15 feb 1996

17. OP WEG NAAR DALI

0 Reacties

 We moesten er weer eens vroeg uit, kwart voor zeven en Lia en ik hadden daar allebei moeite mee. Zou het voortdurende gehol en het reistempo dan toch z’n tol gaan eisen? Een blik naar buiten in het halve donker dat daar nog heerste hielp ook niet om moed te scheppen. Van de regen glimmende daken en straten. Zou het dan nooit ophouden in deze volgens alle boekjes als droog aangegeven maand? Ik verlangde naar een warme dag en een lekkere boterham met room­bo­ter en kaas. Vreemde combinatie maar China was me op dat ogenblik even te veel. Ik begon te verlangen naar de wonderen van Nederland.
Moeizaam kwamen we op gang met wassen, scheren, koffers inpakken. Daarna om half negen ontbijt met net als de dag daarvoor brood, koffie en bik­kelharde blauwgroene eieren. Toen we eenmaal op waren viel het echter alle­maal wel mee.
We hadden een drukke dag voor de boeg. Het plan was om in de mid­dag naar Dali te vertrekken wat volgens de boeken een heel mooi gebied moest zijn. Maar eerst hadden we ’s ochtends een bezoek aan het oude centrum van de stad tegoed.
Was het de moeite waard? Meer dan dat. We beleefden een kostelijke ochtend. De eeuwen oude binnenstad bezat een boel leuke ou­de straatjes, grachtjes, en een paar pleinen waarop markt werd gehouden.
Op één van die markten stonden tientallen kramen waarop ze potten, pannen en de meest vreemde ijzeren gebruiksvoorwerpen verkochten. Ik moest mezelf een paar keer toespreken om niet toe te geven aan de verleiding om iets te kopen.
In dat deel van de stad stonden uitsluitend oude huizen in Chinese stijl in plaats van de betonnen blokkendozen waarvan ik er in al die andere steden en dorpen in China al duizenden had gezien.
In een winkeltje kochten we na wat afdingen een stel gekleurde metalen ballen. Uit de uitleg van Key begreep ik dat het de bedoeling was dat je die met z’n tweetjes door je hand moest laten rollen waardoor de ballen een tingelend geluid gaven. Door de combinatie van die bewegingen en het bijbehorende ge­luid kwamen de Chinezen tot rust. Ik wilde het graag geloven maar schrok me wezenloos toen ik tijdens m’n pogingen om die ballen door m’n hand te laten rollen ze bijna op de grond liet vallen.
“Rust hè,” gaf ik te kennen. “Nou, ik geloof dat ik eerst maar eens in alle stilte thuis wat ga oefenen want hier word ik heel onrustig van.”
Paneeltjes met houtsnijwerk uit gesloopte oude huizen waren er ook te krijgen. Ik aarzelde nog een tijdje om er een mee te nemen maar ze waren me te duur. Ik wist bovendien niet waar we ze thuis zouden moeten op­hangen. Een bijzonder Boeddhabeeldje dat we voor onze oudste moesten mee­nemen had trouwens een hogere prioriteit. Probleem was dat hij de Indiase naam voor ons had opgeschreven en daar kon je in China niet zo best mee uit de voeten.
Samen met Gerard en Key deden we een poging om de Chinese naam te achterhalen maar verder dan het vermoeden dat het om een veelarmige ver­schijning ging, kwamen ze niet.
Voor onze muzika­le zoon kochten we bij een ander winkeltje een paar Chinese mondharpjes en de oude verkoper van het metalen en het houten exemplaar gaf een demonstratie over de wijze waarop je ze moest bespelen.
Om 10 uur brachten we natgeregend een bezoekje aan een theehuis waar we Nescafé en warme chocola dronken. Als service kregen we ook hier een paar stoven met gloeiende kooltjes. Onze plaatselijke gids probeerde een Chinese jongeman die samen met een paar andere Chinezen in een hoek zat zo ver te krijgen dat hij z’n gitaar zou pakken om haar te begeleiden maar uit z’n hoofdschudden begrepen we dat hij er geen zin in had. Daarom zong ze maar zonder begeleiding een paar Naxi-liedjes. In de bus had ze dat de dag ervoor ook al gedaan en op een meer dan verdienstelijke wijze. Het plezier was weer helemaal terug bij me. China gade­slaan op zo’n manier was leuk.
