18 jun 2008

12. Jerez de la Frontera

0 Reacties

Nederlanders en wijn, dat was door de eeuwen heen nooit zo’n geslaagde combinatie. Wij waren meer een volk van bier en brandewijn (met suiker voor de dames) waarvan het gebruik in de tweede helft van de negentiende eeuw zelfs volledig uit de hand liep. De sociale gevolgen waren groot en verenigingen van geheelonthouders probeerden met acties onder de naam “Oh vader, niet meer” het overmatig gebruik van alcohol terug te dringen, een doel waarin ze pas begin twintigste eeuw slaagden.

Het duurde daarna tot de jaren tussen 1955 en 1960 voordat daar verandering in kwam. Een wijziging die samenhing met het vrije tijdspatroon. Nederland kwam de gevolgen van de tweede wereldoorlog eindelijk te boven, de welvaart nam toe, er was weer tijd en geld voor vakantie naar het buitenland. Eerst naar Oostenrijk, een paar jaar daarna naar Italië, Frankrijk en weer later Spanje. In die landen kregen de vakantiegangers de smaak van een glaasje wijn te pakken en ze namen die drinkgewoonte mee terug naar huis waar het nationale slijtersgilde dankbaar op deze nieuwe gewoonte inspeelde. Aarzelend gevolgd door de supermarkten die wel wat zagen in dat voor hun ongewone marktsegment.

Er werd kortom ook in Nederland meer wijn gedronken. De smaak was overigens in die jaren nog steeds zoet. Mierzoete drankjes als Samos – van het eiland – waren populair en de Rosé werd ontdekt, dat wil zeggen iets wat er op leek. Mattheus Rosé in die buikvormige flessen was niet aan te slepen. Een soort suikerwater met een tic.

Het zal zo in de zestiger jaren zijn geweest dat het zelftappen z’n intrede deed. De Gallen en Gall van die jaren stelden in hun winkels rijtjes houten vaten met rouge en blanc op en de consument tapte daar naar behoefte z’n flesje wijn voor het weekend uit. En leerde meteen hoe de kurkenautomaat werkte. Mooie tijden, als je geluk had was de wijn soms nog aardig drinkbaar.

We zijn nu veertig vijftig jaar verder en de vaderlandse economie draait voor een niet gering deel op de jaarlijkse opbrengst van de drankaccijns. Nederland drinkt in niet geringe mate en vermoedelijk meer dan de toegestane twee glaasjes per dag die door de hartstichting worden geadviseerd.

Met sherry vond er een overeenkomstige ontwikkeling plaats, zij het wat in tijd verschoven. Ook zoet in het begin. Nog trekken m’n mondspieren samen als ik denk aan die walgelijk zoete cream sherry.

Even terug naar de jaren zeventig. Het sociale drinken dreigde weer een probleem te worden, zij het bij een andere groep. Niet langer was de kostwinner die op vrijdagavond z’n weekloon in de kroeg verzoop de boosdoener maar werd de huismoeder die uit verveling al om elf uur ’s ochtends aan de sherry zat de gebeten hond.

Acties als “Oh moederlief, toe drink niet meer” bleven echter uit en het ging vanzelf over. Het is ook mogelijk dat het gewoon uit de aandacht verdween omdat het verschijnsel van de werkende vrouw z’n intrede deed. Je kunt het je nu nog nauwelijks voorstellen dat veel getrouwde vrouwen gedwongen thuis zaten omdat het gros van de bedrijven z’n vrouwelijke werknemers ontsloeg zodra ze trouwden. Dat heeft nog tot een tijd na de tweede wereldoorlog geduurd. Tot het einde van de jaren zeventig schat ik. Toen ontstond er zo dringend behoefte aan werknemers dat de gehuwde vrouw alsnog schoorvoetend als volwaardig werknemer werd geaccepteerd. De dames zagen daar zowel letterlijk als figuurlijk wel brood in. Het zou me niets verwonderen als de verkoop van sherry daarop gelijk inzakte.

Anno 2008 is er na de kostwinner en de huisvrouw een nieuwe groep opgestaan die geen maat kan houden. Dit keer de jeugd vanaf twaalf die voor twintig glazen tijdens het weekend niet terugschrikt. Niemand die weet hoe dat aangepakt moet worden. Een ding is zeker, als dat zo doorgaat krijgen de medische specialisten het druk over tien twintig jaar.

Waar was ik gebleven? Oh ja, bij de sherry. Hoewel ik de voorkeur geef aan een glas wijn wilde ik daar vroeger ook nog wel eens een glaasje van drinken. Voor het eten als aperitief en dan liefst een beendroge. Tegenwoordig taal ik daar niet meer naar. Ik neem hoogstens wel eens een glaasje Port als ik geen zin heb om een fles wijn te ontkurken.

D’r moet al minstens vijftien jaar een fles Sandeman in het drankenkastje staan die bij gebrek aan liefhebbers nooit geopend is. En dat zou vermoedelijk zo gebleven zijn als we niet naar Sevilla waren gegaan. En een paar plaatsen in de omgeving van die stad bezochten waaronder Jerez de la Frontera. Inderdaad, de geboorteplaats van de sherry. Het leek ons gewoon leuk om daar wat rond te wandelen.

