6. XIAN, TWEEDE DAG
Goeie morgen, lezers. Oaahh, eigenlijk voelde ik me bij het ontwaken nog aardig slaperig maar helaas, uitslapen was er weer niet bij. De wekker gaf aan dat het zeven uur was en m’n eerste stappen op deze prille dag voerden me naar het raam want ik was benieuwd naar het weer. Een beetje zon zou niet zo gek zijn, toch? Een blik naar buiten gaf een natte straat te zien maar er viel niets uit de lucht. Sterker nog, in de verte zag deze er plezierig licht uit en wekte zelfs de indruk te willen breken. Fluitend door dat plezierige vooruitzicht schoor ik me, trok m’n linnen schoenen aan en vertelde Lietje dat het er voor vandaag fantastisch uitzag.
Bij het ontbijt verwenden we ons met roerei en gemengd fruit en vol verwachting voor de verrassingen die ons op onze tweede dag in Xian te wachten zouden staan meldden we ons om kwart over acht in de hal. De eerste surprise diende zich al meteen aan bij het naar buiten gaan voor de bus. Het was gaan regenen en niet zo’n beetje ook. Nou ja, leven is lijden, verzuchtte ik maar en gelaten gingen we op weg naar het Terracottaleger. Niet naast de deur naar bleek want we moesten 45 km rijden.
De stad was overigens al op, regen of geen regen. Rijdend in auto’s, bussen of op de fiets was men op weg en wederom kon ik me niet aan de indruk onttrekken dat ze elkaar in verkeerstechnisch opzicht naar het leven stonden. Maar laat ik er onmiddellijk bij vermelden dat het aantal ongelukken dat ik tot dat ogenblik had gezien gering was. Misschien twee of drie kleine aanrijdinkjes.
Na een uurtje rijden bereikten we onze bestemming dat wil zeggen de plaats waar plaatselijke bewoners een jaar of twintig geleden tijdens een boring naar water op de resten van een aantal beelden in de bodem waren gestoten. Min of meer toevallig dus en afgezien van een grafheuvel van een of andere Mingkeizer, die daar in de buurt stond, zou de vlakke omgeving mij ook geen enkele aanleiding gegeven hebben om naar Terracotta krijgers te graven.
Gelukkig was de vondst ter ore gekomen van deskundigen en toen die eenmaal aan het graven sloegen konden ze hun ogen niet geloven. Op een diepte van een paar meter waren ze namelijk op levensgrote beelden van soldaten gestuit. En zelfs complete paarden.
De Chinezen hadden in de jaren die na de ontdekking verstreken waren niet stilgezeten en de opgravingen waren zo bijzonder dat op die plaats een toeristisch trekpleister van de eerste orde was ontstaan. Met restaurants en talrijke verkooppunten van beeldjes, boeken en shirts.
Bij onze aankomst probeerden de verkopers ons meteen naar binnen te lokken maar ze zouden toch even moeten wachten. We wilden eerst het origineel zien. Dat was zowaar geheel overdekt. Ter bescherming tegen de weersinvloeden waren drie grote hallen over de oorspronkelijke vindplaatsen heen gebouwd.
Ondanks het vroege tijdstip was het al aardig druk. Zelfs het hedendaagse Chinese leger was op bezoek of op bezoek geweest. Terwijl wij in de rij stonden om naar binnen te kunnen moesten de jonge soldaatjes aantreden op het grote plein dat voor de hallen lag. Ze waren goed afgericht want het duurde maar een paar minuten en toen stonden er een paar honderd jongens in legergroene outfit in strakke rijen opgesteld. Geduldig wachtend in de regen tot ze mochten afmarcheren naar hun volgende bestemming.
Gelukkig waren wij daarna aan de beurt om de grote hal te betreden zodat we een eerste blik konden werpen op het schouwspel. Al m’n verwachtingen werden overtroffen want het was in één woord geweldig wat zich daar voor je ogen afspeelde.