In een straatje waar Lia en ik naderhand doorheen liepen hadden ze bij een paar eethuisjes de kleine kookkomfoortjes onder een af­dakje op straat gezet. De eetluchtjes prikkelden op die manier je eetlust nog sneller. Via een grachtje bereikten we een markt met een overvloedig aanbod van groente en kleurig fruit. Ondanks het sombere weer maakte ik er toch maar wat foto’s. Hoewel we wel zin hadden om nog verder te gaan besloten we na een kwartiertje om toch maar terug te keren naar ons uitgangspunt. Alle straatjes in deze stad leken op elkaar en we hadden weinig zin om te verdwalen.
Hadden we eigenlijk al iets voor onszelf gekocht? Afgezien van een klein cloissonné doosje niet en bij een klein winkeltje kochten we daarom een paar beschilderde vaasjes.
We aten daarna in hetzelfde eethuis als de dag tevoren. Een grappig oud Chinees huis met de keuken op de begane grond. In de hoek leidde een trap naar het eetgedeelte op de verdieping erboven. Vlak bij de ingang stond een grote kooi met een kat en een duif. Een ongebruikelijke combinatie, zeker voor de kat.
Nadat we naar boven waren gelopen installeerden we ons aan twee ta­fels. Als verrassing werd er een paar minuten later weer een grote stoof met gloei­ende kooltjes voor onze natte voeten neergezet. Het ding was deze keer zo heet dat Lia er in slaagde om de rubberzolen van haar schoenen te laten ver­schroeien.
“Ruik ik verbrande rubber? Of is het de keuken beneden?”
Hadden we trek? Meer dan dat en alles wat ons werd voorgeschoteld ging schoon op. Toen we na afloop weg gingen wreven we daarom als blijk van waardering met een behaaglijk gezicht over onze buiken en de drie Chinese meisjes die in de keuken stonden proestten het uit.
Ik kon er niet uit opmaken of ze onze poging tot een compliment begrepen. Misschien vonden ze ons wel een stel rare witte langneuzen. Misschien waren we dat ook wel.
Na de maaltijd verlieten we Lijiang en gingen op weg naar Dali. Een rit van ongeveer 200 kilometer maar op Chinese wegen betekende dat toch ruim 4 uur rijden. Door brede dalen met links en rechts bergen. De streek was aardig dicht bevolkt en we konden constateren dat ook daar overal rijst en maïs werd verbouwd. En groenten niet te vergeten om al die monden te voeden.
Tot m’n verras­sing zag ik dat er langs de kant van de weg hier en daar grote ‘vijgencactussen’ stonden. Kwamen die hier dan oorspronkelijk vandaan? Ik nam me voor om thuis in de plantenencyclopedie na te kijken of ze eventueel toch geïmporteerd waren.
Veel landbouw dus in deze streek maar er was meer. Bij een dorp arri­veerden we in een gebied met kleine steenbakkerijen. Over een traject van vele kilometers zagen we talloze kleine ovens die vlak bij de weg waren gebouwd. Ze ver­vaar­digden niet alleen stenen. Ook dakpannen, buizen en kruiken en potten ston­den in grote hoeveelheden voor de liefhebbers langs de kant van de weg te koop. Een paar dorpen verder namen steenhouwerijen hun plaats in. Ornamen­ten, beelden, grote gepolijste platen en andere objecten van marmer stonden hier op eventuele kopers te wachten.
In de bus was het klammig kil. En onze natte kleren maakten het er niet beter op. Buiten viel weer een ware plensregen. Na een dikke drie uur rijden naderden we het grote Erhaimeer bij Dali en passeerden de San Ta Si tempel met z’n drie torenhoge pagodes. Bijna twaalf eeuwen oud, vertelde Gerard en we zouden het allemaal de dag erna op ons gemak bekijken.
