20 feb 2006

13. Op weg naar de grote meren

0 Reacties

Zaterdag 3 december. We vliegen in alle vroegte naar Addis Abeba en na een korte koffiestop vertrekken we voor een rit van 275 kilometer in zuidelijke richting. Plaats van bestemming het merendistrict. Onderweg stoppen we om vogels te bewonderen en een zonsondergang. We overnachten in Awassa in het Wabi Shebele Hotel.

Half vijf opstaan vanochtend. Is dat niet een beetje erg vroeg? Tsja, misschien wel, misschien niet. Maar de heren van Ethiopiën Airlines willen nu eenmaal dat we twee uur voor vertrek op het vliegveld aanwezig zijn.
Twee uur van te voren? Hoe laat vliegen we dan?
Vroeg.
Ja, dat begrijp ik. Is er misschien ook een tijd bekend? Acht uur, negen uur?
Dat zien we wel, in ieder geval vroeg.

Tien voor zes vertrekken we in het donker richting vliegveld. Is het eigenlijk wel zeker dat we vliegen? De gedachte vliegt even door mijn hoofd maar ik spreek hem niet uit. Nooit het noodlot tarten met hardop uitgesproken gedachten.
Lalibela is nog maar nauwelijks ontwaakt. Wacht nog even tot het licht wordt. Maar dat gaat als je in de buurt van de evenaar bent, zeer snel.
Om half zeven arriveren we bij de ingang van het vliegveld dat er zeer verlaten uitziet. Zo te zien is er nog niemand aanwezig. Een dun touwtje moet verhinderen dat we verder rijden. De chauffeur en de gids kijken zoekend om zich heen. Naar een wachtpost waarschijnlijk maar die is er niet. Uit de velden komen wel een paar vrouwen naar ons toe lopen. Als ze vlak bij de bus zijn stoppen ze om ons daarna zwijgend te bekijken. Wij kijken zwijgend terug.
Daar staan we dan, wachtend op de dingen die komen gaan. M’n twijfel of we zullen vliegen steekt ook de kop weer even op. Na een klein kwartiertje komen er in de verte eindelijk een paar auto’s aan. Zou het personeel van de luchthaven zijn of nog meer passagiers? Ik ben benieuwd.
Het is inderdaad personeel. Het touw wordt verwijderd door een man in een verschoten uniform die daarna gapend in het wachthuisje gaat zitten. Wij mogen verder rijden. Daarna komt alles in een stroomversnelling, we mogen naar binnen, kunnen na vijf minuten inchecken en de bagage wordt gewogen. Zelfs de twee giftshops worden geopend. Dit lijkt wel een echt vliegveld.
Kwart over zeven is al het bureauwerk verricht en kunnen we een plaatsje gaan zoeken in de hal. Er zijn nog wat reizigers binnengekomen, totaal zijn we met een man of veertig. Dat moeten er niet veel meer worden als we weer met een F50 vliegen. Na een dubbele securitycheck waarbij ik m’n tas twee keer volledig mag uitpakken, mogen we om kwart voor acht weer een stapje verder en begint het echte wachten. Op het vliegtuig dat van Addis moet komen en daarna weer met ons terug zal vliegen.
Acht uur hoor ik het gezoem van een naderend vliegtuig. Landen, tanken en instappen gaat hier daarna in zo’n hoog tempo dat we een kwartier later al vertrekken. Zo snel heb ik het nog nooit meegemaakt. Na een tussenstop arriveren we om half elf op de luchthaven van Addis. Daar staat Tesfaye ons met een brede lach op te wachten. Hij is gisteren met de lege bus van Lalibela naar Addis teruggereden. Die bus gaat overigens niet met ons mee, vanaf vandaag rijden we met vijf grote landrovers. Tesfaye gaat ook mee, als chauffeur tourleader en er is een aparte gids om ons te begeleiden. Ook hij komt uit Addis.

