan om het op deze ge­makkelijke manier te doen.
Terwijl we ons ontbijt gebruikten, meegebrachte toast en een blikje drinken, maakte ik nog wat aantekeningen voor het reisverslag. Over het aantal kinderen, één per echtpaar, had ik al eerder gehad geschreven. Op het platte­land hielden ze daar, afgaande op wat we gezien hadden, niet strikt de hand aan. Overigens schenen sommige minderheidsgroepen ontheffing gekregen te hebben van deze regel. Maar als je het vergeleek met Indonesië, waar we verle­den jaar waren, mocht je de Chinese geboortebeperking rustig een succes noemen. Ondanks alle aansporingen en acties krioelde het in Indonesië van de kinderen.
Nog iets voor ik het zou vergeten. China was in de ban van Karaoke. Overgewaaid uit Japan was het heel populair en elke bar of cafeetje was voor­zien van een uithangbord waarop OK-KTV was vermeld. In Westerse letters hoor ik al zeggen? Ja, dat vond ik nou weer zo wonderlijk.
Kwart voor tien kwamen we in Panzhihua aan. Drie kwartier vertra­ging maar dat was volgens Key nog heel mooi op tijd. De plaats was een eind­station; dat wilde dus zeggen dat de trein er niet verder ging. Druk, zeer druk. Na het uitstappen verdrongen kleine vrouwtjes zich om onze koffers te pakken maar we gaven er de voorkeur aan om die zelf te dragen. Tot hun grote ver­wondering en ondanks onze weigering bleven ze daarna meelopen toen we het station verlieten. Buiten was het miezerig weer. De lokale gids stond al klaar om ons te begroeten en de bus scheen er ook te zijn maar er was weer eens een probleempje. De chauffeur weigerde namelijk om onze koffers mee te nemen uit angst dat de bekleding van de stoelen beschadigd zou worden. Na veel gepraat werd hij na een kwartier toch bereid gevonden mits we de stoelen zouden afdekken. Gelukkig hadden een paar van ons hun lakenzakken niet in de trein achtergelaten en na­dat we in de regen met de koffers en handbagage het stationsplein hadden over­gestoken omdat meneer ook geen zin had om de bus even bij de overkapping voor het station voor te rijden kon de boel worden ingeladen. Niets leek het vertrek in de weg te staan maar dan hadden we toch buiten de waard, beter ge­zegd de chauffeur, gerekend.
De man wilde daarna eerst toestemming hebben van het lokale reisbureau en samen met de lokale gids verdween ie weer richting station om te bellen. Breeduit grijnzend kwamen de twee na vijf minuten terug. Rijden dus? Nee, er werd weer verder gediscussieerd en met z’n vieren, Gerard, Key, de lokale gids en de chauffeur, verdwenen ze weer. Om te bellen riep Ge­rard, die zichtbaar geïrriteerd was door de gang van zaken.
Wij spraken elkaar tijdens deze gedwongen pauze opbeurend toe. Dat geduld een schone zaak was en de mensdom bovendien veel vermaak schonk hoewel, in dit geval?
Op het stationsplein was het ondertussen stil geworden. Een Chinese straatveegster grijnsde ons toe terwijl ze wat snippers bijeenveegde. De Here of meneer Boeddha hadden haar met weinig uiterlijk schoon beloond en om dat te compenseren had ze een kroezige permanent in haar haar. De enige Chinese waarbij we dat tot dat tijdstip gezien hebben. De Chinese vrouw droeg het haar stijl, kortgeknipt of in een staart.
Bij het stationskantoortje waarin Gerard met aanhang was verdwenen, viel ondertussen weinig activiteit te bespeuren. De tijd verstreek en we werden allemaal wat ongeduldig. Kwart over elf keerden de vier eindelijk terug bij de bus. Konden we vertrekken? Ja, we konden eindelijk verder.
Van Gerard hoorden we dat hij zich garant had moeten stellen voor eventuele schade, die aan de bus kon ontstaan. “Dit is weer typisch Chinees,” vertelde hij. “Alles is van te voren afgesproken en doorgefaxt maar als het puntje bij het paaltje komt is de chauffeur niet op de hoogte van de afspraken en wil eerst al z’n bazen bellen.”
Toen we eenmaal reden stelde onze nieuwe lokale gids zich voor. En hij verontschuldigde zich zo uitgebreid voor het incident dat de kleine wolkjes die bij een aantal leden van onze groep op het gezicht waren verschenen, weer ver­dwenen. Het was een aardige knaap die er waarschijnlijk ook niets aan kon doen. En in een poging om het goed te maken verschafte hij ons tijdens de rit die volgde heel veel informatie over wat er te zien was.
Omdat het al zo laat was geworden door al het oponthoud besloten we op voorstel van Gerard om het ontbijt en de wasbeurt over te slaan. We reden vervolgens een dik uur waarna we stopten voor de lunch die er in ging als de spreekwoordelijke koek. Gerard gaf ten overvloede het advies om vooral flink te eten omdat we daar voorlopig niet aan toe zouden komen.