Half zes arriveerden we in Dali dat een troosteloze aanblik bood. Maar geen nood want van Gerard hadden we gehoord dat we in een goed hotel zou­den ko­men dat verleden jaar helemaal was opgeknapt en aangepast aan de ver­langens van kouwelijke en natte Westerlingen.
Het hotel lag in ieder geval in het centrum van de kleine plaats en onze chauffeur slaagde erin om zonder brokken een plaatsje te vinden op de kleine parkeerplaats. Veel plassen en modder maar tot m’n tevredenheid kon ik consta­teren dat de ontvangsthal er in ieder geval verzorgd uitzag, met veel marmer aan de muur en op de grond. Niet zo verwonderlijk want in m’n reisgids had ik gelezen dat er in Dali al zo’n 1200 jaar marmergroeven werden geëxploiteerd. Maar het was er wel koud en nadat ik op een van de banken was gaan zitten in af­wachting van ons vertrek naar de kamers werd dat gevoel van kou nog ver­sterkt. De reden daarvan lag na enig kijken voor de hand. Alle zitplaatsen wa­ren ook van marmer ge­maakt. Een beetje rillerig stond ik daarom maar weer op. Beetje om me heen kij­ken. Misschien hadden ze wel ergens houten stoelen. Misschien was er wel een bar om iets te drinken maar afgezien van een verlaten receptie kon ik niets ontdekken wat daar ook maar een beetje op leek. Gezellig­heid was geen troef in dit hotel.
De kamers, die we toegewezen kregen, lagen op de derde etage. Geen lift maar we waren het klimmen gewend. Wat daarna kwam was een deceptie. Dit was helemaal geen goed hotel. Iedere kamer vertoonde mankementen varië­rend van lekkage tot het ontbreken van warm water. De vloerbekleding was door de vele brandvlekken van sigaretten en resten kauwgum nog maar net als zodanig te herkennen. Toen daarna in onze badkamer de WC na doortrekken overstroomde en ik in de viezigheid stond had ik er even genoeg van. Geïrri­teerd de gang op, op zoek naar Gerard en de manager. Ik bleek niet de enige te zijn want minstens de helft van ons gezelschap stond daar al in diverse graden van ver­ontwaardiging bij elkaar. Algemene mening was dat dit niet acceptabel was en na kort overleg met Gerard spraken we af om de situatie om half zeven in zijn kamer te bespreken.
Ondertussen namen onze gidsen de situatie in ogenschouw en een grote Chinees met rubberlaarzen, waarvan ik vermoed dat hij de manager was, liet onze WC ontstoppen. Henk bereidde me daarna een nog mooiere verrassing door met een whiskeytje binnen te komen en ondanks de misère kon ik weer even grinniken om de situatie.
“Ik dacht dat je daar wel even aan toe was,” gaf  hij met een knipoog te kennen. En ik dacht aan dat spreekwoord over die goede buur en die verre vriend. In dit geval gaf ik de voorkeur aan de goede reisgenoot boven de verre vriend.
Toen Lietje en ik om half zeven in de kamer van Gerard arriveerden zat de hele ploeg daar al bijeen. Crisisberaad fluisterde één van de anderen ons in. Links en rechts vlo­gen de vragen en opmerkingen door de kamer maar nadat iedereen stoom had afgeblazen bleven er maar weinig mogelijkheden over om de situatie waarin we ons bevonden te verbeteren.
Het weer? De weersverwachting voor de komende dagen was al opge­vraagd. Hoop op goed weer en wat zon kon wel vergeten worden hoorden we van Gerard. Het zou onveranderlijk slecht blijven met veel regen. Het doorgaan van de geplande tocht met een boot op het meer en het uitstapje op de fiets werd daardoor op z’n minst twijfelachtig.
Het hotel? Dat was ook voor onze reisleider een tegenvaller en eigenlijk niet acceptabel. Antwoord op de vraag of er geen ander, beter hotel beschik­baar was in deze plaats was niet op korte termijn te geven.