Stel je voor, vanaf een brede balustrade kijk je op een gigantische vlakte van rode klei ter grootte van twee voetbalvelden achter elkaar. In lengterichting zijn daarin sleuven gegraven met een breedte van een meter of vier en een diepte van een meter. De dammetjes tussen de sleuven zijn een meter of drie breed. Geen oppervlak dat geschikt is voor een voetbalwedstrijd om maar eens wat te noemen. Dat is zeker want de sleuven vóór in de hal, waar we dus op neer keken en die naar schatting een derde of iets minder dan de helft van het oppervlak in beslag nemen, zijn nog een paar meter dieper uitgegraven. En daarin staan rij na rij de levensgrote krijgers opgesteld. Imponerend, ik kan geen andere uitdrukking vinden om deze voorstelling te karakteriseren. Soldaten, officieren in allerlei rangen, paarden.
Toen we verder wandelden over de balustrade was goed te zien dat er nog steeds gewerkt werd aan dit letterlijk onder de aarde verborgen wonder. Van grote delen moest de rode klei waaronder de krijgers in de afgelopen twintig eeuwen om de een of andere reden werden bedolven, nog worden verwijderd. In één van de sleuven was dat gedeeltelijk uitgevoerd en goed was te zien hoe de krijgers, paarden enz. kris kras over elkaar lagen. Gevallen en natuurlijk waren ze daardoor beschadigd. De restaurateurs zouden voorlopig nog heel wat werk hebben om ze in de oorspronkelijke staat te herstellen.
Nog iets bijzonders, alle beelden bezaten een verschillend gezicht, er waren er geen twee te vinden, die op elkaar leken.
Een andere verrassing bij goed observeren van de beelden was dat ze oorspronkelijk beschilderd moeten zijn geweest. De gekleurde resten daarvan waren op sommige beelden nog aanwezig.
Het was jammer dat het ook daar niet was toegestaan om te fotograferen en het leek me ook niet verstandig om dat te proberen want overal liep bewakingspersoneel rond. Maar zo heel erg was dat nou ook weer niet want in een winkeltje bij het complex kochten we na afloop voor een gering bedrag een mapje foto’s en een fotoboek met beschrijving. Daarin was bovendien ook een hele serie plaatjes opgenomen van de opgravingen, die we in de andere hallen gezien hadden en de twee bronzen wagens met krijgers, die we daar hadden bewonderd.
We beëindigden ons bezoek pas om half twaalf en waren eensgezind van mening dat het heel bijzonder was wat daar geboden werd. Niet voor niets was het aantal bezoekers zo groot en Gerard vertelde in de bus dat de stad Xian daardoor in toenemende mate een ware concurrent werd voor de Muur en de Verborgen Stad in Beijing.
Wat gingen we daarna doen? Eerst maar eten, de lunch. Het weer liet zich nog steeds niet van z’n mooiste kant zien. De regen was inmiddels overgegaan in een soort zondvloed met als gevolg dat ik lekker liep te soppen in m’n linnen schoenen. Of ik dan geen paraplu bij me had? Ja, natuurlijk had ik die maar dat nuttige instrument helpt nou eenmaal niet tegen de diepe plassen waar je zo nu en dan doorheen moest. Overschoenen, daar zou ik meer aan gehad hebben.
’s Middags maakten we kennis met de commerciële mogelijkheden die de bezienswaardigheden van de ochtend daarvoor boden. In de buurt bleken heel wat bedrijfjes te zijn die zich bezig hielden met de vervaardiging van replica van de krijgers. We brachten een bezoek aan eentje die ze ook beweerde te bakken maar eerlijk gezegd zagen de ovens er zo vervallen en ongebruikt uit dat ik m’n twijfels had. Het was ze voornamelijk om onze klandizie te doen en in een grote verkoopruimte stonden honderden exemplaren op ons te wachten. Met afmetingen die varieerden van 20 cm hoogte tot zo’n 1,80 m.
