18 feb 2010

“Spittend in het gemeentearchief kwam ik bijgaand politierapport tegen”, schreef Jos Wiersema van het Geheugen van Plan Zuid me een tijdje geleden. Hij voegde er aan toe dat ik er een bekende naam en een bekend adres in zou tegenkomen.
Het was inderdaad een verrassing. In het uit 1942 daterende rapport wordt de aanhouding beschreven van Joseph Cohen. Tevens worden het adres en het huisnummer genoemd waar ik vanaf 1943 woonde met de naam van de bewoners van de derde etage.
De familie Karelsen. Half Joods dat wil zeggen, Eddie Karelsen was Joods, zijn echtgenote niet. Hun kinderen, twee jongens en een meisje waren van mijn leeftijd. In het rapport wordt de familie genoemd omdat ze Joseph Cohen hadden geholpen tijdens zijn verblijf in Amsterdam.
M’n nieuwsgierigheid werd bij het lezen van het rapport gelijk geprikkeld. Wie was Joseph Cohen, wat was zijn relatie met de familie Karelsen en hoe was dat later afgelopen?
Ik ging dus op zoek. Joseph had bij de politie verklaard dat hij in Groningen was geboren en ik probeerde via internet na te gaan of dat klopte. Dat lukte niet gelijk, er waren wel veel mannen met die naam in Groningen geboren maar geen een met de geboortedatum die hij had opgegeven. De oplossing kwam toch toen ik naar de variant Jozef zocht. Joseph was inderdaad in Groningen geboren en wel op 27 januari 1916 in de Ruiterstraat 5.
Bijna honderd jaar geleden. Wat weten we nog van die tijd? Wat voor weer was het bijvoorbeeld? Je leest wel eens dat de winters toen zo streng waren, dat het twee maanden vroor en dat je wel vijf keer de Elfstedentocht had kunnen rijden.
Dat gold zeker niet voor die van 1916. Uit de weeroverzichten van die tijd blijkt dat januari met een gemiddelde temperatuur van bijna 6 graden ongekend warm was. En dat was maar gelukkig want met een zware noordwesterstorm op 14 en 15 februari liepen grote delen van Noord Holland onder.
Was Jozef een nakomertje in het gezin Cohen? Ik weet het niet zeker maar vast staat in ieder geval dat er al minstens 4 kinderen voor hem het daglicht hadden gezien met Abraham in 1898 als eerste. Ook Levie in 1900, Rudolf in 1902 en Mozes gingen hem voor.
In probeerde me voor te stellen hoe het gegaan moet zijn toen de familie van de Cohens op kraamvisite kwam in de Ruiterstraat. Druk natuurlijk met ooms die genoten van een hartversterking terwijl de tantes hun advocaatje met slagroom uitlepelden. Maar wel een bijzonder kind had een van de tantes op een gegeven moment opgemerkt. Kijk maar naar die handjes. Met die lange vingertjes wordt het vast een pianist, net als Abraham, jullie oudste.
Vader Herman Cohen die koopman was had er waarschijnlijk z’n hoofd bij geschud en iets gemompeld over muzikanten die het zout in de pap nog niet verdienden maar moeder Keetje, dochter van Levy Mozes de Metz en Regina de Vries, had het mooi gevonden. Er stond tenslotte al een piano in de salon.
Terwijl de wereld om hem heen wel in brand leek te staan groeide Jozef als kool en had geen weet van de twee grote veldslagen die in de maanden na zijn geboorte losbarstten. Bij Verdun en aan de Somme probeerden Frankrijk met steun van Engeland tegenstander Duitsland op de knieën te brengen. Een waanzinnige oorlog die alleen op die twee plaatsen al de levens van bijna een miljoen Duitse, Engelse en Franse jongens beëindigde.
De voorwaarden die bij de wapenstilstand in 1918 aan Duitsland werden opgelegd droegen de kiem voor een nog erger treffen in zich maar daar had de kleine Joseph die net twee jaar was geworden geen weet van. Die ging vier jaar later naar de lagere school en kreeg z’n eerste muzieklessen. De voorspelling van z’n tante kwam uit, Joseph had onmiskenbaar talent. Of hij het conservatorium bezocht weet ik niet maar dat lijkt me niet zo belangrijk. Hij bleef in ieder geval in Groningen wonen, bij vader Herman en moeder Keetje. En als het Duitsland van na 1930 zich niet tot het nationaal socialisme van Adolf Hitler had bekeerd was hij misschien een meer dan verdienstelijk concertpianist geworden.
Het liep allemaal anders. Nederland werd in de meidagen van 1940 door Duitse troepen overlopen en hoewel veel mensen in de daarop volgende maanden vonden dat het met die bezetting best meeviel volgden er al snel maatregelen die tegen het joodse deel van de bevolking waren gericht.