Met de ervaring van ons uitstapje naar Cordoba waren de voorbereidingen voor de treinreis naar Jerez natuurlijk een fluitje van een cent en op de tweede Pinksterdag die zoals bekend in de buitenlanden niet wordt gevierd, vertokken we om elf uur van het centraal station in Sevilla. Gebeurde er tijdens de reis nog iets bijzonders? Nauwelijks of het moet zijn dat de trein bij het vertrek een andere kant opreed dan ik verwachtte. Toen de conductrice zag dat we een andere plaats zochten omdat ik in de rijrichting wilde zitten schoot ze toe en zette met een simpele handeling de rugleuning van de stoelen om. Want dat bleek te kunnen in Spanje. De rugleuningen zijn zodanig verstelbaar dat je altijd in de rijrichting kunt zitten. Hoge snelheidstreinen, rugleuningen die je kunt omdraaien. Jonge, jonge, ze liggen daar toch wel een jaar of tien voor op de Lage Landen aan de Noordzee.

Jerez bezat een mooi oud station met veel tegelwerk maar daar waren we niet voor gekomen. Wij wilden naar het oude centrum van de stad en als het even kon een bodega bezoeken. Een verlangen dat wel bij de meeste bezoekers van die stad zal leven maar waar ze in Jerez geen boodschap aan hadden. Richtingborden of plattegronden ontbraken namelijk op het stationsplein. Was er dan geen Tourist Information, een VVV of een verwijzing naar zo’n bureau misschien? Nada. Op gegist bestek liepen wij daarom in een richting waarvan we vermoedden dat het de juiste was. We hadden geluk. Op een gegeven moment kwamen we zowaar een bord met een schematisch aangegeven stadsplattegrond tegen. Met hulp van twee Engels sprekende jongelui kwamen we er daarna wel uit. We liepen al in de goeie richting, het centrum was niet ver weg, minuutje of tien wandelen en voor we het wisten bevonden we ons tussen historische bouwwerken, winkels, veel café’s en restaurants.

Ik moest gelijk even kijken of het waar was wat er in m’n reisgids stond. Dat de terrassen vol zouden zitten met oudere dames en heren die aan een glaasje, met hoe kan het anders, sherry nipten. Het klopte helemaal. Ook bij het barretje waar wij later wat dronken, zaten vier leeftijdgenoten achter zo’n hoog sherryglas en ik denk niet dat het thee was die er in zat.

En nu zitten we na een rondje stad en een bezoek aan de Bodega van de heren Gonzalez Byass uit te blazen op een groot terras met uitzicht op het centrale plein van de stad. Ik moet bekennen dat we een beetje giechelig zijn na het bezoek aan die sherryjongens. Als onderdeel van de rondgang en het filmpje kregen we natuurlijk een glaasje sherry aangeboden. Wat zeg ik, een glaasje Amontillado en een aantal glazen Fino. De droge variant. Dat hakt er toch wel in op een nuchtere maag.

Na deze spirituele bijdrage en een teugje Brandy à 38 Euro voor een klein flesje weerstonden we in de onvermijdelijke winkel waarmee we het bezoek afsloten, de verleiding om een rieten hoed aan te schaffen. Of een krat sherry of een T-shirt met daarop de tekst Tio Pepe.

Met benen die wat rubberachtig aanvoelden wandelden we weer richting centrum,  langs gelegenheden die beloofden ons te verwennen met plates, pizza’s en paella’s maar wij kozen voor het terras van La Ina. Onder het standbeeld van Pedro Domecq. We wilden Tapas. Veel tapas en natuurlijk wat drinken. Glaasje witte wijn, om die sherry een beetje te neutraliseren. Mocht je denken dat je er dan komt met Vino op z’n Nederlands uitgesproken dan wacht je een verrassing. Dan wordt er een glas droge sherry voor je neergezet.

Nog een keer dan. Met Fino bestel je daar een droge sherry. Met vino, uitgesproken als ongeveer bino, maak je een goeie kans dat je wijn krijgt. Of een verbaasde blik van de man of vrouw die je bedient.

Tapas, geen probleem, maar we zullen het met de koude variant moeten doen. Het is pas kwart voor zes en dan eet de ware Spanjaard nog niet warm. Nou ja, dan nemen we toch koude tapas. Weet u wat, brengt u maar een mooie grote schaal met het hele assortiment. Gewoon van alles wat. En bino hè. Blanco. Drie bino en een fino voor die meneer.

Achter ons valt me nu de lotenverkoper op die met een wervende tekst z’n loten aanbeveelt. Dat gaat op een wel heel indringende manier die nog het meeste op het geratel van een mitrailleur lijkt. In een staccato rythme vuurt hij salvo na salvo op het passerende publiek af.

Allemachtig. Maar daar arriveert al de onvermijdelijke bezoeker die om wat geld voor een kop koffie komt vragen. We zijn hard en weigeren omdat onze vrouwen al hebben gezien dat hij dan onmiddellijk naar de lotenverkoper draaft om een kraslot aan te schaffen. Nu ik het opschrijf vind ik dat we te hard waren. Laten we eerlijk zijn. Het was toch de enige manier voor de arme sloeber om rijk te worden.

Hij zoekt een ander slachtoffer en wij geven ons over aan de tapas die bijzonder smakelijk blijken te zijn. De lotenverkoper vuurt weer wat salvo’s af. Spanje negeert hem en loopt haastig door. Hoe laat vertrekt onze trein eigenlijk? Zullen we nog een glaasje nemen maar dat doen we toch maar niet. Voor je het weet behoren we ook tot een probleemgroep. Die van de oudere gewoontedrinkers. Weet je wat, ik reken vast af, dan lopen we straks op ons gemak naar het station. Leuk stadje dat Jerez, hoewel, er gaat toch niets boven Sevilla.

 


[begin]