“Leuk”, zeiden Lia en ik tegen elkaar. “Leuk om er eentje mee te nemen,” maar terwijl we zo’n beetje ronddrentelden zeiden we bijna gelijktijdig: “Wat moeten we eigenlijk met zo’n ding? Mjaoh, voor in de tuin maar dan moet hij toch wel minstens een meter hoog zijn en hoe neem je dat mee? Weet je wat, laat maar.”
En tevreden over dit gezamenlijke besluit beperkten we ons tot kijken.
Daarna ging de rit weer terug naar Xian. Het oude centrum van de stad was geheel ommuurd en van de verschillende poorten was vooral de hoofdpoort met toren een bezoek waard. Toen we daar bovenop stonden constateerde ik dat er niet alleen een muur om de stad was aangelegd maar ook nog een brede gracht. Een ware verdedigingslinie dus tegen invallers. Op mooie dagen scheen het uitzicht verbluffend te moeten zijn maar dat was er voor ons dus niet bij.
Om dat gemis goed te maken brachten we een bezoek aan een moskee voor de Islamitische minderheid in de stad. Via oude straatjes vol winkeltjes en andere bedrijfjes bereikten we het bouwwerk. Het zag er heel anders uit dan de exemplaren die je in Turkije en andere Islamitische landen aantreft. Het was wat je noemt een moskee op z’n Chinees met een aantal toegangspoorten achter elkaar en mooie binnentuinen. Het eigenlijke hoofdgebouw, de moskeeruimte dus, was niet toegankelijk.
Bij één van de gebouwen zagen we dat een groep mensen bezig was met vis of vlees. Ik kwam er niet achter wat ze precies aan het doen waren. Misschien had er een rituele slachting plaatsgevonden of was er een behandeling uitgevoerd die samenhing met het geloof.
Eigenlijk was er nog veel meer te zien in de wijk rondom de moskee maar het weer was te slecht. Jammer en door de vallende duisternis sopten we weer terug. Naar het hotel en vervolgens met de bus naar het restaurant voor het diner.
Met droge kleren en schoenen arriveerden we daar na een kort ritje met de bus. Mmm, een lekker drankje vooraf aan de bar, om de verkleumde botten wat op te warmen, dat zou me lijken en bij de andere mannen bespeurde ik soortgelijke ideeën. Maar helaas, bij het binnenkomen zag ik het al, het was weer een eetgelegenheid zonder bar. Bovendien stond de ronde tafel met draaischijf al voor ons klaar en een bedrijvige juffrouw leidde ons daar met kirrende Chinese woordjes naar toe. Geen borrel dus maar een biertje bij het eten en vermoeid pakte ik m’n stokjes om me even later te goed te doen aan groente, vleesbonkjes met bot en meer van die culinaire hoogstandjes tot … tot als verrassing een schaal met grote frieten werd aangedragen.
“Hmm, lekker,” klonk het en met geoefende hand pakte ik een goudbruin gebakken exemplaar om dat vervolgens in m’n mond te steken. Het bleek een dubbele verrassing te zijn want de frieten waren overdadig met suiker bestrooid.
‘China’s verborgen wonderen,’ dacht ik en genoot vervolgens van de verbaasde gezichten van de andere patatliefhebbers.
Eigenlijk zou het wel lekker zijn om na het genot van een lekkere Irish-coffee en een goed gesprek het bed op te zoeken, dacht ik na het eten maar het reisschema had heel andere bedoelingen met ons. We gingen Xian verlaten en zouden dat doen met de nachttrein.
Om acht uur vertrokken we daarom naar het plaatselijk station en na de aanschaf van kaartjes en de zorg voor de koffers, die uiteraard mee moesten, mochten we naar het perron waar de trein warempel al voor ons klaar stond.