Joseph werd midden 1942 opgeroepen voor een werkkamp waarvan er meer dan 40 waren verschenen in het noorden en oosten van het land. Zou hij er over gepraat hebben met zijn ouders, over die oproep? Met argumenten voor en tegen? Dat ’t het verstandigste was om te gaan? Dat hij het eerst maar eens ter plaatse moest aankijken, dat het misschien wel meeviel. Of dat hij beter niet kon gaan en maar moest onderduiken tot het leven weer normaal zou worden? Het zou me niet verwonderen. We weten in ieder geval wat er besloten werd. Op 10 juli van dat jaar vertrok hij naar het werkkamp “Het wijde gat” in de buurt van Staphorst om daar te werk gesteld te worden.
In de praktijk dienden deze kampen echter als voorportaal voor deportatie naar Westerbork en uiteindelijk de vernietigingskampen. Waarschijnlijk kwam hij daar al gauw achter en vluchtte hij daarom op 23 augustus. Niet naar Groningen maar naar Amsterdam waar kennissen van zijn ouders woonden. De familie Karelsen.
Hoe beide families voor de oorlog met elkaar in contact waren gekomen weet ik niet maar er was een duidelijk aanknopingspunt. De muziek. Eddie Karelsen (hij heette eigenlijk Elie) was tien jaar ouder dan Joseph en speelde als saxofonist in een radio dansorkest. Zijn broer Dolf, ook musicus, was populair in een muziekprogramma voor een van de omroepen en woonde in Hilversum. En zowel Abraham, de oudste broer van Joseph als Joseph zelf was musicus. Misschien speelde moeder Keetje wel een belangrijke rol in de muzikale ontwikkeling van haar kinderen en was de familie daardoor in aanraking gekomen met de wereld van de muziek en haar beoefenaren.
Tijdens het korte verblijf in het Wijde Gat had Jozef wel het nodige voor zijn vlucht voorbereid. Ondermeer had hij aan zijn broer Robert geschreven of die ervoor kon zorgen dat hij een vervalst persoonsbewijs ontving. Die scheen namelijk een adres in Rotterdam te weten waar ze die maakten en hij had daarom een pasfoto van zichzelf bij de brief ingesloten. Een paar dagen later ontving hij een brief uit Rotterdam met daarin een vervalst persoonsbewijs op naam van Carel Jenssen.
Na zijn vlucht is Joseph waarschijnlijk rechtstreeks naar Amsterdam gereisd met de trein. Of hij daar mensen kende uit zijn studietijd weten we niet. Maar hij kende natuurlijk een adres in de Rivierenbuurt, dat van de kennissen van zijn ouders, de familie Karelsen. Daar ging hij dus naar toe. Eddie en Rinie Karelsen waren bij zijn komst al op de hoogte van zijn situatie en namen hem zonder problemen in de familie op. Joseph kreeg een van de zolderkamers en betaalde f. 17,50 per week als vergoeding.
Vanuit Amsterdam heeft hij daarop contact met zijn ouders gezocht omdat hij geld nodig had. Die stuurden hem daarna geregeld een bedrag zodat hij in zijn levensonderhoud kon voorzien. Vanwege het risico haalde mevrouw Karelsen het later bij zijn ouders op als ze Groningen bezocht.
Beviel het Joseph op zijn onderduikadres? Wisten de buren dat er op huisnummer 101 een onderduiker op de derde etage zat? Bleef hij binnen om zijn aanwezigheid bij de familie Karelsen te verbergen? En waarom liep hij op klaarlichte dag op 2 december 1942 in de Tolstraat? Was hij daar op zoek naar iets, een ander onderduikadres bijvoorbeeld? Ik weet dat de familie Karelsen voor de oorlog een aantal jaren in de Rustenburgerstraat heeft gewoond en misschien nog mensen uit die buurt kende.
Hoe het ook zij, hij was die dag in die buurt, kwam misschien terecht in een van de razzia’s die regelmatig plaatsvonden in die tijd en trok door z’n gedrag of uiterlijk om een uur of twee de aandacht van de bij het bureau Joodsche Zaken gedetacheerde a.p. (agent van politie) Stenvert, die hem aanhield en vroeg waarom hij geen Jodenster op zijn jas droeg. Omdat ik geen Jood ben was het voor de hand liggende antwoord van Joseph. Persoonsbewijs had de a.p. Stenvert hem daarop toegesnauwd en hij had het vervalste exemplaar op naam van Carel Jenssen uit zijn binnenzak gehaald. Of het aan de kwaliteit van dat pb lag of aan z’n zenuwachtig gedrag weten we niet maar hij werd meegenomen naar het bureau Joodsche Zaken voor nader onderzoek.
Daar bleek al snel dat zijn persoonsbewijs een illegaal exemplaar was en tijdens het verhoor door een rechercheur bekende hij dat hij gevlucht was uit een werkkamp en bij de familie Karelsen onderdak had gevonden.
Joseph werd na opmaking van het procesverbaal ter beschikking gesteld van de commissaris van Politie, chef van het bureau Joodsche Zaken, die opdracht gaf om hem op transport te stellen naar het kamp Westerbork.

