28 jun 2018

25. Hoe het na de bevrijding verder ging.

0 Reacties

In de maanden na hun intocht werden de Canadezen een vertrouwd gezicht in het stadsbeeld. Vlak bij ons huis, op het Scheldeplein, werd een groep ingekwartierd in de garage waarin tegenwoordig een bowlingcentrum is gevestigd. Die konden natuurlijk op belangstelling van de hele buurt rekenen. Iedereen probeerde wat te bietsen bij de soldaatjes. Eten, chocola, sigaretten. Heel gewild bij de jeugd waren militaire onderscheidingstekens. De belangstelling van de soldaten ging uiteraard vooral uit naar het vrouwelijk schoon.


Feesten
Het eerste half jaar na de bevrijding werden er overal bevrijdingsfeesten georganiseerd. Er was geen wijk die wilde ontbreken met wedstrijden voor de kinderen en dansfeesten voor de ouderen. En verder was er ook voortdurend kermis. Niet van die kleine kermisjes, maar grote. Op de Jozef Israelskade, een paar minuten van ons huis, was er eentje opgebouwd, die daar maanden bleef staan maar ze stonden ook in andere delen van de stad .
Ik kan me ook nog goed herinneren dat de volledige Amsterdamse schooljeugd op uitnodiging van de Canadezen een middag gratis naar de kermis mocht. Via school had ik een kaartje voor de kermis aan de Jan van Galenstraat gekregen. Bij binnenkomst kreeg je een grote zak met snoepgoed. Je mocht overal in, autootjes, draaimolens, noem maar op. Onze bevrijders hadden het aantal jeugdige Amsterdammers echter onderschat waardoor er een gigantische chaos ontstond. Zelfs voor de meest lullige draaimolen moest je een kwartier wachten voor je aan de beurt was voor een gratis rondje. Maar we vonden het geweldig, dat weet ik wel.

Wat gebeurde er met de NSB-ers?
Het arresteren van leden van de NSB en de WA werd aanvankelijk met veel machtsvertoon en publiciteit uitgevoerd en trok vanzelfsprekend nogal wat belangstelling. Vooral in de eerste weken na de bevrijding dreigde het soms in een soort openbare terechtstelling te ontaarden.
Het arresteren van deze landverraders was opgedragen aan de BS (afkorting voor Binnenlandse Strijdkrachten). Je mag een vraagteken zetten bij de vraag of alle leden van die organisatie even geschikt waren voor die taak. In ieder geval was het aantal leden pas de laatste oorlogsmaanden sterk gestegen.
Achteraf is gebleken dat er nogal wat foutjes zijn gemaakt bij deze afrekening. Mensen die ten onrechte werden opgepakt en foute figuren die de dans wisten te ontspringen.
Ook de vrouwen en meisjes die zich met Duitse soldaten hadden afgegeven, (wat een uitdrukking eigenlijk) waren een dankbaar doelwit. Die werden namelijk kaalgeschoren of kaalgeknipt onder het gejoel en gejuich van de toegestroomde toeschouwers en met teer ingesmeerd.
Ook hierbij blijkt de wijze waarop dit alles zich heeft afgespeeld, niet het fraaiste voorbeeld van volksjustitie te zijn. En onder degenen die deze vonnissen voltrokken zaten nogal wat deelnemers, die ook niet geheel “van vreemde smetten vrij” waren.

Legermateriaal
Omdat de Canadezen niet zo gauw raad wisten met al het veroverde Duitse oorlogsmateriaal werd dat in Amsterdam een paar weken na de bevrijding op een aantal plaatsen aan de rand van de stad opgeslagen.
Wij hadden het geluk dat we aan de rand van de stad woonden. Op de plaats waar je nu de RAI vindt, lag toen een groot stuk opgespoten land dat natuurlijk een prachtige speelplaats was voor de jeugd. Ik heb daar bijvoorbeeld later heel wat afgevoetbald met de jongens uit de buurt.
Het was natuurlijk een hele verrassing toen dat stuk land plotseling als tijdelijke opslagplaats werd gebruikt voor afgedankt Duits legermateriaal.
Deze dump werd in korte tijd een ontmoetingspunt voor de hele buurt omdat er het nodige te halen, lees stelen, was. Niet alleen door de jeugd maar ook door de ouderen werd er gestolen als de spreekwoordelijke raven. Vooral gereedschap was populair maar ook oude helmen, bajonetten, gasmaskers, hele geweren e.d. waren gewilde artikelen. Volgens mij werden er op een gegeven moment zelfs hele vrachtwagens weggereden.

