22. Nog meer hongerwinterverhalen.
De hongerwinter ’44-’45 werd niet alleen gekenmerkt door honger zoals de naam trouwens al aangeeft, maar ook door kou. Dat wil zeggen vorst en ijs. In m’n herinnering kwam daar geen einde aan maar in het rijtje van extreme winters neemt hij geen hoge klassering in. Wel waren de laatste drie maanden van 1944 guur, somber en viel er veel regen. Op 23 december begon het echter te vriezen gevolgd door sneeuw en dat bleef zo tot eind januari.Er waren geen kolen meer, het gas was teruggebracht tot een laag pitje en werd op een gegeven ogenblik zelfs helemaal afgesloten. Hetzelfde gold voor elektriciteit. Gelukkig was er wel water. Als dat ook was afgesloten waren de gevolgen nog veel erger geweest. In februari begon het gelukkig te dooien en het is daarna de hele maand mild weer geweest
Al met al vraag ik me toch af hoe we deze winter zijn doorgekomen. Het wonderlijke was dat we, als er ijs lag, wel elke dag uren aan het schaatsen waren op de Boerenwetering. Maar misschien was het wel zo dat je de kou het minst voelde als je bezig was.
Kou en sneeuw. Op de een of andere wijze moest er dus brandstof komen. De jacht op alles wat brandbaar was, was al in de herfst voorafgaande aan de hongerwinter begonnen. Bomen vielen het eerst als slachtoffer.
De boom bij ons voor de deur liet dank zij gezamenlijke inspanningen al gauw het leven. Een stuk stam van een meter of drie werd door de familie Karelsen, onze buren van drie hoog, buitgemaakt. Loodzwaar en het was dus een hele klus om dat boven te krijgen. Voor het vervolg van het verhaal moet ik even iets uitleggen over de indeling van de huizen in de Scheldestraat. Dat zijn bijna allemaal woningen met drie etages en een zolderverdieping. In het deel van de straat waar wij woonden bevond de trap zich volledig binnen het pand. Onze trap, naar een hoog, was recht en eindigde in een portaaltje. Verder naar boven was het een trap met bochten en een open ruimte in het midden. Een wenteltrapmodel dus. Hierdoor kon je vanaf het portaal helemaal naar boven kijken, tot het dak waarin een draadglasraam voor licht zorgde.
Toen ze dat stuk stam op een gegeven moment bijna boven hadden gekregen moeten de jongens Karelsen de macht erover hebben verloren. Het gevolg was dramatisch. Omdat er geen leuning meer zat – die was opgestookt – om het ding tegen te houden viel het in het trappenhuis als een speer naar beneden en landde met een enorme dreun in het portaaltje op onze verdieping. Boorde zich daarna door de houten vloer en het plafond van de benedenwoning om ten slotte in een slaapkamer te belanden, waar gelukkig niemand aanwezig was. Ik zie in m’n herinnering nog de woedende bakker van beneden naar boven stormen.
Wat er met de stam is gebeurd vermeldt het verhaal niet. Misschien wel opgestookt door de verontwaardigde bakker in z’n bakoven
Blokjes pikken uit de tramrails
Overigens was dat hout veel te nat om te branden en nog jaren hebben er bij ons op zolder een paar stammen gelegen.
Er werd dus op ander hout gejaagd. Uit leegstaande huizen werd alles wat los en vast zat weggesloopt. De familie Karelsen had al vrij gauw de trapleuning bij hun boven opgestookt.
Van het houten bruggetje over de Boerenwetering bij de Wielingenstraat verdwenen de houten leuningen en bleef alleen het vloerdeel over.
Heel gewild waren geteerde houtblokjes die op veel plaatsen tussen de tramrails lagen. Wij hadden er op een gegeven ogenblik ook een aantal maar hebben ze weer weggegeven omdat ze bij het verbranden veel stinkende rook produceerden. Ook populair was het zoeken van kleine stukjes steenkool die je kon vinden op plaatsen, waar ooit gestookt was.
