21. Dagje Harar, aflevering 1
Zondag 11 december. Harar is de hoofdstad van de provincie Hararghe. We maken een wandeling door de stad en bezoeken het Arthur Rimbaudhuis.
Harar ligt 523 kilometer ten oosten van Addis Abeba op een granietheuvel in de oostelijke kliffen van het Riftdal. Tot het einde van de negentiende eeuw was het een trefpunt van verschillende culturen en daarnaast een belangrijk centrum van handel. In de huidige tijd is het een afgelegen plaats waaraan de industriële revolutie en de jachtige twintigste eeuw bijna voorbij lijken te zijn gegaan.
Harar dus. Wat de naam betekent weet ik niet. Lijkt in ieder geval sterk op de naam van de hoofdstad van Zimbabwe, Harare.
Ruim 115000 inwoners telt de stad maar daarvan wonen de meesten buiten de muren van het oude centrum. Overwegend Islamitisch en dat wordt toegeschreven aan de herkomst van de bevolking. Een deel daarvan zou omstreeks het jaar 950 met de moslimsjeik Au Abadir uit Arabie naar deze regio zijn getrokken. Deze zou vervolgens een groot aantal stammen uit de omgeving tot de Islam hebben bekeerd.
Harar werd daarna een machtig en geëerd islamitisch bolwerk. Conflicten over de heerschappij in het gebied waarin de stad ligt, waren in de daarna volgende eeuwen talrijk. Twee eeuwen hebben christenen en moslims elkaar bevochten waarbij de inzet de controle over de handelswegen tussen de Rode Zee en de vruchtbare gebieden in het zuiden was. Uiteindelijk hebben de christenkoningen de sultans van Adal verslagen maar zij zijn er nooit in geslaagd om zich van Harar meester te maken.
Ook in de eeuwen daarna was de stad het middelpunt van strijd tot ze in 1875 door Egypte werd bezet. Daardoor verloor ze haar onafhankelijkheid die ze nooit meer zou terugkrijgen. De Egyptenaren verdwenen weer toen dat land door Engeland werd bezet.
De Engelsen zorgden voor herstel van het emiraat in Hararghe maar ook dat was van korte duur omdat Menelik II, de koning van Ethiopië, z’n kans schoon zag. Die wilde z’n grondgebied uitbreiden met de zuidelijke provincies en slaagde daarin uiteindelijk tijdens de beslissende slag bij Chelenko. Menelik II trok in januari 1887 Harar binnen en voor het eerst behoorde de moslimstad tot het christelijke rijk.
De aanleg van de spoorwegen in het begin va de twintigste eeuw leidde het begin in van het verlies van de dominante positie van de stad. De naam als handelscentrum van de regio en heel Ethiopië verbleekte en er ontwikkelde zich een economie die gebaseerd was op landbouw en handel. Maar tot op de dag van vandaag is Harar belangrijk als islamitisch onderwijscentrum.
Tijdens de oorlog tussen Somalië en Ethiopië aan het eind van de afgelopen eeuw om het gebied Ogaden werd de stad zelfs nog twee maanden belegerd door Somalische troepen. Met wapensteun van Cuba en Rusland slaagde het Ethiopische leger erin om de belegeraars terug te drijven.
Tegenwoordig is Harar door de UNESCO uitgeroepen tot erfgoed van de mensheid zodat het mogelijk is om de vele historische monumenten te beschermen en restaureren.
Een bijzondere plaats dus hoewel ik me dat even niet realiseer omdat ik bezig ben om een kop tomatensoep en vers stokbrood soldaat te maken. Is dat eten dan zo belangrijk? Eh, nee maar na onze prachtige ochtend excursie door de historische oude stadskern gaat zoiets er toch wel in. En zeker als daar op het lekker beschaduwd plaatsje op het dakterras ruimschoots tijd en gelegenheid voor is. Maar laat ik met het begin van deze dag beginnen.
Het was zes uur ’s ochtends dat ik wakker werd. Het daglicht was net z’n dagelijkse rondje begonnen en boven de stad hing een massale oproep tot gebed, die alle andere geluiden overstemde. Deze stad telt 99 moskeeën, dan kan je je een beetje voorstellen hoe dat klonk.
Ik had daarna nog maar een uurtje geprobeerd om te slapen maar zonder succes en was daarom maar opgestaan.
Buiten straalde de zon en na het scheerritueel ontdekte ik dat we een balkonnetje bij de kamer hadden. De deur ging zowaar open en verschafte me een fantastisch uitzicht over de stad. Blikken daken, minaretten, bomen. Geen mooie gebouwen, ze zijn er wel maar niet op deze plaats.
Ondanks de zondag was iedereen al druk in de weer. Beneden bij de woonhuizen veegde een vrouw de binnenplaats aan, in het zijstraatje daarnaast ontdekte ik een slager, die met een half schaap sjouwde, honderd meter verder stond een Jakaranda volop in bloei met z’n paarse bloesem.
Aan het ontbijt vers stokbrood, vers vruchtensap, een gebakken eitje, allemaal zaken die bij een veelbelovende dag horen.