Rookgordijn
Een absoluut hoogtepunt in die eerste maanden maakte ik mee toen ik er met nog wat jongens in slaagde om onbruikbare rookgascilinders tot leven te brengen. Voor het geval je de toepassing van deze dingen niet kent, ze dienden om er rookgordijnen mee te maken.
We hadden al een paar keer geprobeerd om er eentje tot ontbranding te brengen maar zonder succes tot we op een woensdagmiddag op de inval kwamen om het wat grootscheepser aan te pakken.
Van allerlei brandbare spullen hadden we eerst een vuurtje gestookt en toen dat eenmaal goed begon te branden legden we er zo’n rookcilinder op met de opening in het vuur. Na een minuut of vijf begon het ding -de afmetingen waren zo’n 15 bij 70cm- zowaar wat rook te produceren en enthousiast maakten we het vuur nog groter zodat we er nog een aantal op konden leggen.
Het succes overtrof al onze verwachtingen. Het beetje rook werd een boel rook en na nog een minuut of vijf braakten alle rookcilinders dikke wolken rook uit.
Er stond een heel licht windje die dag en dat stuurde de rook eerst het Scheldeplein op en daarna de Scheldestraat in. En niet zo maar een beetje nevel, nee, je kon echt geen hand voor ogen zien.
Wij uit de bol natuurlijk. Maar paniek bij de bewoners en de winkeliers in de Scheldestraat.
En de nodige ergernis bij de Canadese soldaten, die opdracht hadden om al dat materiaal te bewaken. Die hielden zich veel liever met het vrouwelijk schoon uit de buurt bezig.
Uiteindelijk moest de brand­weer er bij komen om het vuurtje met de rookbommen te lokali­seren en vervolgens te blussen maar het succes van onze missie kon natuurlijk niet meer kapot.
Er werd daarna een prikkeldraad hek om de dump gezet maar dat hield het stelen nauwelijks tegen. Gezegd moet worden dat het de Canadezen ook niet zo bijster interesseerde.
Een tweede rookgor­dijn zat er echter niet meer in maar dat hoefde ook niet want de bevrijdingsfeesten en de kermis zorgde voor voldoende andere afleiding.

Eindelijk weer eten
Eten was natuurlijk ook een onderwerp dat in de schijnwerpers stond. We hadden per slot van rekening de “hongerwinter” achter de rug en iedereen verwachtte in een soort luilekkerland terecht te komen. Dat was niet het geval en pas na een aarzelend begin kwam de voedselvoorziening half mei op gang. De voedselpakketten die door de Geallieerden op 30 april waren uitgeworpen – ik noemde ze al in een eerder hoofdstuk – werden pas op 17 mei uitgedeeld. Iedereen kreeg een blikje worst of kaas, thee en een tablet chocola. De verleiding om die reep in een keer op te eten was groot maar ik heb hem toen geraspt zodat ik een week lang een soort hagelslag op mijn brood kon doen.
Eierpoeder, dat ook in de pakketten van de voedseldroppings zat, werd in ruime mate verstrekt. Je kon er een soort omelet van bakken. Op echte eieren moesten we nog een tijdje wachten.
Koekjes. Dat is een verhaal apart.
Nee, geen luxe koekjes natuurlijk. Iets biskwieachtigs in de vorm ongeveer van de tegenwoordige ligakoeken. Die werden al vrij snel ruimschoots verstrekt. Tegen inlevering van een bon natuurlijk, alles was op de bon en er moest ook voor betaald worden. Twee soorten waren er, bruine en witte. Aangevoerd in grote vierkante blikken, die een heel gewild artikel waren omdat je er vlotten van kon maken. Dat wil zeggen, als je er een voldoen­de aantal van aan elkaar bond.
Die koekjes waren van die knabbeldingen waarvan je bleef eten. Voor zover je ze had natuurlijk.
Over dat blijven eten deden al snel een aantal gruwelverhalen de ronde. Die koeken waren namelijk gortdroog en als je er teveel van at en vervolgens flink dronk kon je aardig pijn in je maag krijgen omdat de droge koekmassa na toevoeging van water in volume toe­nam.
Bij mij op school circuleerde een tijd het verhaal dat er al meerdere mensen in het ziekenhuis waren beland met een opengebarsten maag omdat ze teveel hadden gegeten en in de klas werden we zelfs door onze onderwijzer gewaarschuwd.
Uiteindelijk bleven veel dingen nog heel lang op de bon en het heeft tot begin 1950 geduurd voor de laatste artikelen volledig vrijgegeven werden.

