9. Apeldoorn en Deventer.
Appelscha, Eerbeek, Apeldoorn, Epse, Deventer, Barchem, Deventer, als in een Aardrijkskundeles van vroeger trekken de plaatsen in een lange rij aan me voorbij. Epse mag niet ontbreken en Deventer zeker niet.
Deventer, wanneer gingen we daar eigenlijk de eerste keer naar toe? Ik weet het niet meer. In ieder geval nadat we in Appelscha en Eerbeek waren geweest. Als ik me goed herinner hebben we na Eerbeek een paar maanden in Apeldoorn gewoond. Van ons verblijf daar is me maar weinig bijgebleven. Het huis, een vrijstaand huis, stond in een rijtje villa’s in een stille straat. Ik weet nog hoe ’s ochtends altijd een groep duiven als bezetenen begonnen te koeren.
Op zondag haalde m’n vader altijd broodbeleg en vlees bij de Joodse slager een paar straten verder. Tot hij op een keer opgewonden terug kwam zonder boodschappen en aan mijn moeder vertelde dat de slager gesloten was en alle ruiten waren ingegooid. Door NSBers waarschijnlijk.
Hoe lang we in Apeldoorn bleven weet ik niet meer. Wel dat we er met Pasen nog waren omdat m’n jongste broer en ik daar een netje met chocolade eitjes hadden gekregen.
Voor we naar Deventer vertrokken brachten we een paar maanden in Epse door. Een vrijstaand huis waar ik me alleen van herinner dat ik ’s ochtends de krantenbezorger opwachtte omdat ik de strip van Tom Poes en heer Bommel wilde lezen.
In Deventer brachten we net als in Eerbeek twee perioden door. De eerste van ongeveer augustus 1941 tot maart 1942. De tweede van juni 1942 tot december 1942. Beide keren woorden we daar aan de Schoutenweg 2, een vrijstaand huis in een buitenwijk van de stad. Met een kleine tuin voor en achter stond het in een straat met meer soortgelijke huizen.
De dagen verliepen er wel op een andere wijze dan in Eerbeek met z’n bossen en heide. Geen lange wandelingen meer en de rust van het platteland ontbrak er natuurlijk. Maar het was een stad met een gezellig centrum en een grootstadspark. Je kon er wandelen langs de IJssel en over de schipbrug naar de overkant van de rivier.
Achteraf bekeken verwonder ik me dat deze plaats als onderduikadres was gekozen. Een familie met vijf kinderen die daar onverwacht uit de lucht kwam vallen. Een vader die vervolgens vaak weg was terwijl de rest van de familie de dagen in ‘volledige ledigheid’ doorbracht, dat wil zeggen niet naar school ging of een baantje had. Je zou toch zeggen dat zoiets wel moest opvallen. Met buren aan alle kanten – statistisch gezien moeten er een aantal NSB-ers in de buurt gewoond hebben – moet de kans op ontdekking toch heel wat groter zijn geweest dan op het platteland. Aan de andere kant kan je zeggen dat je daardoor gemakkelijker opging in de massa.
Het bijzondere van het huis in Deventer was dat we er niet alleen woonden maar net als in Eerbeek deelden met de hoofdbewoner. Het huis in Deventer was door Bertus Webeling in opdracht van het verzet gehuurd om er periodiek onderduikers te kunnen huisvesten.
Bertus en Reina met hun dochtertje Tineke van een jaar of vier oud waren voormalige buren uit Amsterdam en lid van – of sympathiserend met de CPN. Hij was zowel timmerman als kunstschilder maar ook fotograaf. Om die reden was er een donkere kamer op de zolder van het huis gemaakt. De fotografische bezigheden hadden waarschijnlijk alles te maken met het vervalsen van persoonsbewijzen en andere documenten.
Die zolder van het huis was een ideale plaats voor allerlei activiteiten, temeer omdat alle andere kamers volbezet waren. Ik had er bijvoorbeeld met m’n jongste broer een afgeschermd speelhol gemaakt en verder werd de ruimte door Bertus en m’n oudste broer gebruikt voor oefeningen, die je tegenwoordig tot body building zou rekenen. Elke dag waren die twee er wel een half uurtje bezig met boksoefeningen op een grote zandzak. En om hun arm-en schouderspieren sterker te maken hadden ze een stel trekveren aangeschaft.
Schaatsen en zwemmen
In Deventer hebben we een strenge winter meegemaakt en een mooie zomer. Tijdens die winter heb ik schaatsen geleerd op de vijvers in het stadspark. Ik kan me nog goed herinneren dat we met m’n moeder de stad in waren en dat ze toen in wat me een opwelling leek een paar houten schaatsjes voor ons kocht. Maar het is ook mogelijk dat ze dat ’s ochtends in verband met de veiligheid aan mijn vader had gevraagd.
Ik ben nooit een groot schaatser geworden maar dat lag niet aan die schaatsjes. Ook later met schaatsen met schoenen werd ik er geen echte uitblinker in.
Houten schaatsen vertoonden een aantal ‘makkes’. Zo was alleen al het aanbinden van die dingen een hele kunst. Ze waren namelijk voorzien van leren hiel- en neusbanden en moesten met veters worden vastgemaakt aan je schoenen. Een werkje dat met koude handen lastig was om uit te voeren. Als ik dan eenmaal aan het schaatsen was werkten die veters tijdens het rijden soms weer los waardoor de schaats scheef onder m’n schoen kwam te zitten. En dat betekende dat ik met m’n inmiddels nog kouder geworden handen eerst de knoop van die veters moest lospeuteren om ze vervolgens zo strak aan te trekken dat de bloedsomloop in m’n voeten bijna gestremd werd. Als toppunt van ellende wilde zo’n veter dan ook nog wel eens breken.