Op een goede asfaltweg rijden we na de koffie in zuidelijke richting. Tijd om iets van Addis te zien is er niet. Maar we passeren wel een groot industriegebied buiten de stad. Grotendeels buitenlandse investeerders maar iemand zal toch moeten beginnen om werkgelegenheid te scheppen in dit land.
Zo’n grote fourwheeldrives is heel wat anders dan een bus. Hij biedt plaats aan vier personen plus een chauffeur. Dat betekent dat je voorin als een vorst zit maar achterin met z’n drieën niet echt ruim. We spreken meteen af om regelmatig te wisselen. Onze koffers en tassen gaan in de bagageruimte achter de achterbank, wat gemakkelijker is dan boven op de wagen.
De eerste vijftig kilometer is het druk op de weg, de rijstijl van veel chauffeurs maakt zo nu en dan een schietgebedje noodzakelijk maar de onze verstaat z’n vak. Na een half uurtje, als we in een aaneengesloten reeks auto’s voortsukkelen en onze chauffeur zo nu en dan moet inhalen om het contact met de rest van de groep niet te verliezen, wordt onze wagen door verkeerspolitie gesommeerd om te stoppen. Onze chauffeur moet uit de wagen komen en mee naar een politiewagen die een eindje verderop staat. Na een paar minuten komt ie mopperend weer terug. Of wij even dertig Birr voor hem hebben. Als we na z’n terugkomst weer verder rijden vertelt hij wat er gebeurd is. De afgelopen kilometers gold er een snelheidsbeperking. Hij zou te hard hebben gereden, 45 in plaats van 40 kilometer. Als boete moest hij voor die overtreding tweehonderd Birr betalen. Tweehonderd had ie daarop gezegd? “Dat is wat ik per week verdien, man.”
Daarop had hij te horen gekregen dat ie ’t maar aan de toeristen in z’n auto moest vragen. Maar dat had ie geweigerd en uiteindelijk waren ze toen gezakt tot 35 Birr. En hoofdschuddend mopperde hij nog even door over de corruptheid van het politiekorps en dat van Addis en omstreken in het bijzonder.

We rijden tot een uur of een door een streek die er een stuk welvarender uitziet dan we tot nu toe gezien hebben. Ook hier staan wat bedrijven langs de weg. Ondermeer grote hallen waarin volgens onze chauffeur bloemen worden gekweekt.

Na de lunch die we op het terras van een gezellig hotel gebruiken, gaan we verder. We rijden nog steeds op een asfaltweg. Links en rechts zie ik in de verte de toppen van uitgebluste vulkanen. Bij het eerste meer dat we bereiken stoppen we om de vogels te bekijken. Een groot aantal pelikanen, hamerkoppen en maraboes heeft zich hier verzameld.
De fototoestellen komen tevoorschijn en iedereen leeft zich uit.

Na dit meer volgen er nog meer exemplaren. Bij het tweede, of is het al het derde, maken we een volgende stop om de benen te strekken en rond te kijken. Om een of andere reden is het hier druk dat wil zeggen er lopen nogal wat mensen rond. Aan de oever staat een man zich te wassen. Hij heeft z’n kostuum erbij uit getrokken en staat zich in z’n onderbroek lekker te poedelen. Verderop staan wat mensen te wachten. Zou hier misschien een bootje naar een eiland verderop vertrekken? We staan hier op een langgerekte landtong in het meer. Vogels zijn er ook maar die nemen hier wat meer afstand.  Een eindje verder staat een grote tankwagen met het opschrift Addis op de zijkant, die water inneemt uit het meer.
Dan arriveert er een bootje dat vol zit met mensen. Vol staat is beter uitgedrukt want ze staan en er kan echt niemand meer bij. Ze zijn kennelijk zo blij het er levend afgebracht te hebben, dat ze bij aankomst allemaal enthousiast in gezang uitbarsten. Wel gezellig maar ik zie het in Nederland nog niet gebeuren in bijvoorbeeld een overvolle trein.

Ze leggen aan vlak bij een ander bootje waarop twee jongens dromerig in de verte turen. “GOD IS LOVE” staat met grote letters op de achterkant geschreven. Daaronder minder goed leesbaar “W LIKE ZE WAY”.
Ook een manier om “wij houden van de weg” (naar de liefde van God neem ik aan) te schrijven, denk ik even maar het opschrift op de boeg wijst op een andere uitleg. Naast de afbeelding van een eiland staat daar: WELCOME TO ZEWAY DESAT.

Als we verder rijden krijgt het landschap geleidelijk weer het vertrouwde dorre uiterlijk van de eerste week, die we in dit land doorbrachten. De welvaartsverschijnselen die we in de buurt van Addis hebben gezien, zijn hier volledig verdwenen. Langs de weg zie ik weer het vertrouwde beeld van hutjes, een beetje landbouw en kuddes koeien of geiten die langs de weg hun kostje moeten opscharrelen.

