13 feb 2006

Zaterdag 26 november. Via een spectaculaire route door de bergen verlaten we het hoogland en rijden door de droge provincie Tigre. Onderweg lijkt het wel of de tijd in deze streek heeft stilgestaan. Na een lange en vermoeiende rit bereiken we tegen de avond Aksum, de stad die vanaf het begin van onze jaartelling vele eeuwen de hoofdstad was van het Ethiopische rijk.

Kwart voor vijf op, half zes ontbijt, zes uur weg. Pfff, ik weet niet zeker of ik dat wel leuk vind. Driehonderdzestig kilometer moeten we vandaag rijden, een van de langste ritten deze reis, over wegen die niet te vergelijken zijn met de brede en goed verzorgde asfalttrajecten in ons land.

Slingerend, met afwisselend bochten naar links of naar rechts, rijden we door een bergachtig gebied, dat zo nu en dan onderbroken wordt door lagerliggende vlakke delen. Er is nauwelijks ander verkeer op de weg, de omgeving ziet er onherbergzaam uit. Ondanks dat komen we zo nu en dan toch een eenzame wandelaar tegen. Ik heb zo’n idee dat de benenwagen het belangrijkste vervoermiddel is in Ethiopië. Als de mensen hier ergens heen willen gaan ze lopen, of het nou een paar honderd meter is of vijf kilometer naar het dichtstbijzijnde dorp. Of naar de dichtstbijzijnde pomp, voor water.

De vlakkere delen zijn overigens wat groener en op die plaatsen ontdek ik ook veldjes waarop graan en mais wordt verbouwd.
Bij een hoog gedeelte met een mooi uitzicht maken we een korte stop om foto’s te maken. Het lijkt wel of hier nauwelijks mensen wonen maar na een paar minuten komen er toch vijf kinderen aangerend. Aarzelend steken ze hun handen uit en vragen om wat Birrs. Het is nog fris en ze hebben allemaal een omslagdoek om de schouders geslagen.
Onder die doek dragen ze haveloze kleding die vol zit met scheuren. Wat een armoe. We geven ze wat snoepgoed, niet goed voor hun tanden, ik weet het, maar ze hebben hier toch al zo weinig.
We rijden weer verder tot even na negen en stoppen dan in een vrij grote plaats. Het is tijd om koffie te drinken en dat doen we in wat ik maar een wegrestaurant zal noemen. Ik realiseer me plotseling dat het vandaag zondag is. Is daar iets van te merken in dit dorp? Het is wel rustig maar dat zegt nog niks. Misschien is dit wel een erg rustig dorp.
We willen allemaal buiten zitten en het personeel draagt ijverig plastic stoelen aan en wat tafels. Binnen maakt de koffiemachine pruttelende geluiden. Ik merk nu dat het hier ook een hotel is. De kamers worden net schoongemaakt. Groot zijn ze niet, door de geopende deuren kan ik zien dat er maar net een tweepersoons bed in past.
Zou er hier een toilet in de buurt zijn? Een van de schoonmaaksters wijst me de weg naar een hok waarin het gat in de vloer door de lucht die er uit opstijgt onmiskenbaar aangeeft waar het voor bedoeld is.  Voor de plassende en poepende mens dus. Bmmmhhh.
Als ik weer terug loop passeer ik de gezamenlijke douche- en toiletgelegenheid aan het einde van de gang. Die ziet er wat beter uit maar ik ben toch blij dat we hier niet hoeven te overnachten.
Naast ons ontdek ik dan nog een café waar de jeugd van de plaats voortdurend in en uit loopt. Ik ben nieuwsgierig genoeg om te willen weten wat er zo aantrekkelijk is en kijk even naar binnen. Er blijkt een poolbiljart te staan waarop twee mannen aan het spelen zijn. Voor dit café, aan de straatkant, staat een tafelvoetbalspel waarop, af te leiden aan de aanmoedigingen van de toeschouwers, een wedstrijd op leven en dood wordt gespeeld. Nou ja, waarom ook niet, je moet toch wat op de vrije zondagochtend.
Als we weer verder gaan blijkt deze plaats nog groter te zijn dan ik dacht. Volgens Tesfaye wonen er verspreid over een groot oppervlak bijna honderdduizend inwoners.

Na de koffie volgt een vermoeiende rit, berg op berg af, tot we om half een in een dorp stoppen waar we in een klein hotelletje wat zullen eten.