Bij ons zorgde m’n oudste broer voor het hout. Samen met het vriendje van de dochter van de buurvrouw boven ons, sloopte hij dat uit een leegstaand kantoorgebouw in de buurt. Ik kan me nog herinneren dat ik niet mocht weten waar dat stond maar ik wist het wel degelijk. Een keer ging dat bijna mis toen ze met een lading houten schotten werden aangehouden door een politieagent die ze wilde meenemen naar het bureau. Op een of andere wijze had de vriend de agent echter met een verhaal overbluft en hadden ze hun buit verder ongestoord thuis gebracht.
Er heeft overigens nog tientallen jaren een houten bankje in de kamer gestaan dat daar vandaan kwam. Dat zag er te mooi uit om op te stoken vond iedereen.
Dank zij al die inspanningen hadden we hout genoeg maar dat moest eerst gezaagd worden en gehakt tot kleine blokjes, die in het wonderkacheltje pasten. Laat Ruud maar hakken zeiden ze vaak en dat vond ik al lang goed. Ik deed het in ieder geval liever dan koren malen in de koffiemolen
Het wonderkacheltje
Het wonderkacheltje of noodkacheltje was inderdaad een wonder. Het was gemaakt van plaatijzer en had afmetingen van zo’n 20 bij 30cm. Je had er wel een normale kachel voor nodig waar het op werd gezet zodat de schoorsteen als afvoer zijn werk bleef doen. Verder was het dan een zaak van regelmatig hout bijvoegen om de zaak brandend te houden. M’n ervaring als houtjeshakker en fikkiestoker kwam toen goed van pas.
Eerder tijdens de oorlog was de haard al uit de huiskamer verdwenen en vervangen door een soort potkachel van het merk Salamander. Dat ding had de eigenschap dat je er alles in kon stoken met als bijkomend voordeel dat je er een pan of ketel op kon zetten. Regelmatig stond ook de kookwas in een grote ketel op de kachel te pruttelen.Maar toen de kolen opraakten moesten we voor een andere warmte- en kookbron zorgen en dat werd zoals al gezegd het wonderkacheltje dat op de salamander werd geplaatst.
Twee functies vervulde het kacheltje. De eerste was dat het als warmtebron diende voor het huis dat wil zeggen de huiskamer, waar de kachel stond. De tweede en zeker zo belangrijke was die van warmtebron om te koken. Zeker toen er eind 1944 geen gas meer was. En verder stond het droogrek met wasgoed er vaak bij. Ik kan me achteraf nauwelijks voorstellen hoe m’n moeder het voor elkaar speelde om zonder gas of elektriciteit met alleen maar dat wonderkacheltje als warmtebron de was te doen voor zes personen terwijl buiten de temperatuur meer onder dan boven nul was. Maar toch redde ze het, zij het dat we niet elke dag een schone onderbroek konden pakken om maar eens wat te noemen.
Ik heb het al over het eten gehad, ik weet het maar ik moet toch nog even iets over de vieze smaak van bloembollensoep vertellen. Aten we dan soep van bloembollen? Zeker en ik krijg nog een wee gevoel in m’n maag als ik aan die smaak denk. Smerig maar achteraf heb ik gelezen dat bloembollen vol zetmeel zitten en bijzonder voedzaam zijn.
Minstens net zo vies was de lucht van suikerbietenstamppot. Wel eens in het najaar langs een fabriek gereden waar ze suiker maken van suikerbieten? Een vreselijke lucht. Het zou me niets verwonderen als dat om milieuredenen tegenwoordig niet meer mag.
Maar mocht je het ooit geroken hebben dan weet je bij deze hoe dat eten ongeveer rook. Een walgelijke lucht.
Wat zou je van een pulpkoekje zeggen?
Wat kon je allemaal met suikerbiet? Van alles dus maar je kon het beste proberen om de bieten te raspen en die massa vervolgens te koken. Op die wijze werd de suiker van de pulp gescheiden. Dat koken gaf natuurlijk een vieze lucht in huis maar de stroop was eetbaar, op je brood of in de roggepap. Van de resten die overbleven, kon je daarna ‘overheerlijke’ pulpkoekjes bakken in een beetje lijnolie. Dat werd helemaal een traktatie als je de pulp vermengde met wat zelfgemalen tarwemeel.