Reizen ’s nachts met de slaaptrein, dat had toch wel iets romantisch, vond ik. En vage plannen om nog eens met de Trans Siberie-Express door Rusland te rijden welden onweerstaanbaar op. Hè, wat leuk eigenlijk om op deze manier alvast van een voorproefje te genieten maar nadat we ons zo goed en zo kwaad als dat ging in de slaapcoupés voor vier personen hadden geïnstalleerd en de aan weerszijden boven elkaar geplaatste bedden wat beter hadden bekeken trad er toch een dipje in het aanvankelijk enthousiasme op. Deze slaapwagen, die als we Gerard mochten geloven pas een paar jaar oud was, zag er namelijk vies uit dat wil zeggen, het moest al heel lang geleden zijn dat ie echt was schoongemaakt. Gorige lakens en zo mogelijk nog viezere handdoeken lagen op ieder bed te wachten. Verder stond er een zeer grote thermoskan met heet water maar na een inspectie van de wasruimtes en de WC was m’n trek in iets warms over. Laat maar en nadat we nog een uurtje hadden nagepraat over alle belevenissen van deze dag besloten we maar te gaan slapen.
Via een soort avondgymnastiek worstelde ik me in de bovenste slaapplaats uit m’n kleren en stelde vervolgens pogingen in het werk om in te slapen. Dat bleek niet zo eenvoudig omdat een rijtuig verder een stel deuren oorverdovend klapperde. In de maat met dat lawaai rinkelden de koppelingen van de rijtuigen op zo’n vreemde wijze dat ik me afvroeg of de verbindingen wel helemaal koosjer zaten. En dan praat ik nog geeneens over de rails waarover onze trein zich voortspoedde. Nou ja, voorthobbelde was misschien beter uitgedrukt.
Telkens wanneer ik een beetje insukkelde begon ie als een bezetene te schudden en te schommelen. Alsof de rails over enige meters ontbraken.
Zo reden we voort en voort door China tot we om zeven uur in een of andere plaats moesten uitstappen. Om nog onduidelijke reden was er een wijziging in het reisplan aangebracht en reden we niet verder naar GuangYuan dat oorspronkelijk als reisdoel in het programma stond. Maar dat was juist heel fijn vertelde Gerard ons vlak voor het uitstappen want anders zouden we tot elf uur in de trein moeten zitten. Met een ontbijt waarvan zelfs de honden geen brood lusten. Daarvoor in de plaats zou hij een paar kamers in een hotel versieren zodat we ons allemaal even lekker konden wassen om daarna te ontbijten zoals het hoorde.
Nou, voor zoveel heerlijks namen we zelfs de regen die ons op het stationsplein begroette voor lief. Alleen, toen we ons vol enthousiasme naar het gereedstaande busje wilden begeven doemde er een klein probleempje op. Onze koffers waren niet meegekomen. Niet meegekomen?
“Hoe kan dat nou, Key?” Deze verbleekte van schrik. Hij had zich er bij het vertrek gisteravond toch van overtuigd dat de koffers met labels klaar stonden op het station.
Samen met Gerard verdween hij weer in het station om wat telefoontjes te plegen. Na een kwartiertje kwamen de beide heren weer terug. De koffers zouden met de eerstvolgende trein arriveren en omdat het geen zin had om op het stationsplein te wachten gingen we eerst naar een hotel voor de beloofde was- en eetpartij.
Het stadje waar we doorheen reden was groter dan ik dacht. Rommelig, veel winkeltjes en overdekte markten waar vooral voedingsmiddelen verkocht werden. Ook theehuizen of Chinese cafeetjes en die waren allemaal in het bezit van één of meer zogenaamde poolbiljarts waarop ijverig gespeeld werd. Bij een paar gelegenheden stonden de biljarts zelfs buiten onder een geïmproviseerd afdakje. Wonderlijk.
Het hotelletje waar we ons vervolgens konden wassen behoorde tot de Chinese middenklasse. Scheren en wassen maakten een ander mens van me. Als ontbijt werd echter uitsluitend de Chinese versie opgediend met kleffe gestoomde broodjes en als verrassing voor de Europese gasten een gebakken eitje.