Er komen lunchpakketten te voorschijn en die bevatten naast sandwiches ook nog een hardgekookt ei en gepofte aardappelen. En er is zout meegenomen.
Ontspannen zitten we even later met z’n allen onder een grote boom op de binnenplaats en met cola of een biertje genieten we van deze ongewone lunch. Het gaat met een vanzelfsprekendheid of we dat al jaren zo doen tijdens de middagpauze.

Ondertussen roostert een meisje op een vuurtje kleine boontjes die we al snel determineren als koffieboontjes. De geroosterde exemplaren worden door een jongen vervolgens in een houten vijzel fijngestampt waarna ze er met heet water koffie van zetten. Het gaat wat primitief maar de liefhebbers van een warm bakje verzekeren de anderen dat het prima smaakt.
Het is onze eerste kennismaking met de Ethiopische koffieceremonie.

Daarna wachten er nog heel wat kilometers die we zo nu en dan onderbreken voor een korte fotostop terwijl we ook nog een keertje een wandeling van een klein kwartier maken om de bloedsomloop in de benen te herstellen. De weg is van het verharde type met steenslag en veel stof.
Achter in de bus is deze rit verre van plezierig. Er is wel afgesproken om te wisselen zodat niet steeds dezelfde mensen op de slechtste plaatsen zitten maar daar wordt niet door iedereen van harte aan meegewerkt.
Verkeer is er nog steeds nauwelijks. Soms passeren we in een stapvoets tempo kuddes geiten of koeien die door kleine of grote jongens worden begeleid.

Ik moet bij dit soort ritten een reistabletje innemen omdat ik anders gegarandeerd wagenziek word. Die pilletjes werken prima – ze heten dan ook primatour – maar hebben als vervelende bijwerking dat je er slaperig van wordt. Ik sukkel dan ook verschillende keren weg en probeer dat te voorkomen door naar de muziek op m’n Ipod te luisteren. Vandaag voor de verandering een stuk klassiek. Het Concierto de Aranjuez van Joaquin Rodrigo. Prachtige muziek. Wel eens gehoord? Het begint met uitsluitend een gitaar die met z’n “Tungkurretungkurretung TUNG TUNG tungkurretung ….” iedereen als het ware oproept om te luisteren naar wat hij te vertellen heeft en dan vallen een voor een de andere instrumenten in. Allegro con spirito noemen ze dat eerste deel. Niet alleen snel maar ook met vuur en geestkracht.
Tungkurretung tungtungtung. Zo blij dat ik m’n muziek heb meegenomen. Want zo’n dag duurt wel lang, hoor.

Het landschap verandert tijdens de rit langzaam van bergachtig in vlak. Langs de weg liggen hier en daar uitgebrande tanks en ander legermateriaal, restanten van de burgeroorlog die hier in de jaren negentig is uitgevochten.

Half vijf maken we nog een laatste stop om te drinken. In het cafeetje waar we zitten, zijn twee mannen aan het dammen. Het bord is van het doe het zelf type op karton en de damstukken bestaan uit de doppen van flessen. Pepsi tegen Mirinda. Pepsi is aan de winnende hand.

Al met al heb ik het daarna wel gehad vandaag. We hebben weliswaar een aantal fraaie landschappen gezien maar zo’n lange rit met veel gehobbel en gedraai op een zitplaats die eigenlijk te klein is voor de gemiddelde Europeaan behoort niet tot mijn favoriete bezigheden. Als we volgend jaar weer op reis gaan doen we dat anders.

Na die afternoon tea moeten we nog een dik uur rijden voor we eindelijk in Aksum arriveren. Het Remhaihotel ziet er van buiten heel behoorlijk uit en datzelfde geldt gelukkig voor de kamers. Kan je hier Emailen? Een bordje wijst naar wat kantoortjes buiten die er gesloten uitzien. Nou ja, komt morgen wel.
We worden trouwens verwacht voor het diner. Ik heb niet echt trek, ben moe. Dat geldt trouwens voor iedereen en om half tien houden Lia en ik het voor gezien. We gaan naar bed. Dat is een exemplaar met een harde matras maar na het douchen ben ik al snel vertrokken. Tot half twee als ik wakker word van het gezoem van een mug. Bzzzzzzzzzzt.
Ik probeer hem (of haar?) een mep te geven maar m’n jacht is vergeefs. Dan maar insmeren met Deet en met een glimmend laagje op m’n handen, armen en gezicht duik ik weer in m’n bed. Diep onder de dekens en daar breng ik half slapend half doezelend de rest van de nacht door waarbij ik in mijn droom weer een eindeloze rit maak over stoffige wegen door een gortdroog landschap.
Zo eindigt deze dag zoals hij begon.


[begin]