De middagthee drinken we aan het Lake Lagano. Volgens het programma van vandaag was hier de lunch gepland maar alles is een uur of drie opgeschoven door de ochtendvlucht. Deze lodge ligt pal aan het water en er is zelfs een zandstrand met een paar eenzame palmen. Liefhebbers voor een duik in het water ontbreken. Ik neem aan dat je hier zwemmen mag. In ondiepe poeltjes met stilstaand water wordt het beslist ontraden in verband met Bilharzia. Het ziet er hier overigens wel aardig uit. Had een mooie plaats geweest om te overnachten maar we moeten verder. Er staat nog een meer op de lijst dat je beslist niet schijnt te mogen missen vanwege de zonsondergangen die het biedt. Daar moet je dan wel wat Birrs voor neertellen omdat het in een nationaal park ligt. Als we er omstreeks half zes arriveren is het al bijna gesloten omdat het tegen sluitingstijd loopt. Eenmaal binnen wordt het vervolgens een race tegen de klok.
Slingerend en hobbelend over allerlei zandpaden is het meer nog verder weg dan ik dacht. Het park ziet er troosteloos uit. Hier en daar staan wat hutjes waaruit rook omhoog kringelt. De voorbereidingen voor het avondmaal zijn hier al begonnen.
Het hoge uitkijkpunt aan het meer bereiken we ten slotte net te laat want de zon is al grotendeels verdwenen in de lage bewolking aan de horizon. We nemen toch maar foto’s. Geen vakantie in een verwegland zonder zonsondergang. Zelfs als je te laat bent.
We zijn lang niet de enige bezoekers van deze plaats. Een grote groep kinderen vermaakt zich met een bal. Ze willen wel een snoepje, een paar Birren is ook nooit weg. Nog even dan is het donker en zullen ze wel naar de hutjes gaan die we passeerden. Om te eten.

Voorlezen, nog een spelletje en naar de TV kijken zie ik hier niet gebeuren. En een bed zou ook wel eens kunnen ontbreken. Maar ze hebben wel veel plezier tijdens hun spel. Wat is dus geluk?

Als we daarna in Awassa aankomen is het al hoog en breed donker. Het is in ieder geval een echt stadje met iets dat op centrum lijkt. Rondom een plein staan gebouwen met drie en vier verdiepingen en alles is overloedig verlicht. Ik meen zelfs een hotel te zien maar zeker ben ik er niet van. We rijden trouwens verder. We gaan een buitenwijk in, de bestrating houdt hier op, hetzelfde geldt voor de straatverlichting.
Onze chauffeur vraagt ons in welk hotel we zullen overnachten. Ons lijstje geeft hetWabi Shebele hotel aan. Volgens de chauffeur zijn er daar echter twee van. Op een gegeven ogenblik raakt hij z’n voorganger kwijt en staan we stil op een donker kruispunt, samen met de wagen die achter ons reed. De andere chauffeur weet ook niet waar hij heen moet. De mobiele telefoon bengt dan gelukkig uitkomst en na wat gezoek in deze donkere uithoek van de stad arriveren we bij het hotel.
Het blijkt een lodge te zijn die thuishoort in de categorie ‘vergane glorie’. Wel groot maar we zijn de enige gasten. In een van de bungalowachtige gebouwtjes krijgen we een grote kamer waarin het licht het eerst niet doet maar onze kofferdrager brengt uitkomst. Twee grote bedden met klamboes zien er in ieder geval goed uit. Het overige meubilair verkeert in variërende staten van verval, in de tegelvloer ontbreken nogal wat tegels maar de open plekken zijn met cement dichtgesmeerd en een van de muren vertoont aan de onderzijde grote schimmelplekken als gevolg van vocht. Nou ja, voor een nacht moet het maar.
We eten in het centrale gebouw bij de ingang dat er al niet veel beter uitziet, bovendien gaat regelmatig het licht uit. Kaarsen aan maar de stemming wil er niet echt inkomen.
Omdat er verder niets te doen is gaan we na het eten weer vroeg, om half tien, naar bed. Iedereen is trouwens moe. Maar dat is niet zo verwonderlijk want we hebben al een lange dag achter de rug. Voor de verandering moeten we morgen weer vroeg op. Zes uur.
Gelukkig is de douche warm. Als ik net bezig ben wordt er hard aan de deur gerammeld. Als Lia vraagt wie er is komt er geen antwoord. De rammelaar gaat nog even fanatiek door. Zou het iemand van onze groep zijn die denkt dat het zijn kamer is? Na nog wat gerammel geeft hij of zij het op en verdwijnt zonder iets te zeggen. Vreemd.
Ik denk even aan het bootje onderweg en mompel voor me zelf de tekst die ik had gelezen. DO W LIKE Z WAY?
Nou ja, laat ook maar. Eerst lekker slapen, dan praten we morgen verder.


[begin]