Ik heb het er ooit nog eens over gehad met m’n jongste zuster, dat we die tijdens de Kerst en Oud en Nieuw in de hongerwinter aten in plaats van appelflappen. Ik denk dat er zelfs wel wat appel in zat. Was echt gezellig wist zij zich nog te herinneren; met z’n allen in de warmte van het gezellig snorrende wonderkacheltje. We hebben vast wel wat met z’n allen gezongen en geprobeerd om monopoly te spelen bij het licht van brandende drijvertjes in lijnolie.
Kan iemand die is opgegroeid met onze welvaart, zich voorstellen hoe dat er ongeveer uitgezien moet hebben? Het lijkt me moeilijk. Alles was zo anders dan nu. Toch hielden we er altijd de moed in en klampten ons vast aan de gedachte dat het einde van die oorlog toch ooit moest komen.
Luchtalarm
Ook zoiets wat je je moeilijk kunt voorstellen, luchtalarm. Vanaf ’42 trokken er een paar keer per week groepen Engelse of Amerikaanse vliegtuigen over. Die waren op weg naar Duitsland of kwamen terug van een bombardement dat ze daar uitgevoerd hadden.
In de omgeving van Amsterdam stonden op een aantal plaatsen batterijen luchtafweergeschut opgesteld, die probeerden om de Tommies te raken. Bij de nadering van zo’n groep werd iedereen door sirenes gewaarschuwd om binnen te blijven of te schuilen in een van de schuilkelders in de stad.
Die luchtafweer produceerde veel geknal en in de lucht zag je een groeiend aantal rookwolkjes als gevolg van ontploffende granaten. Soms namen er ook Duitse Messerschmidts aan zo`n gevecht deel, die je als kleine zwarte vlekjes om de grotere vliegtuigen zag cirkelen. Meestal hadden de Duitsers geen succes. Ik zeg meestal maar je zag ook wel eens dat een vliegtuig getroffen werd. De steeds groter wordende vlammen en rookwolken die uit zo’n vliegtuig kwamen, waren een naar gezicht. En dan op het laatst de zwarte stipjes die je uit het vliegtuig zag springen, waarna de parachutes zich ontvouwden.
In de gruwelverhalen die verteld werden, schoten die ‘rot moffen’ ook nog op die parachutes. Of dat werkelijk is gebeurd weet ik niet. In ieder geval is na de oorlog gebleken dat heel wat piloten hun leven hebben gered door op tijd hun aangeschoten vliegtuig te verlaten. Het merendeel werd door de bevolking opgevangen en verborgen en uiteindelijk via vluchtroutes weer naar Engeland teruggebracht.
Op school vonden we die luchtalarmonderbrekingen wel plezierig. We vonden het prachtig omdat de Duitsers op hun donder kregen en ook omdat de lessen onderbroken moesten worden tot het veiligsignaal geklonken had. Naast ijsvrij was het één van de mooie dingen in die dagen.
Net niet naar Friesland
Tijdens de hongerwinter ben ik bijna met een groep kinderen naar Friesland gebracht.
Dat was een initiatief van de gemeente Amsterdam waarbij kinderen voor een paar maanden naar gastgezinnen in het Noorden en het Oosten van het land vertrokken. Op deze manier verbleven de twee jongens van Karelsen een half jaar in Ommen.
Hoe het precies in z’n werk is gegaan weet ik niet meer maar m’n moeder had op een gegeven moment een plaatsje voor m’n broertje en mij versierd in een groep die naar Friesland zou gaan. Met de boot. Alle voorbereidingen waren getroffen en er was zelfs een koffertje van een soort rood bordkarton aangeschaft voor onze kleding en ander toebehoren.
Op de dag van vertrek kwam er echter een kink in de kabel. Terwijl we met koffer achter het Centraal Station stonden te wachten tot we zouden vertrekken kwam na een paar uur het bericht dat het niet doorging. De boot waarmee we zouden gaan was op het IJsselmeer beschoten en had zwaar beschadigd nog maar net de wal weten te bereiken.
Ik vond het niet erg. Ik bleef namelijk ondanks alles veel liever bij de familie in Amsterdam. Verdere pogingen werden tot m’n vreugde niet door m’n moeder ondernomen.
