30. Mijn onderwijzer meneer Simons. Intermezzo 4
Aan dit hoofdstuk is een Naschrift over het leven van meneer Simons toegevoegd.
Het volgende verhaal heeft eigenlijk niet zoveel met de oorlog te maken en toch ook weer wel. Het gaat over de wonderlijke wegen van het toeval. Over dingen, die – schijnbaar? – bij toeval gebeuren.
Je hebt zelf ook vast wel eens zo’n gebeurtenis meegemaakt. Dat je gezellig met je partner door de stad loopt en om de een of andere reden denkt aan iemand, die je in jaren niet gezien hebt.
Wie kom je tegen op dat moment? Precies, de persoon die net een rol in je gedachten speelt.
“Goh”, zeg je dan verrast. “Dat is ook toevallig. Ik loop net aan je te denken”.
Over een toevallige ontmoeting met gevolgen voor beide partijen handelt dit verhaal.
Het verhaal over meneer Simons speelde zich af omstreeks 1947, vlak na de oorlog dus.
Ik zat in die tijd in de eerste klas van de Spinoza MULO in Amsterdam Zuid.
Meneer Simons deed z’n intrede op deze school zo omstreeks november omdat onze klasseleraar als gevolg van een hartaanval langdurig was uitgeschakeld.
Hij was een man van zo’n jaar of 45 en ik kan me nog goed herinneren dat hij met de directeur m’n klas binnenkwam. Een beetje onzeker, niet helemaal op z’n gemak. Als kind voel je dan onmiddellijk aan dat die nieuwe geen orde kan houden, geen overwicht heeft en de grip op z’n klas mist. Zo iemand straalt dat als het ware uit. En er breekt voor hem of haar een periode aan die het beste te omschrijven is als een hel op aarde.
Zo dus ook voor meneer Simons. De man miste dat aureooltje dat bepaalde leraren bezitten en barstte regelmatig in woedeuitbarstingen uit als z’n leerlingen vervelend waren. Hij was dan soms zelfs zo over z’n toeren dat hij de controle over z’n spraak verloor en echt met schuimsporen op z’n mond alleen nog maar flarden van zinnen kon uitbrengen.
Het is met enige gêne dat ik aan deze periode terugdenk. Vanwege ons gedrag in de klas en de lol als de man weer eens z’n beheersing verloor. Kinderen kunnen afgrijselijke monsters zijn in dit soort gevallen.
Hoe is het mogelijk dat men zo iemand tot leraar aanstelt, denk je dan achteraf. Dat mag je een mens toch niet aandoen? Inderdaad, en daar kwam nog bij dat het een doodgoeie man was, die in de periodes dat het ‘m wat beter lukte, boeiend kon vertellen over Indië. Of Indonesië, zoals we het nu noemen. Want wat was het geval? De familie Simons, man, vrouw en dochter, was net gerepatrieerd uit Indië, waar ze tijdens de oorlog door de Japanners in een kamp geïnterneerd hadden gezeten. En de zenuwen van Simons waren daar stevig op de proef gesteld omdat hij tijdens die kampperiode een aantal malen onvoldoende respect tegenover de Japanse bewakers zou hebben betuigd. Littekens op z’n hoofd als gevolg van stokslagen en een arm die niet helemaal meer functioneerde zoals het moest, waren daar het gevolg van.
Eigenlijk loop ik daarmee op m’n verhaal vooruit want door het toeval (daar heb je het dus) kwam ik daar pas een maand of drie na zijn intrede op onze school achter. Dat vereist een kleine toelichting.
Na afloop van de oorlog heb ik een aantal keren tijdelijk, gedurende een periode van ongeveer een maand, bij een gastgezin gewoond als mijn moeder op vakantie was met de Stichting 40-45. Ik logeerde dan bij een familie waarvan de man de oorlog ook niet had overleefd vanwege verzetsactiviteiten..