Kleding en schoenen
Die waren ook na de bevrijding nog maar nauwelijks te koop. Zo midden augustus verschenen er schoenen met zolen van een soort geperst bordkarton. Daar moest je dus niet mee in de regen lopen.
Wellicht vanwege de rol van m’n vader in het verzet ontvingen we een aantal keren een pakket uit Amerika. Net zoals wij nu wel eens inzamelingen houden voor hongerende bevolkingsgroepen in Afrika of nog niet zo lang geleden, Polen, deden de Amerikanen dat voor hongerend Europa. Het was altijd een verrassing om die pakketten te openen om te kijken wat er in zat. Meestal ging het om snoep en diverse blikartikelen. Verpakt in bladzijden uit de Saturday Evening Post of Life waarbij je je de ogen uitkeek op het beeld van Amerika dat daarin zichtbaar werd
Kleding werd daar kennelijk ook ingezameld en die mocht je op uitnodiging van de Gemeente komen uitzoeken in een pakhuis op het Waterlooplein. Ik heb nog jaren een vrolijk blauwe, tot plusfour vermaakte broek gedragen, die afkomstig was uit de States.

Naar de film
Eind mei gingen de eerste 8 bioscopen in Amsterdam weer open kort daarop gevolgd door de buurtbioscopen.We hadden er twee betrekkelijk dicht in de buurt, de Rialto en het Ceintuurtheater.
Vooral laatstgenoemde was een echte buurtbioscoop waar altijd een muffe lijflucht hing. Als er een cowboy- of een vechtfilm draaide werd er door de bezoekers vaak doorlopend gejuicht en gefloten tijdens de voorstelling. Deze bioscoop droeg niet ten onrechte de bijnaam “het Stinker­tje”.
De eerste film die ze weer vertoonden, was een exemplaar van Charley Chaplin. De belangstelling was gigantisch.
De bioscoop was toch een enorme trekker in die tijd. Daar ging je niet maar gewoon naar toe op het tijdstip dat jou uitkwam. Nee, je moest vooraf kaartjes halen. Vanaf 11 uur ’s ochtends was er voorverkoop en dan stond je een paar uur in de rij voor je een kaartje voor de middag- of avondvoorstelling kon kopen of voor de dag daarna.

Vervoer, gas, licht
Het openbaar leven kwam na de bevrijding pas langzaam weer op gang. Eigenlijk was de conclusie aan het einde van de oorlog dat herstel een bijna onmogelijke taak was. De stad zag er verschrikkelijk uit met een zorgwekkende gezondheidstoestand van de bevolking, geen gas, geen elektriciteit, geen trams en busvervoer, geen vuilnisvervoer, een ernstig gestagneerd rioleringssysteem, een ontredderd politiekorps, geen telefoon, geen radio, beroofd van motorvervoer en paardentransportmiddelen, een ontredderde en geblokkeerde zeehaven, een geruïneerde luchthaven, enige duizenden door houtdiefstal onbewoonbaar geworden huizen, verwoeste parken en plantsoenen, 18000 verdwenen bomen, gesloopte en opgebroken huizen, kranten op miniatuurformaat,en – om te besluiten – zelfs een nijpend gebrek aan doodskisten.
Toch zat men niet bij de pakken neer. Op 18 juni gingen de eerste trams weer rijden nadat ze bijna acht maanden in de remise hadden gestaan. Eind september werd het aantal uren dat ze reden verhoogd van vijf naar zeven uur.
Met de trein ging het net zo als met de tram. De reden was dat veel materiaal was verdwenen richting Duitsland. Bovendien moest er veel hersteld worden aan de rails en bovenleidingen.
Ik kan me nog goed de reis herinneren die we in augustus naar tante Mieke in Eerbeek maakten. Omdat er nog onvoldoende personenrijtuigen beschikbaar waren werden we in een goederenwagen gestopt.
De levering van gas kwam na zeven maanden afwezigheid weer in de loop van juni-juli tot stand. Om te koken moesten we dus nog een aantal weken het wonderkacheltje gebruiken.
Het licht kon voor particulieren bijna op hetzelfde tijdstip als voor bedrijven en overheidsgebouwen, ook na een afwezigheid van zeven maanden, weer aan. Overigens beperkt tot een aantal uren per dag.
Kortom, geen ‘eind goed al goed’ en de weg naar volledig herstel zou lang zijn.