Joseph Cohen overleed op 30 april 1943 in Auschwitz.
Rudolf Cohen, zijn broer, die met vrouw en vijf kinderen in Rotterdam woonde, overleed op 31 januari 1943 in Gogolin. Met uitzondering van één van de kinderen trof zijn vrouw en vier kinderen in Auschwitz hetzelfde lot.
Herman Cohen, de vader van Joseph, overleed 23 november 1942 in Auschwitz.
Keetje Cohen de Metz, zijn moeder overleed op 23 november 1942 in Auschwitz.
Abraham Cohen, de andere musicus in de familie, werd met vrouw en drie kinderen naar Auschwitz getransporteerd. Ze vonden daar allemaal de dood in de gaskamer.
Van de andere kinderen van Herman en Keetje Cohen kon ik geen gegevens vinden maar te vrezen valt dat ze ook allemaal in een vernietigingskamp zijn omgekomen.

De familie Karelsen ondervond waarschijnlijk geen gevolgen van de hulp die ze aan Joseph hadden verleend. Toen wij midden 1943 op de eerste etage van nummer 101 kwamen wonen waren er weer twee joodse onderduikers in het gezin opgenomen. Een vertrok een paar maanden later naar een ander adres en overleefde de oorlog. De tweede, een oudere man, voormalig rechter die al voor de oorlog uit Duitsland was gevlucht, overleed eind 1944 zonder overigens door de bezetter ontdekt te zijn.
Dolf en Robbie, de twee zonen in de familie Karelsen brachten de Hongerwinter door bij een gastgezin in Ommen. Vader Karelsen overleefde Westerbork aar hij het laatste oorlogsjaar doorbracht en keerde weer terug in de Scheldestraat. Zijn broer Dolf overleed op 31 maart 1944 in een kamp in centraal Europa.
Het bureau Joodsche zaken werd na de bevrijding gesloten. Het hoofd van dat bureau werd bij de bijzondere rechtspleging in twee instanties ter dood veroordeeld. Het vonnis werd op 29 juni 1949 voltrokken. De straffen voor medewerkers van het bureau zoals van der Hoef en Stenvert waren betrekkelijk licht en varieerden tussen de vijf en tien jaar.
Stenvert ontdekten we echter in een illegaal blad genaamd Ons Volk dat in de verzameling van het streekmuseum in Elslo is opgenomen. In nummer 9 gedateerd juli 1944 is een foto van hem afgedrukt. Niet alleen jodenjager bij het bureau Joodsche zaken maar ook moordenaar van een onderduiker.

IMG_0002

18  februari 2010
erJeetje

bijlage: rapport van de rechercheur Van der Hoef.

IMG_0001


[begin]