“Als ik dat allemaal overzie blijft er eigenlijk maar één oplossing over,” vatte Gerard op een gegeven ogenblik de situatie samen: “Dat is vertrekken naar Kunming. Daar komen jullie in een 4-sterren hotel en dat ken ik, dat is echt goed. Maar,” … en hij laste even een pauze in …. “Maar, ik stel dan wel als voorwaarde dat jullie achteraf niet gaan klagen dat je Dali niet hebt gezien.”
Eigenlijk hadden de meesten hun beslissing op dat moment al genomen hoewel de discussie toch nog even oplaaide met overigens dezelfde argumenten die al eerder op tafel waren gebracht. En Gerard kreeg het fiat van de groep om het besluit in actie om te gaan zetten. De sfeer in de groep was in ieder geval hersteld en kon zelfs door het matige diner dat daarna in een eenvoudig eethuis werd ge­bruikt, niet meer bedorven worden.
Om even na tienen lag ik na een lauwe douche in bed. De TV had  uit­sluitend Chinese zenders in de aanbieding. Wat me ook in deze plaats weer opviel was de grote hoeveelheid reclame tussen de verschillende programmaon­derdelen. Onder andere meneer Philips timmerde nog even aan de weg met een nieuw TV-toestel. De niet Chinese films waren bijna allemaal nagesynchroni­seerd en ik had in de voorgaande weken maar een paar keer ondertitelde uit­voeringen gezien. Zou het weerbericht nog een keertje vertoond worden? Ei­genlijk had ik het nog wel even met eigen ogen willen zien en ik zapte wat heen en weer in de hoop dat ik in de uitzending zou vallen maar zonder succes.
Dat weer drukte toch wel een groot stempel op deze reis, mijmerde ik wat voor me heen. ’t Was eigenlijk merkwaardig. Aan de ene kant maakten we door de tegenslagen van de afgelopen dagen en de geblokkeerde wegen dingen mee die anders voor toeristen verbor­gen bleven. Was dat dan juist geen reden tot tevredenheid? Ik dacht van wel want we wilden juist graag kennismaken met de verborgen wonderen van China. Aan de andere kant was er door allerlei grote en kleine probleempjes, de slechte planning en de on­voldoende voorbe­reiding van Chinese zijde op eerder genoemde tegenslagen wat geïrriteerdheid gegroeid. Veel gehoord argument was dat zoiets nou juist China was. Best mo­gelijk dacht ik dan maar aan de ander kant bewezen een aantal ho­tels in de grote steden, zij het in de 4-sterren categorie, dat het ook anders kon.
Ik realiseerde me daarna dat er nog een derde invalshoek was om de zaak te bekijken. Waren al onze klachten eigenlijk geen peanuts vergeleken bij de po­ve­re omstandigheden waaronder de bevolking in de dorpen en op het platteland moest leven? En niet te vergeten de bevolking van die rustieke wijkjes die we in Xian en Chengdu hadden gezien. We waren gewoon moe en daardoor misschien wat zwaar op de hand.
Morgen naar Kunming. Straks wordt het hier in Dali prachtig mooi weer, had één van de vrouwen tijdens het eten gezegd. Ja, dat soort dingen wist je natuurlijk nooit. Voorlopig plensde het buiten echter nog. Het vertrek stond op het onwaarschijnlijke tijdstip van 6 uur gepland vandaar dat we al zo vroeg in bed waren gekropen. Geen ontbijt, we zouden het weer met de crackers moeten doen waarvan we net nog een pak hadden ingeslagen. De geschatte reisduur varieerde tussen de 8 en de 11 uur. Een afstand van ruim 400 kilome­ter. Pfff, eigenlijk waren we wel aan een paar dagen uitrusten toe. Beetje uit­slapen, op ons gemak wat mooie dingen bezichtigen, keertje echt lekker eten. En als meneer Boeddha voor wat beter weer zouden kunnen zorgen dan wilden we als dank nog wel een extra tempeltje in het reispro­gramma opnemen.
De kreet van Lietje uit de badkamer omdat de WC weer overliep maakte een einde aan m’n bespiegelingen. En voor het eerst in bijna 35 jaar hoorde ik haar vloeken.
Shit, zowel letterlijk als figuurlijk als je begrijpt wat ik bedoel.


[begin]