School
Al vrij snel na die dolle bevrijdingsdagen moesten we weer naar school. Die was ook tijdens de laatste maanden van de oorlog niet gesloten maar draaide op een rooster van halve dagen in plaats van hele.
Ik kan me nog wel herinneren dat we toen in juli een schoolreisje hebben gemaakt naar de waterleidingduinen. Alleen de vijfde en zesde klas omdat er niet meer vervoermiddelen beschikbaar waren.
De rit zie ik nog helemaal voor me. We gingen namelijk met twee oude open vrachtwagens, die door een ondernemend lid van de oudercommissie waren ‘georganiseerd’.
Heel rustig rijdend, om te voorkomen dat we iemand zouden verliezen, reden we met een sukkel gangetje richting Haarlem.
Gelukkig was het mooi warm weer die dag en omdat we niets gewend waren vonden we het een fantastische dag.

Heb ik de naam van m’n school al genoemd? Vast wel in een van de vorige hoofdstukken. De Meerhuizenschool dus aan het Meerhuizenplein, genoemd naar de buitenplaats die ooit op die hoogte aan de Amstel stond.
Onze klasseleraar heette Bloksma en was zo’n onderwijzer van de oude stempel. Dat betekende dat hij voor sommige dingen als een soort verlicht despo­otje over z’n leerlingen heerste. Afgezien daarvan had hij zich echter ook tot doel gesteld om z’n leerlingen naast de normale verplichte kennis zaken daarbuiten bij te brengen zoals de historie van Amsterdam en de boom­pjes en bloemetjes in de natuur.
In september ’43 was ik in de vierde klas geplaatst. Gelukkig had ik de vier maanden daarvoor op school in Eerbeek het nodige opgestoken en iets kunnen inhalen van de achterstand die ik tijdens de drie jaren onderduikperiode had opgelopen. In tijd gerekend was ik zelfs maar één jaar achterop geraakt.
De Meerhuizenschool was een gewone openbare school voor lager onderwijs met zes klassen. De klas onder de mijne had als leraar meneer Beuken, die altijd een grijze stofjas aan had en als grappenmaker bekend stond. Ik heb ‘m een paar weken als invaller mogen meemaken (hij moest toen twee klassen tegelijk voor z’n rekening nemen) en vond het eerlijk gezegd geen echt vrolijk mens. Zo zie je maar hoe meningen over iemand kunnen verschillen.
Gymnastiek hadden we ook. Ik zie die man nog voor me. Stiens, gevreesd bij alle jongens. Lang en fors met één stijf been althans een been dat minder goed functioneerde. Volgens de verhalen was hij keurturner geweest en had dat been bij een val uit het hoge rek op meerdere plaatsen gebroken. Volgens diezelfde verhalen was hij ook zo streng dat hij eens een oefenstuk op de rug van een leerling had stukgeslagen.
Ook een somber mens was het hoofd van de school, meneer van Zanten of was het van Zuilen. Nou ja, doet er ook niet toe. Het was zo’n man met een maagzweer gezicht. Van hem werd verteld dat hij voortdurend met z’n vrouw in de clinch lag. Ook dat hij daarom moeite had om van de drank af te blijven en daardoor ’s middags nog wel eens met een ‘kegel’ voor de klas stond. Een sterk overdreven verhaal hoorde ik later van sndrre kanten.
Het aantal kinderen bij mij in de klas weet ik niet meer. Ik denk dat het er ongeveer dertig waren.
Ik kan me de meesten nog wel herinneren. Pietje Prins zat naast me in de bank. Kwam uit IJmuiden maar was vanwege de oorlog met z’n ouders naar Amsterdam geëvacueerd.
Als ik me niet vergis was z’n vader reder en zat het gezin goed bij kas.
Een boendertje van een jongen maar aardig. Ik ben diverse keren bij hem thuis geweest. Na de oorlog had hij in korte tijd een hele verzameling van Duits oorlogstuig ‘verzameld’. Com­pleet met helmen, gasmaskers, bajonetten, een echt geweer, een revolver en weet ik niet wat meer.
Moet je je voorstellen, een jochie van elf jaar.
Omdat ik op school naast hem zat heb ik toen nog een metalen jeep op schaal van ‘m gehad. Met afme­tingen van zo’n 10 bij 20 cm. Op rubber bandjes en met een echt linnen kap. Die heb ik jammer genoeg niet bewaard. Was nu een hoop geld waard geweest.
Wim Bouwman was de knapste jongen van de klas en Wimpie Drolsbach had door z’n naam en gering postuur de onvermijdelijke bijnaam van drolletje.