Vond ik dat schaatsen dan niet leuk? Integendeel, na de eerste niet zo succesvolle pogingen in Deventer kreeg ik het voldoende onder de knie om mee te kunnen krabbelen met de massa en omdat er daarna en nog later na de oorlog een hele serie strenge winters volgde heb ik m’n hart echt op kunnen halen.
Schaatsen dus in Deventer tijdens de strenge winter van ’41-’42 waaraan geen einde scheen te komen. En sleetje rijden van de heuvels met een houten model van het merk Davos. Een solide exemplaar dat echter al kort na aankoop ernstig beschadigd werd omdat Bertus (of was het m’n oudste broer?) er tijdens de afdaling van een heuvel mee tegen een boom reed. Een van de poten was gebroken maar ik heb al geschreven dat Bertus erg handig was. Hij lijmde de poot met beenderlijm en versterkte de zaak met een schroef. De reparatie was zo goed uitgevoerd dat de slee daarna nog jaren is meegegaan.
De zomer die we in Deventer meemaakten, is me bijgebleven omdat we zo vaak naar het zwembad gingen. Als ik me goed herinner gingen we daar meestal op de fiets heen. M’n jongste broer en ik achterop.
Tijdens het schrijven twijfelde ik een beetje over de plaats van het zwembad. Lag dat nou in Lochem of gooi ik een paar plaatsen door elkaar. Recent ben ik er achter gekomen dat het het Borgelerbad was dat je op de fiets via de Ceintuurbaan gemakkelijk kon bereiken. Een tweede zwembad waarvan de foto op bladzijde 71 staat is het zwembad Stijgoord in Lochem. Dat bezat naast meerdere baden een grote kanovijver.
Het was er altijd druk, dat weet ik nog wel. Zwemmen kon ik nog niet maar met de kikkerslag amuseerde ik me met mijn jongere broer ook wel in het ondiepe. Gekleed in een blauw zwempakje. Een zwembroek was voor mannen (en kleine mannetjes) nog lang geen algemene dracht. Als je echt de blits wilde maken liet je van je badpak nonchalant één van de schouderbandjes van je schouder zakken.
Razzia
Een keer liep het door een razzia in het zwembad bijna fout. Er werd een onverwachte klopjacht gehouden maar laat ik eerst proberen uit te leggen wat een razzia inhield.
Zowel voor als tijdens de oorlog konden de Duitsers op de steun van een flink aantal Nederlanders (wat heet) rekenen. Als bezetter van ons land maakten ze natuurlijk graag gebruik van dat aanbod en ze gaven de mannen die daarvoor in aanmerking kwamen, een opleiding. Voor hun politie hadden ze op een aantal plaatsen in Nederland opleidingskampen gecreëerd en één daarvan lag in het dorp Schalkhaar, dat in de buurt van Deventer ligt.
Op een middag dat wij weer in het zwembad waren, dat wil zeggen m’n moeder, m’n jongste broer en ik, was er ook een opleidingsgroep uit Schalkhaar aanwezig. Niet voor de eerste keer overigens maar op de betreffende middag vonden ze het nodig om na een paar uur zwemmen en luieren in de zon plotseling tot actie over te gaan. Op het programma stond waarschijnlijk een bliksemrazzia in het zwembad.
Dat betekende paniek bij een groot deel van de bezoekers en zeker bij m’n moeder Met haar vervalste persoonsbewijs was ze natuurlijk bang om gecontroleerd te worden. Op een holletje nam ze ons daarom mee naar een badhokje. De spanning was voelbaar terwijl we ons gehaast aankleedden, uit een andere hoek van het zwembad hoorden we het geschreeuw van mensen en commando’s van de Schalkhaarders. Waarschijnlijk werden alle bezoekers systematisch in die richting gedreven.
Vraag me niet hoe m’n moeder het voor elkaar kreeg maar via de kleedhokjes zijn we door een aantal nauwe gangetjes temidden van een klein groepje andere opgeschrikte zwemmers door een zijdeur naar buiten gevlucht. We zijn daarna als ik me goed herinner niet meer naar dat zwembad geweest maar dat kan ook veroorzaakt zijn door de naderende herfst waardoor het mooie weer gewoon op was.
Overigens kon je ook in Deventer zwemmen. In de IJssel was namelijk een bad aangelegd waarbij je zwom in de rivier. Dat bad was afgeschut door een drijvende opbouw met kleedhokjes e.d. Geen ligwei voor als het mooi weer was.
Ik moest om de een of andere reden een keer mee met m’n moeder en de zusters op een druilerige middag. Wat we er te zoeken hadden is achteraf een raadsel want er was geen ondiep bad voor de niet zwemmers. Het meest waarschijnlijk is dat ik mee moest omdat ik niet alleen thuis mocht blijven.
Vanuit het centrum van de stad bekeken lag het laatste bad aan de overkant van de rivier naast de brug. Dat was geen gewoon exemplaar maar een schipbrug. In plaats van pijlers lagen er verankerde schepen als drijvers in de rivier en daaroverheen was een houten brug aangelegd. Die bestond uit beweegbare delen en de brug kon daardoor de niveauverschillen in waterstand van de rivier opvangen. Het was daardoor wel een onstabiel geheel en ik vond het meestal niet prettig om eroverheen te lopen.
Was ik dan zo’n bang jongetje? Wel nee, maar ik was gewoon voorzien van een extra dosis voorzichtigheid. De kans op ontdekking door de Duitsers droeg daar uiteraard aan bij.
Zie ook de bijlage De sleutel van de achterdeur. Schoutenweg 2a