Zo kon het gebeuren dat ik in het voorjaar van ’47 vijf weken zou doorbrengen bij mevrouw van Parreiren. Qua postuur een monumentale vrouw met een al even monumentale zoon, die een paar jaar ouder was dan ik en een zeer mooie en slanke dochter van tegen de twintig, die overigens niet meer thuis woonde.
De familie van Parreiren bewoonde een groot huis van drie verdiepingen in Amsterdam Zuid.
Als gevolg van de woningnood, die in die jaren in alle hevigheid was losgebarsten, hadden ze, daarbij een beetje geholpen door de overheid, tijdelijk één verdieping ter beschikking gesteld aan een familie waarvoor op dat moment geen andere woonruimte beschikbaar was.
Ik kwam daar dus op een gegeven moment met m’n koffer met spullen en nadat ik me had geïnstalleerd in een kamertje kwam het ogenblik dat moeder van Parreiren me ging voorstellen aan de familie, die tijdelijk bij haar inwoonde.
“Als ik je nou eerst even een beetje de weg wijs in huis dan maken we meteen even kennis met onze inwoners”, hoor ik moeder Parreiren nog zeggen. “Dat zijn heel aardige mensen. Ze komen uit Indië en hebben het daar niet gemakkelijk gehad”.
Zo gezegd zo gedaan dus en nadat ik te weten was gekomen waar de WC en de badkamer te vinden waren gingen we naar boven. Er was een trap binnendoor in het huis naar de eerste etage en de heer des huizes als ik ‘m in dit geval zo mag noemen, stond al klaar boven om ons te begroeten?
Ik geef je te raden wie ons daar lachend opwachtte.
Meneer Simons. Met z’n Indische vrouw en dochtertje.
“Dat is een verrassing”, zei hij. En vervolgens werd ik me daar ontvangen met een hartelijkheid waarop Indische mensen een patent schijnen te bezitten.
“Jullie kennen elkaar al?” zei moeder Parreiren verrast.
Nou, en of we elkaar kenden.
En omdat ik beslist niet helemaal brandschoon was waar het m’n gedrag bij meneer Simons in de klas betrof kan je je waarschijnlijk wel voorstellen dat ik me aardig opgelaten voelde.
Maar m’n leraar liet niets merken en repte met geen woord over gebeurtenissen op school.
Wat een klasse eigenlijk van die man om me zo op te vangen, realiseer ik me achteraf.
Die eerste nacht in het vreemde bed kon ik niet in slaap komen en ik lag te piekeren hoe ik de nieuwe situatie met meneer Simons de volgende dag op school zou aanpakken.
Een ding was duidelijk. Er moest in de klas iets veranderen, al was het alleen maar m’n eigen gedrag.
Achteraf blijkt dat op heel simpele wijze te zijn gelukt omdat ik het verhaal aan m’n vrienden in de klas vertelde. Op deze wijze kregen ze in de weken daarna ook over de belevenissen van de familie Simons in het Japanse kamp te horen. Zijn vrouw vertelde me daar het nodige over als ik bij haar was vanwege onze gezamenlijke postzegelverzamelhobby.
Vanaf dat moment groeide in de klas het respect voor de man en verliepen de lessen op een normale wijze.
Hoe het verder met de familie Simons is afgelopen weet ik niet.
Hij verliet in ieder geval de school aan het einde van het schooljaar en de contacten met de familie Parreiren verwaterden ook na een aantal jaren. Ach ja, zo gaat dat nou eenmaal.
Blijft ten slotte de vraag waarmee ik dit verhaal begon. Over toeval.
Was het toevallig dat de wegen van de familie Simons en van mij elkaar kruisten? Of had het toeval mij uitgezocht om als intermediair tussen deze mensen en m’n klas te fungeren?
Nou ja, dat antwoord moet je zelf maar bedenken.