Inmiddels was er een uurtje verstreken en we gingen weer met de bus naar het station om te kijken of de koffers inmiddels gearriveerd waren. Normaal worden deze bij dit soort reizen met een apart bedrijfsautootje vervoerd omdat Chinese bussen niet van een laadruimte voor de koffers zijn voorzien. Van Gerard hadden we al gehoord dat dit aparte vervoer mooier leek dan het was omdat de praktijk had uitgewezen dat de koffers dan altijd pas enige uren na hun bezitters arriveerden en in sommige gevallen zelfs niet eerder dan een dag na aankomst. Doordat onze groep maar uit 12 personen was samengesteld bestond de mogelijkheid om ze achter in de bus, op en tussen de stoelen, mee te nemen. Maar dan moesten ze er wel eerst zijn. Dat was zowaar het geval alleen stonden ze achteraan in de bagageruimte en er moest wat smeergeld betaald worden voor de man, die met bewaking en uitgifte belast was, bereidheid vertoonde om ons voor te laten gaan.
Ondertussen kortten wij de tijd met het bekijken van het stationsplein. Ik zag dat er zowaar een bioscoop was gevestigd in een verder onopvallend gebouw en nog sterker, een paar huizen verder een speelhal met gokautomaten.
Maar dan naderde er onder veel enthousiasme van een tiental Chinezen, dat ons stond te bekijken, een bakfiets met onze koffers. Voortgeduwd door een stuk of zes kleine maar gespierde Chinese mannetjes die de twaalf zware koffers in no time achter in de bus deponeerden.
We konden vertrekken en gingen op weg. Ik had al eerder wat over de afmetingen van deze busjes gemopperd. Klein ja, ook de stoelen. Gemaakt op de afmetingen van Chinezen. Als je echter twee gemiddelde Hollanders naast elkaar zette ontdekte je al gauw dat na enige tijd eentje met één bil buitenboord hing. En er was ook geen rekening gehouden met de lengte van de benen van een aantal heren. Maar goed, die moest je dan maar in het middenpad deponeren.
Had ik al verteld dat het droog was geworden? Nee? Tot onze vreugde was de regen gestopt. We constateerden dat het landschap er in deze streek heel anders uitziet dan in Beijing en Xian. Toen we het stadje verlieten hadden we al gemerkt dat we tijdens onze nachtelijke reis het vlakke land achter ons hadden gelaten. We zaten in een bergachtig gebied en reden op een smal asfaltweggetje langs een rivier, waarvan het water geel was gekleurd door de meegespoelde aarde. Om de paar honderd meter passeerden we een wegversmalling die het gevolg was van de aarde, puin en stenen die daar regelmatig naar beneden kwamen, waarschijnlijk als gevolg van de regen.
Na een uurtje rijden werd de weg slechter. Steeds meer gaten in het asfalt en daarna ging het wegdek over in een soort steenverharding waarin bulten en kuilen overheersten. Dit was pas avontuur. De bus zwalkte over de weg en hier en daar was het door de plassen meer varen dan rijden. De schuiframen rammelden zo erg dat iedereen met opgevouwen stukken papier in de weer ging om dat te voorkomen. Helaas maar met gedeeltelijk succes.
Waren we de enige op deze “weg”? Oh nee, er reed volop lokaal vervoer en verder nogal wat vrachtwagens, die tot taak hadden om boomstammen te vervoeren. Het passeren van tegenliggers op een dergelijke weg behoorde tot het betere centimeterwerk maar we hadden gelukkig een chauffeur die z’n vak verstond.
De huizen die we onderweg zagen zou ik in Nederland indelen in de categorie bewoonde bouwval. De ingangen en raamopeningen waren bij gebrek aan iets anders vaak met lappen en rieten schermen afgedekt. Maar dan zag ik tot m’n verrassing bij een groepje van die huizen weer een biljart staan. Onder een geïmproviseerd afdakje wachtte het op liefhebbers voor een potje.
