38. Eervol ontslag
“Er staat niets over je in het Bedrijfskrantje,” riep mevrouw Gajus me afgelopen vrijdag vanuit ons woonvertrek toe terwijl ik bezig was om een lekker kopje Espresso voor haar te bereiden op onze nieuwe koffiemachine.
“Ik werk daar ook niet meer, lieverd,” riep ik haar vanaf onze keukenhoek toe. “Ik ben tegenwoordig huisman.”
“Ja, maar je staat ook niet bij rubriek van vertrokken personeel,” hield ze koppig vol en inderdaad, tussen de talloze namen ontbrak de naam van Gajus.
“Zo snel gaat dat nou,” zuchtte ik even later tegen haar. “Je bent nog geen maand vertrokken of ze zijn je al vergeten. Nog erger, nemen zelfs de moeite niet om die grote gemeenschap op je nieuwe status van ‘SUM-mer opmerkzaam te maken.”
Gister klaagde ik nog even m’n nood bij m’n makkers in de Ingooi maar die werden er niet warm of koud van.
“Wij bloemenmannen hebben daar een heel goed spreekwoord voor,” sprak ome Bram me bestraffend toe. “Uit het oog, uit het hart. Niet zaniken, Gajus. Die mensen hebben het druk met werken. Maar heel wat anders, wat zeg je van Ajax?”
En er ontspon zich vervolgens een boeiend gesprek over de toelaatbaarheid van de weigering van de ‘acht’ om voor het Nederlands elftal uit te komen.
“Ik vind het een schande dat ze hebben geweigerd,” gaf haagse Karel snuivend te kennen. “Dat zou bij ADO niet mogelijk zijn geweest. Wij vonden het een eer om uitgekozen te worden, voor het Ranja-elftal nota bene.”
“Dat is ook wel logisch, Haagse pierewaaier, dat er bij die snertclub van jullie nog nooit eentje geweigerd heeft,” gaf ome Bram hem giftig te kennen. “D’r is er ook nog nooit eentje opgeroepen.”
Het gelach van de rest maakte het antwoord van Karel onverstaanbaar en daarna ging alle aandacht even uit naar de baron omdat deze de heren verzocht om wat rustiger te zijn omdat hij een belangrijk gezelschap in het nieuwe eetgedeelte op bezoek had.
“Kouwe kak,” bromde ome Bram. “Belangrijk. Wie maakt dat uit? Zeker net zo belangrijk als die twee kale kakkers verleden week op de televisie, bij Barendse en van Dorp. Heb jij dat ook gezien, Gajus?”
Maar voor de aangesprokene op deze vraag kon antwoorden mengde Fransie zich wat opgewonden in het gesprek.
“Dat heeft iedereen gezien man. Een doorgestoken kaart. Die Staatse van de KNVB samen met die Braziliaanse kindervriend van Feijenoord. Van Herok of van Herik of zoiets. Voerden een één-tweetje op over dat slechte Ajax en dat ze het bij Feijenoord een eer vinden om mee te doen. En die Barendse en van Dorp maar aangeven of dat nou wel kon en mocht en of er niet gestraft moest worden. Nou, die Staatse vond het maar Bullshit en …”
“Maar is het dan geen eer meer om uitgekozen te worden?” onderbrak Gajus de monoloog van de jonge aankomende politicoloog.
“Laat naar je kijken man,” gaf Gijssie te kennen. “Die acht kunnen een kwart miljoen verdienen als ze de finale van de Europacup bereiken. Die hebben effe geen boodschap aan de eer. Trouwens, over wiens eer hebben we het eigenlijk? De eer van Staatse? Of de eer van de supporters, of de eer van Ranjaland?”
Er viel een lange stilte omdat geen van de aanwezigen het precieze antwoord op deze vraag wist.
Uiteindelijk nam Gajus de draad van het gesprek weer op.
“Ach, Gijssie. Eerlijk gezegd weet ik het antwoord ook niet. Maar voor mij is het een eer om jullie een rondje aan te mogen bieden. Frits, doe mij een konjakkie en vraag die gasten wat ze van me drinken willen.”
Ja ja, die eer. Waar begint de eer en waar eindigt ie en gaat dan gewoon over in eigenbelang? En is de eer van de één niet het eigenbelang van de ander?