Naschrift bij hoofdstuk 30. Meneer Simons d.d. 1-7-2019
De bewoners van Haringvlietstraat 55
“Waarom zoek je niet eens een keertje uit wie die mensen waren waar je na de oorlog een paar maanden hebt gewoond,” vroeg m’n echtgenote al een aantal keren. Een vraag waarop ik het antwoord om allerlei redenen dan parkeerde maar ze hield aan en een paar maanden geleden vond ik dat ik het niet langer kon uitstellen en ik verdiepte me in de familie van Parreiren. Maar waar begin je in zo’n geval?
De straat waar ze woonden kende ik in ieder geval. Dat was de Haringvlietstraat en hun woning stond gerekend vanaf de Wielingenstraat ongeveer halverwege de volgende zijstraat. Met Googlemaps kon ik dus een schatting maken van het huisnummer.
De naam van Parreiren had overigens via Google geen aanknopingspunten opgeleverd maar met behulp van het stadsarchief gingen we aan het werk. Ongeveer halverwege de straat beginnen dus en vervolgensop de woningkaarten bekijken of je die naam tegenkwam. Leuk werkje voor een avond dat er toch niets op de TV is. Namen, namen, namen trokken aan me voorbij. En de twijfel sloeg toe omdat we steeds dichter bij de hoek van de straat kwamen maar geen naam tegenkwamen die ook maar op Parreiren leek. Net op het moment dat ik me afvroeg of ik wel de juiste naam had onthouden leverde huisnummer 55 de oplossing. Daar woonden de weduwe Pareren en ook de familie Simons.
Geen van Parreiren dus maar van Pareren Meij. Had ze niet een zoon en een dochter? Dat klopte. Josina Franciska Meij, geboren in 1902, was in 1926 getrouwd met Dirk van Pareren, eveneens in 1902 geboren.
Het echtpaar kreeg twee kinderen. Een zoon Adrianus die in 1933 werd geboren en een dochter (nog nagaan Anna Maria Loulna geboren in 1930).
Dirk was directeur van een niet genoemd bedrijf wat hem niet belette om aan het verzet tegen de Duitse bezetter deel te nemen. Voorjaar 1944 werd hij voor laatstgenoemde activiteiten opgepakt door de SD en op 26-5-1944 naar concentratiekamp Dachau vervoerd. Daar is hij op 15 februari 1945 overleden.
Mevrouw van Pareren overleed 12 april 1986 in Haarlem.
Veel kan ik me niet herinneren van die periode die ik bij de Parerens doorbracht. De dochter was al de deur uit. Ik denk dat ze studeerde. En Adriaan, de zoon, was een rustige jongen die op de Ambachtschool zat. Hij was minstens een kop groter dan ik en forsgebouwd. In onze onderlinge worstelpartijtjes was er voor mij daardoor weinig eer te behalen. Geen leerhoofd wat ik me herinner maar wel technisch handig. Hij had bijvoorbeeld een radiokristalontvanger gebouwd en kon daarmee de zenders Hilversum 1 en 2 ontvangen. Wel met een koptelefoon dus samen een uurtje muziek luisteren was niet mogelijk.
Over de oorlog of hun vader werd in de weken dat ik er was niet gesproken. Ook niet over het verzet van mijn vader en onze onderduikperiode.
Dat de familie Simons op hun adres kwam inwonen was een gevolg van een maatregel van de gemeente Amsterdam tegen de in die tijd groeiende woningnood. Daarbij werden bewoners die over een overschot aan woonruimte beschikten verplicht om daar een deel van te verhuren.
Omdat ik toch bezig was ging ik daarna ook op zoek naar de geschiedenis van meneer Simons, mijn leraar. Over hem vond ik aanvankelijk niets op internet totdat ik hem min of meer bij toeval in een genealogisch overzicht van de familie Gosewisch ontdekte.
Daarbij bleek een Jan Simons op 25 maart 1921 getrouwd te zijn met dochter Christina Victorina van de familie Gosewich. Zij was op 19-9-1904 geboren in Garontale, een plaats op Celebes. Een van de eilanden in Nederlands-Indië.