Om een uur of een had onze chauffeur er even genoeg van en we stopten in een modderig dorp bij iets dat er uitzag als een eethuis. Eigenlijk kwam die stop ons ook wel goed uit. Door al het gehobbel was er wat druk op de blaas ontstaan. Een koninkrijk voor een toilet werd er zelfs geroepen maar daarvoor moesten we aan de andere kant van de weg zijn.
Een breed lachende Chinese jongedame leidde ons groepje naar een laag gebouw. Achter in dit guesthouse want afgaande op de zes of zeven gastenkamers moest het dat zijn, werden ons twee betonnen hokjes aangewezen. Eén voor de dames en de heren. Het bleken toiletten in hun oervorm te zijn. In de betonnen vloer was een gat gehakt en voilà, dat was het.
Op de bodem, die daar een halve meter onder lag omdat het gebouwtje op palen stond, schemerden de gekleurde resten van toiletpapier en voor zover er twijfel mocht bestaan over de aard van de andere daar gedeponeerde toestanden, was de lucht onmiskenbaar. Ik nam een mooie foto van deze sanitaire voorziening want zoiets maakte je niet elke dag mee.
Nog een beetje nakokhalzend gingen we daarna weer terug naar het eethuisje waar men inmiddels een tafel voor ons had gereedgemaakt zodat we konden eten. Eventuele twijfel over de hygiëne werd resoluut door Gerard weggewuifd.
“Jullie kunnen hier rustig eten,” gaf hij te kennen. “Geloof me nou maar, ik heb de keuken net gecontroleerd en jullie krijgen alleen maar dingen waar je absoluut geen last van krijgt. Lekker goed gekruid, maak je dus geen zorgen.”
Dat deden we dus maar niet omdat het eten dat even later op tafel werd gezet inderdaad behoorlijk ‘heet’ was. Veel stukken rode peper, gember en rijkelijk voorzien van knoflook. Eigenlijk wel lekker, constateerde het gezelschap en onze reisleider keek tevreden toe hoe er zelfs zonder blikken of blozen hele knoflooktenen naar binnen werden gewerkt.
Voor het vertrek maakten we nog kennis met een stuk of tien dorpsbewoners die zich buiten bij het café hadden verzameld om ons gade te slaan en gelukkig hadden onze vrouwen wat snoepgoed voor de kinderen bij zich.
De rit daarna was er één die als kermisattractie niet zou misstaan omdat de weg zo mogelijk nog slechter was. Gelukkig kregen we onderweg genoeg te zien.
Op vele plaatsen in de rivier werd grind gewonnen. De ene keer met de hand, de andere keer met behulp van grote baggermachines. Meestal was er naast zo’n plaats een soort tentenkamp ingericht als onderdak voor de mensen die er werkten. Het deed allemaal erg primitief aan, opgebouwd als het was uit riet, gekleurde plastic zeilen en golfplaat. Ik denk dat de aanwezigheid van elektriciteit de enige “luxe” voor de bewoners was.
Na een paar uur rijden maakten we een korte sanitaire stop. Het toilet, dat bij een soort benzinestation aanwezig was, bestond in dat geval uit wat goten en gaten in de vloer. Nauwelijks beter dan het vorige maar ondanks het primitieve uiterlijk pasten we ons al aardig aan. Toen wat later iemand vroeg wat het verschil was tussen dit soort toiletten en de weg waarover we reden kwam van meerdere kanten het juiste antwoord. “De weg stinkt niet.”
Ondertussen begon het weer onbehoorlijk te plenzen en voor zover dat al niet het geval was werd buiten alles een gele modderbrij. Hobbelend en botsend ging uur na uur voorbij.