De hongertochten
De hongertochten. Bijna zou ik vergeten om daarover wat te vertellen.
Toen de hoeveelheid voedsel die op de bonnen werd verstrekt, op een gegeven moment steeds kleiner werd trokken vele mensen in Amsterdam erop uit om te proberen buiten de stad iets eetbaars te vinden. Lopend of op de fiets trokken ze Noord-Holland in. Sommigen zochten het nog verder en gingen naar de Veluwe en zelfs naar Overijssel.
Hun voornaamste doel waren natuurlijk de boerderijen. Het ging ten slotte om voedsel. De meeste boeren wilden echter wel iets als tegenprestatie zien. Omdat geld nog nauwelijks waarde had nam men daarom allerlei ruilmiddelen als betaalmiddel mee. Lakens en ander linnengoed, goud, zilver, juwelen.
M’n moeder heeft een flink aantal van die tochten gemaakt. Op haar oude fiets ging zij meestal naar de polders noordelijk van Purmerend tot Enkhuizen toe. Meestal was ze een aantal dagen weg en kwam dan terug met melk, boter, kaas, eieren, aardappelen, groente e.d. in haar fietstassen. Niet alle boeren waren bereid om mee te werken. Sommigen hadden na verloop van tijd gewoon niets meer, anderen weigerden op een gegeven moment omdat er zoveel bij ze gestolen werd.
Als je er dan na veel moeite in geslaagd was om toch wat eetbaars te verzamelen moest je bij terugkomst oppassen dat je niet aangehouden werd door de Landwacht of de Wehrmacht. Vooral bij de grens van de stad werd nogal eens gecontroleerd en liep je de kans dat alles in beslag werd genomen.
M’n moeder is dat gelukkig nooit overkomen. Tijdens één van haar tochten is ze zelfs een keer gefotografeerd. De foto heeft een jaar na de oorlog een keer in het Parool gestaan. Ze loopt daarop naast haar fiets met de blik op oneindig. Na veel zoeken ontdekte ik de foto pas een paar jaar geleden in een oud boek bij de Slegte. Daarna werd hij ook gebruikt bij een serie over de tweede wereldoorlog in het Parool en de omslag van een boek van Bernlef over de hongerwinter.
Bij haar overlijden heb ik een verhaal uit die tijd verteld wat aardig past in dit hoofdstuk.
Tijdens een meerdaagse tocht was ze ’s avonds op zoek naar onderdak. Het begon al donker te worden en ze belde daarom aan bij een kleine boerderij waar niemand te zien was. Omdat er na een paar keer bellen niet werd opengedaan besloot ze om achterom het huis te lopen en te kijken of daar iemand was. Ook daar waren geen tekenen van leven te bespeuren maar de deur stond op een kier en na een paar keer kloppen besloot ze om naar binnen te gaan.
Door het halfduister dat er heerste zag ze eerst nauwelijks iets maar nadat ze voorzichtig wat verder was gelopen hoorde ze een menselijk geluid, alsof er iemand zachtjes zat te huilen. In de huiskamer van de boerderij stuitte ze toen uiteindelijk op een wonderlijk toneel. Op de tafel stond een geopende lijkkist waarbij een oude boer zat die zichtbaar overstuur was.
Wat bleek, de overledene was z’n zoon die de dag erna begraven moest worden. De avond en nacht zou gevuld worden met gebeden maar er was iets vreselijks aan de hand. De kaarsen die daarbij volgens de gebruiken gebrand moesten worden, ontbraken en waren ook nergens meer te krijgen.
Beste man, moet m’n moeder daarop gezegd hebben. Veeg je tranen af want ik kan je helpen waarna ze haar fietstassen ophaalde en daaruit twee kaarsen tevoorschijn toverde. Meegenomen als ruilmiddel.
Door de hemel gezonden heeft de oude boer waarschijnlijk gemompeld maar hij liet het niet alleen bij woorden. De andere ochtend kon ze haar tocht namelijk met volle tassen vervolgen.
Hier werd de een z’n dood letterlijk de ander z’n brood.