Over Jan Simons werd vermeld dat hij op 10 juli 1896 was geboren in de Friese plaats Aengworden.
In het genealogisch overzicht werd voor hem verder het volgende vermeld: BSakte 53, KNILmilitair, onderwijzer LO, Inspecteur LO in Ned. Indië. Tijdens de tweede wereldoorlog deed Jan dienst als reserve militair (1e Lt. Inf) bij de eenheid Ist afd. Bandoeng Landstorm en werd later geïnterneerd in het Japanse militaire kamp Tjilatjap.
De combinatie onderwijzer en KNIL doet me vreemd aan. Zou hij na de middelbare school in Friesland de lerarenopleiding hebben gevolgd en daarna als vrijwilliger getekend om dienst te doen in het KNIL in Nederlands Indië? Die mogelijkheid bestond in de jaren rond 1900 met de mogelijkheid van 2, 5 of 6 jaar als contractuele periode. Waarschijnlijk was hij op Celebes gelegerd in de plaats Garontale en had daar zijn toekomstige vrouw ontmoet.
Een andere mogelijkheid is natuurlijk dat hij na de middelbare school geen werk vond en zich toen direct had aangemeld als vrijwilliger. Na een opleiding in Nijmegen was hij daarna naar Nederlands Indië vertrokken om daar dienst te doen.
Het KNIL was een beroepsleger dat tot 1909 voor een groot deel bestond uit Belgen, uit het vreemdelingenlegioen gedeserteerde Fransen, Duitsers en Nederlandse gelukszoekers. Deze kregen een opleiding in Harderwijk dat daardoor de naam van het rioolgat van Europa verkreeg omdat de aspirant KNIL-soldaten vooral opvielen door de recordtijd waarin ze hun handgeld uitgaven in de plaatselijke kroegen en bordelen.
Na 1909 werden er uitsluitend nog Nederlanders aangenomen en verhuisde de opleiding naar Nijmegen.
De familie Gosewisch was van oorsprong afkomstig uit Duitsland. Willem Hubertus Charles Gosewisch was handelaar in de plaats Garontale. Van zijn echtgenote, Anna, Catharina Rosenboom, werd vermeld dat ze 5 jaar kwekelinge (onbez) was geweest aan de eerste openbare lagere school in Makasser
Het is goed mogelijk dat Jan Simons na afloop van zijn KNILcontract via het onderwijs in contact is gekomen met Anna Catharina en haar dochter.
Na de geboorte van 3 kinderen verhuisde het echtpaar omstreeks 1925 van Gorontale naar Soerabaja en vervolgens naar Batavia waar nog twee kinderen werden geboren.
Zoals al aangegeven kwam hij na de nederlaag tegen Japan in een militair kamp terecht.
Na de bevrijding vertrokken ze met hun jongste dochter uit Semarang naar Nederland. De oudere kinderen waarvan drie meerderjarig gaven er de voorkeur aan om in Nederlands Indië te blijven.
De familie Simons kreeg een deel van een woning toegewezen en betrok op 27 juni 1946 een woning in de 1e Helmersstraat in Amsterdam. Van dat adres verhuisden ze op 20 september 1947 naar de Haringvlietstraat 55 waar ze bleven wonen tot 15 maart 1949.
De Rooseveltlaan 160 III werd hun volgende adres. Voor een paar jaar tot ze op 2 januari 1953 naar de Dacostastraat 1A3 gingen.
In 1960 kwam er op 11 juni een einde aan deze kruistocht door Amsterdam en vertrok Jan naar de Molukkenstraat. Alleen. Z’n echtgenote Christine was op vijftigjarige leeftijd al op 8 september 1955 overleden.
Of Jan na de SpinozaMULO in het onderwijs is gebleven weet ik niet. Hij was nog te jong, 49, om al gepensioneerd te worden.
Jan Simons overleed op 4 september 1961. 65 jaar oud.
Met zijn echtgenote behoorde hij tot de miljoenen slachtoffers van een ontspoord tijdvak in de geschiedenis