Tegen half negen gingen we op stap, over het marktplein, door een van de stadspoorten. In de straatjes van de oude kern was het nog heerlijk rustig. Een paar inwoners op weg naar een voor mij onbekende bestemming, wat spelende kinderen, mensen in de deuropening die ons met een mengeling van nieuwsgierigheid en verlegenheid gadesloegen, op een straathoek een paar bedelaars met door lepra misvormde handen en voeten. De mogelijkheden voor foto’s lagen er voor het oprapen en het is jammer dat ik er daarvan maar een paar kan opnemen in dit verhaal. Maar in ieder geval bracht deze ochtend de beelden waarvoor we naar dit land waren gekomen. Na een kwartiertje arriveerden we bij een zeer oud huis dat zowel qua stijl als kleur sterk van de andere gebouwen verschilde. Beelden van hindoegoden sierden de latei van de hoofdingang. Dit gebouw was ooit het paleis van Ras Tafari zoals Haile Selassie heette. Mooi maar restauratie door de UNESCO dringend gewenst. We mochten even binnenkomen om de genezer te begroeten, die er zitting hield. Met hulp van God en allerlei medicijnen die van wortels en bladeren waren gemaakt, beloofde hij genezing voor de meest uiteenlopende kwalen, variërend van diabetes tot kanker, astma en epilepsie. Hoe het met de zorgverzekering in dit land is geregeld weet ik niet. Deze genezer verlangde in ieder geval geen betaling. Kennelijk rekende hij op de solidariteit van de bevolking. Het bord dat bij de ingang van dit bijzondere huis was aangebracht wees daar in ieder geval op.
Wij stortten daarom allemaal gehoorzaam wat Birrs.
Wij liepen daarna verder naar het Rimbaudhuis. Een van de mooiste gebouwen in Harar. Deskundigen beweren dat Rimbaud nooit in dit huis gewoond kan hebben omdat het pas tien jaar na zijn dood werd gebouwd door een rijke katoenimporteur uit India. Maar wat doet dat ertoe. Soms moet je de geschiedenis een beetje helpen en dit prachtige huis met z’n houten betimmeringen leende zich bij uitstek voor z’n bestemming als museum. De foto’s, brieven en gebruiksvoorwerpen prikkelden m’n nieuwsgierigheid. Wie was Rimbaud, wat dreef de man, waarom stopte hij zo abrupt met poëzie?
Arthur Rimbaud, Fransman, was meer dan alleen maar een fotograaf. Geboren in 1854 in Charleville ontpopte hij zich al tijdens de periode dat hij student was, tot een van de grootste poëten van zijn tijd. In 1871 trok hij naar Parijs en trok in bij het echtpaar Verlaine. Dat werd geen succes in die zin dat mevrouw Verlaine op een gegeven ogenblik haar man verliet waarna Rimbaud en Verlaine samen verder optrekken. Lang heeft dat echter niet geduurd. In 1873 kregen ze ruzie waarbij Verlaine in de pols van Rimbaud schoot. Dat betekende het einde van hun relatie.
Na de voltooiing van Une saisin en enfer eindigde de dichter met poëzie. Hij zwierf door Europa en deed in 1876 zelfs nog een blauwe maandag dienst in het Nederlandse koloniale leger op Java.
Daarna werden diverse landen in Afrika, vooral die rond de Rode Zee, het terrein waar hij z’n kunsten, nu als handelaar, ging vertonen. Tussen 1880 en 1891 verbleef hij in Egypte en Abessinië (het huidige Ethiopië) en woonde daarbij periodiek in Harar.
Vanuit Aden, Tadjoura en Harar schreef hij regelmatig brieven aan zijn moeder, z’n zuster, zakelijke relaties, de ambassadeur en de Societé de Géographie. Hij weigerde verder op te treden als dichter, zijn brieven weerspiegelen dan ook een definitieve breuk met dat verleden. Drammerig van stijl en allesbehalve poëtisch van vorm herinneren ze aan niets wat hij voor zijn afscheid van de poëzie had geschreven. Hier schreef een zakenman die onder moeilijke omstandigheden handel dreef, niet al te scrupuleus was in zijn optreden, expedities organiseerde, in discussies ging met schuldeisers maar ook geleidelijk gesloopt werd door enerzijds drankmisbruik en anderzijds het tropische klimaat.
In 1891 keerde hij terug naar Frankrijk om zich aan een pijnlijke ontsteking in z’n been te laten behandelen. Amputatie bleek daarna niet te helpen en na wat achteraf kanker bleek te zijn, overleed hij in datzelfde jaar.
In het Rimbaudhuis is een grote collectie van brieven, foto’s en gebruiksvoorwerpen bijeen gebracht, die de herinnering aan hem levend moeten houden. Ondermeer bezitten ze de grote verzameling foto’s die hij in 1888 en 1889 tijdens twee expedities in Ethiopië had gemaakt. Die was in 1937 door de Italianen meegenomen tijdens de bezetting van het land maar een jaar of twintig geleden teruggegeven. Samen met Wolter, die de Franse taal uitstekend beheerst, las ik een paar brieven die hij over het verloop van deze expedities aan de ambassadeur van Frankrijk schreef. Het was inderdaad een aaneenschakeling van klachten over de behandeling die hij onderging en de wijze waarop hij door de lokale bestuurders op financieel gebied werd bedrogen.
Rimbaud werd niet oud. Z’n zoektocht duurde slechts zevenendertig jaar en wat hij zocht blijft schimmig. De foto’s die hij maakte, geven weliswaar een indruk van het Ethiopië van die tijd maar wat wilde hij ermee bereiken, voor wie waren ze bestemd?
De Societé de Géographie in Frankrijk? Of dacht hij er veel geld mee te verdienen door de uitgave van een boek?
La Maison Rimbaud. Het deed me een beetje denken aan het huis van Karen Blixen in Kenia. Ook zo’n huis waarin alles nog herinnert aan de bewoonster die naam maakte met het schrijven van Out of Africa. Alsof de tijd er stil is blijven staan.