Henk van Bleek, die in de Rijnstraat woonde, was ook een vriendje van me evenals Gerard Pais uit de Maasstraat. Die is samen met mij naar de Spinoza MULO gegaan. Z’n vader was chef van een Albert Heijnfiliaal. Toevallig las ik een keer een artikel over Gerard in de Volkskrant omdat hij ’t nogal ver in het bankwezen had gebracht. Ik vond dat wel grappig om te lezen. Volgens mij was hij niet zo’n rekenaar en we bleven allebei in de eerste klas zitten maar ja, die kruidenierszaak van z’n pa heeft uiteindelijk toch kennelijk het nodige bijgedragen.
De leiders op school werden geselecteerd op hun lichamelijke capaciteiten. Het waren er twee, Sjakie van Wijk, een atletisch gebouwde knaap, die goed kon voetballen en Kootje Zieleman, die meer het postuur van een stormram had. Kootje heeft het later als amateur wielrenner nog een eind geschopt.
En dan was er ook nog een gladde prater in de klas, Tommie Pauka. Die heeft die eigenschap later bij de VARA te gelde gemaakt.
Was er dan geen mooiste meisje in de klas? Ja natuurlijk, in mijn ogen was dat Hennie da Silva. Ik betwijfel of ze dat geweten heeft. Een ander meisje was ook begerenswaardig mede omdat ze de dochter van de bakker op het Meerhuizenplein was en wel eens wat overgebleven witte bolletjes meebracht. Van twee meisjes was in het gezin alleen de vader joods waardoor die families de oorlog overleefden. Van de jongens weet ik dat niet. Met één van die meisjes ben ik via de website Schoolbank in contact gekomen. Ze woont in Zuid Afrika en ik mail haar mijn verhalen omdat ze dat leuk vindt. Om wat terug te doen stuurt ze mij regelmatig E-mails met you tubefilmpjes die ik niet mag missen. Van haar kreeg ik een afdruk van de foto van onze klas met de namen van alle kinderen. Ik kon me haar niet herinneren en het was een verrassing dat ik naast haar op die foto sta. Zij wist nog wel veel over die tijd te vertellen en van haar hoorde ik dat een van de meisjes in de klas uit een NSB-gezin kwam. Die schijnt na de bevrijding niet meer terug gekomen te zijn op school.
Wat een tijd.
Mede uit die periode, dat wil zeggen het eerste naoorlogse jaar, dateren m’n eerste voetbalpogingen. Met de jongens uit de klas op een stuk land achter het Amstelstation, waar nu woonhuizen staan.
Op de vrije woensdagmiddag zag het daar altijd zwart van de jongens, die op geïmproviseerde veldjes hun partijtjes speelden. Een jeugdcompetitie zoals we die nu kennen, bestond toen nog niet. Voetballen deed je op straat of op stukken grasland.
Degenen die op zo’n middag het eerst bij het Amstelstation aanwezig waren, kozen natuurlijk het beste stuk van het veld uit. En de rest volgde tot op een gegeven ogenblik alles bezet was.
De velden van aangrenzende partijen liepen heel vaak door elkaar heen en er ontstond nogal eens ruzie als de spelers elkaar in de weg liepen. Maar dat loste zich meestal wel weer op.
Altijd waren er discussies of een doelpunt nou zat of niet. Dat kwam omdat er geen echte doelen waren. Je maakte een goal van een paar stapeltjes kleren. Ging ie nou over de paal of niet, nog moeilijker, was ie nou te hoog of niet. De aanwezigheid in je ploeg van een paar spelers met verbale kwaliteiten gaf vaak de doorslag.
Ach ja, die voetbalpartijtjes, altijd met Sjakie van Wijk als uitblinker.
Grootste probleem was als de bal in één van de sloten om het terrein terechtkwam en grootste lol als d’r eentje bij z’n pogingen om die bal te pakken in die sloot belandde.
En wat ik zeker niet mag vergeten te vermelden is die vreemde lucht, die altijd bij het Amstelstation hing. Dat kwam omdat daar toen nog twee fabriekjes stonden, waar ze cacao verwerkten en er hing daardoor vaak zo’n ondefinieerbare zoetige lucht. Die typische lucht van chocola.

Slot?
Is m’n verhaal hiermee nu afgelopen? In feite wel maar er volgen toch nog een paar hoofdstukjes. Over het Verzetskruis dat mijn vader postuum werd toegekend, over meneer Simons, de regelingen voor het verzetspensioen, de straatnaam in Amsterdam West en een hoofdstukje dat het boek echt moet afsluiten.
Misschien nog wel wat rook want als ik daar eenmaal over begin ben ik, zoals m’n zonen weten,  nauwelijks te stuiten.


[begin]