Er wachtte ons in ieder geval een lange rit door een landschap dat vol­gens de boekjes heel mooi moest zijn. In het reisplan hadden we gezien dat de tocht acht uur zou duren maar de lokale gids deelde mee dat het er wel elf kon­den worden. We zouden zien.
De bus was voor wat betreft de afmetingen in ie­der geval iets ruimer bemeten dan de eerdere exemplaren waarin we gereden hadden.
Na de korte lunchpauze gingen we dus echt op weg. De streek waar we doorheen reden zag er in het begin van de rit redelijk welvarend uit. Wegen met asfalt. Veel industrie. Wat mijnen en hoogovens zelfs.
Na een uurtje rijden werd het allemaal wat landelijker en nam ook het aantal woonhuizen langs de weg af. De weg voerde ons door een bergachtig gebied. Hier en daar zagen we wat kleine steenbakkerijen staan. We maakten een paar korte stops en mochten constateren dat de ‘plasplaatsen’ ook in deze streek tot de categorie min 5 sterren behoorden. Dat die mensen dat zelf niet smerig von­den.
Het bergachtige landschap met diepe dalen en hier en daar op sawahs lijkende rijstveldjes tegen de hellingen, was inderdaad de moeite waard. Jammer genoeg onttrokken de motregen en de nevel veel aan het gezicht. Foto’s maken had dan ook nauwelijks zin.
Om een uur of zeven verraste de chauffeur ons met een stukje per­soonlijk initiatief dat niet zo in de smaak viel. We hadden al kunnen vaststellen dat hij een stuk minder bekwaam was dan de vorige met als resultaat dat we op de minder goede delen van de weg fiks door elkaar waren geschud. Maar nadat hij zonder boe of bah te zeggen de bus in een modderig gehucht langs de kant van de weg neerzette en daarna op z’n gemak in z’n eentje aanstalten maakte om te gaan eten terwijl nog geen uur daarvoor was afgesproken om door te rijden tot het hotel stak iedereen z’n ergernis niet onder stoelen of banken. Een vreemde vogel en ook de Chinese gidsen slaagden er niet in om hem van z’n voornemen af te houden.
Overigens moet ik achteraf bekennen dat zo’n man natuurlijk recht had op wat rustpauzes tijdens een dergelijk lange rit temeer daar we na deze stop nog een rit van twee en een half uur te gaan hadden voor we in het hotel in Liji­ang zouden arriveren.
Kwart voor acht gingen we weer verder in het aardedonker. De groep was moe en een beetje chagrijnig en het duurde nog bijna twee uur voor de plaats van bestemming werd bereikt. Omdat het al na tienen was kon er niet in het hotel gegeten worden. De keuken was gesloten en de koks waren naar huis. Dan maar eerst even naar de kamers werd besloten en die lieten ook wel wat te wensen over.
Gelukkig arriveerde op dat moment de plaatselijke gids in het hotel en met algemene instemming gingen we eerst wat eten in een eethuis dat bereid was om de woks nog een keertje warm te maken. Afgezien van twee Chinezen die nieuwsgierig naar ons loerden was het daar stil. Maar bij het verschijnen van de eerste schalen met eten geraakten we weer in een betere stemming en daarna vlogen de grappen ook al gauw over tafel. En weer wat later zongen we uit volle borst Gerard toe omdat ie op deze lange dag jarig was.
Overigens was het deksels koud toen we in Lijiang arriveerden en ie­dereen had de truien en jacks weer te voorschijn gehaald. Tijdens het korte verblijf in de kamers had iemand van het gezelschap gezien dat het weerbe­richt op de TV nog steeds niet veel moois te melden had voor de streek waar we verbleven. Maar we bleven optimistisch en hoopten op beter.
Weer teruggekeerd in het hotel bekeken we de kamers nog eens op ons gemak. Niet best was de conclusie en nadat een van onze echtparen was verkast omdat de hun in eerste instantie toegewezen kamer er wel erg onappetijtelijk uitzag, werden in twee of drie andere kamers, waaronder de onze, de lakens op de bedden vervangen. Die zagen er dan ook dermate smoezelig en gekreukt uit dat ik het vermoeden had dat ze na de vorige gast(en) gewoon waren blijven liggen.
Eerst maar lekker douchen, zeiden Lietje en ik tegen elkaar. En geluk­kig was het water goed heet. Daarna bespraken we in bed nog even alle gebeur­tenissen van deze dag. Niet zo’n geslaagde aflevering was onze conclusie. Rij­den, rijden en nog eens rijden en geen enkele gelegenheid om onderweg eens even rustig een kijkje te nemen terwijl het landschap toch prachtig was. Rijden, hobbelen, hotsebossen, rijden, daar waren we op het laatst hondsmoe van ge­worden. En daar was de ergernis bij gekomen dat er te vaak zaken niet geregeld waren zoals vanochtend met die koffers die niet in de bus mochten. Maar mor­gen keken we daar misschien weer heel anders tegenaan en wie weet scheen dan het zonnetje.


[begin]