De weg waarover we reden liep de gehele route parallel aan een gele modderrivier. Bewoners moesten er genoeg zijn afgaande op de vele huisjes en kleine dorpen waar we langs kwamen. Ook deze woningen waren van een uiterste simpelheid. De armoede straalde er vanaf en dat werd nog versterkt door de hopen afval en rotzooi bij de huizen.
Tegen half zes bereikten we een wat grotere plaats. Onze chauffeur, die behoorlijk moe moest zijn van de rit, stopte bij een eethuis en onze Chinese gids vertelde ons dat hij ging informeren hoe de toestand van de nog af te leggen weg was. De verrassing die daarna volgde behoorde tot een onaangenaam soort. De weg zou na een paar kilometer als gevolg van een aardverschuiving onberijdbaar zijn, beter gezegd, de weg was over een paar honderd meter geblokkeerd. Verder rijden was niet mogelijk en het zou wel een paar dagen duren voordat alles opgeruimd was.
Gerard, wiens vertrouwen in Chinese gidsen op grond van vroegere ervaringen niet zo groot was (en daar had het kofferincident van ’s ochtends alleen maar aan bijgedragen) was niet overtuigd en wilde het eerst met eigen ogen zien. We reden dus verder maar na een paar kilometer werden we bij een klein boerderijtje, dat vlak aan de weg stond, tegengehouden door de bewoners. En helaas kregen we ook daar te horen dat we de bus beter op deze plaats konden keren omdat de weg geblokkeerd was.
Moe keek iedereen elkaar aan. Pfff, een hele dag gereden en dat allemaal voor niks. Meteen weer terugrijden was niet mogelijk, we waren gaar en bovendien had onze chauffeur ook z’n rust nodig. Terug dus naar het plaatsje dat we net gepasseerd waren en proberen daar een hotel te vinden. Even moest ik denken aan het primitieve geval waar we ’s middags hadden gegeten maar het stadje bleek een echt hotel te bezitten en nog wel eentje dat pas gebouwd was.
De straten er naar toe waren al net zo slecht als de weg waar we de hele dag op gereden hadden. Kuilen, plassen en modder.
Op een gegeven moment werd vanaf het balkon van de tweede etage van een soort flatje een plastic zak met vuilnis vlak voor de bus naar buiten gegooid.
Hotel Li Pang Yong of zoiets zag er echter van buiten redelijk uit. En dat gold in het bijzonder voor de grote hal waarin we binnenkwamen. De vloer en een deel van de wanden waren bijvoorbeeld bekleed met glimmend gepolijst natuursteen en dat schiep de nodige verwachtingen voor de rest. Jammer genoeg vertoonde het plafond en een wandje van hout met houtsnijwerk al heel wat lekkageplekken.
“Dat ze in zo’n modderig gehucht nog zo’n echt hotel bouwen,” zeiden Lia en ik verbaasd tegen elkaar. De kamerindeling nam gelukkig niet al te veel tijd in beslag en we spraken af om na een uurtje weer beneden te verzamelen voor het diner.
“Weet je dat ik nog steeds het gevoel heb of ik rij,” zei ik tegen Lietje toen we in onze kamer waren. Zij had er ook een beetje last van en uit nieuwsgierigheid probeerden we met z’n tweetjes in de badkamer de warm waterboiler aan de gang te krijgen. Nadat ik de juiste kranen had geopend en wat schakelaars omgedraaid lukte dat zowaar en tevreden maakte ik een kopje bouillon voor ons klaar met het hete water uit de thermoskan, die bijna altijd in Chinese hotels aanwezig is. Hè, even lekker rustig zitten om naar de TV te kijken. Maar dat kon ik wel vergeten omdat het allesbehalve rustig in de kamer was.
Verdorie, dacht ik. Wat een herrie toch. Het lijkt wel of er een deur openstaat. Is er soms een verbindingsdeur met de kamer naast ons? Na enig zoeken vond ik de oorzaak van het lawaai. De vloer liep bij het raam niet helemaal door maar stopte op zo’n halve meter van het kozijn met een hekwerkje om te voorkomen dat je in de kamer beneden je zou vallen. Omdat de gordijnen al gesloten waren en eroverheen hingen hadden we dat bij binnenkomst niet gezien. Via de spiegelende ramen kon ik in de kamer beneden me kijken en daar ontwaarde ik een paar Chinese mannen, die naar de televisie keken. Ondertussen voerden ze een gesprek met een derde persoon die ik niet zien kon en omdat het geluid van de TV wel afgestemd leek te zijn voor gehoorgestoorden kan je het geluidsniveau van het gesprek wel zo’n beetje voorstellen.
Ondertussen had het lawaai ook de aandacht van Lia, die in de badkamer bezig was, getrokken.
“Waarom heb jij de TV zo hard staan?” riep ze me toe en pas nadat ik haar had meegenomen en zwijgend de situatie had getoond begreep ze wat er aan de hand was.
“Dat is toch belachelijk?” was haar verbaasde commentaar. Omdat we nog maar een kwartiertje over hadden voordat we gingen eten lieten we de situatie maar even zoals ie was.
We gebruikten de maaltijd in dit geval ook weer buiten het hotel. De twee Chinese gidsen hadden een piepklein eethuisje uitgezocht en onze reisleider ging hoofdschuddend akkoord. Het eten smaakte echter best en we begonnen er al aardig aan te wennen dat in deze streek de glazen en eetkommetjes er niet echt schoon uitzien.
Terug op onze kamer bleek het lawaai beneden ons nog steeds aanwezig te zijn en we gingen naar Gerard met de vraag of hij voor een andere kamer kon zorgen. Tijdens het eten hadden we al van de anderen vernomen dat die een ‘normale’ kamer hadden gekregen. De manager van het hotel werd er bij gehaald en deed eerst alsof ie er niets van begreep maar wij wilden gewoon een andere kamer. Zo simpel was dat.
“Just another room without noise. Of we dan misschien naar de kamer boven ons wilden verhuizen vroeg de slimmerik.
Zwijgend wees ik hem erop dat er ook daar een opening van een halve meter zit. Daarna ging ie weer even in conclaaf met twee meisjes die de sleutels van de etages beheerden en leidde ons vervolgens met brede gebaren een etage hoger naar een kamer zonder de vreemde afwijking bij het raam. Tevreden over deze oplossing droegen we onze bagage naar boven om daarna te ontdekken dat ie ons toch bij de neus had genomen. In de badkamer was namelijk nog geen boiler geïnstalleerd.
“Wel alle duivels,” foeterde ik maar omdat we het een beetje zat waren en de lust ons ontbrak om weer met alle spullen te verkassen douchten we eerst op ons gemak in de oude kamer waar het nog steeds Chinees bal leek met die drie drukteschoppers beneden en gingen vervolgens een etage hoger lekker rustig naar bed.
Een heel merkwaardig hotel was het waar we verbleven. Het had bijvoorbeeld zes verdiepingen maar geen lift. Op elke etage zaten twee meisjes die de deur voor je openmaakten bij je komst en weer op slot deden als je vertrok. De afwerking van het tegelwerk in de badkamer was bedroevend om aan te zien en die krankzinnige opening naar de kamers onder en boven ons werd veroorzaakt door het feit dat de architect de raampartij op een paar plaatsen “speels” buiten de gevel had laten uitspringen.
De tocht voor de volgende dag naar Jiuzhaigou konden we wel vergeten. Waarschijnlijk moesten we het hele stuk dat we hadden afgelegd weer terugrijden maar dat zouden we op deze avond niet meer horen. Na de avondmaaltijd en de perikelen met onze kamer moest Gerard nog in conclaaf met de twee Chinese gidsen om een aangepast plan voor de komende dagen op te stellen. Wat het resultaat ook zou zijn, de ochtend erna moesten we er in ieder geval vroeg uit. Vertrekken om zeven uur was de bedoeling.
China was heel anders dan we dachten. Dat was zeker.