9. Van Aksum naar Mekkale
Dinsdag 29 november. Er staat weer een dag rijden voor de deur. Stukje van 235 kilometer staat in de routebeschrijving.
Als je dat getal deelt door een gemiddelde snelheid van 35 kilometer als gevolg van de slechte weg kan dat toch nog een tijd duren. Onderweg pakken we daarom als onderbreking maar een paar kerkjes mee.
Weet je dat het om half zes nog donker is?
Dat is toch geen tijd om op te staan, dan draai je je nog eens lekker een keertje om in je bed. Dacht ik even en in z’n algemeenheid houd ik me ook aan dat principe behalve als ik op reis ben. Dan moet je vroeg uit de veren en is het rijden geblazen, met de bus, uren lang, van de ene naar de andere bestemming. Zo ook hier in Ethiopië. We verlaten Aksum en gaan naar Mekkale, uurtje of acht rijden.
Echt fit voel ik me niet. Nog net geen diarree maar veel scheelt het niet. Dat wordt dus oppassen geblazen met wat ik eet. Geen gebakken eieren vanochtend. Geen vruchtensap. Droog boterhammetje met wat honing en veel thee.
Zoals ik al zei wordt het dus weer een lange rit vandaag. Ik zit op een van de achterste plaatsen in de bus en wordt ritmisch van links naar rechts geschud. Bij erg slechte stukken in de weg hang ik even boven m’n zitplaats om dan weer neer te ploffen. Het heeft wel iets weg van een hardhandige massage, misschien nog geeneens zo slecht voor m’n nek die al jaren vast zit. Buiten doet het landschap z’n best om er zo dor en droog mogelijk uit te zien. Ons reisbureau omschrijft dit als een ruig berglandschap.
Dat mag je wel zeggen. Zouden hier nog mensen wonen? Een bocht verder wordt deze vraag beantwoord. Hier wonen inderdaad mensen. In the middle of nowhere, zonder elektriciteit en stromend water, staan eenvoudige hutjes die bewoond worden.
Het is trouwens niet helemaal dor. Als je goed kijkt is er wel wat groen te ontdekken. Best mogelijk dat er een klaterend bergstroompje achter dat hutje stroomt.
We stoppen om foto’s te maken. En daar komen al een paar kinderen aan. Ongelooflijk.
Nadat we zo een paar uur hebben gereden maken we onze eerste echte stop bij Yeha, een dorp van niks waar wel de overblijfselen van een tempel staan. Een bewaard gebleven monument dat omstreeks de 5e eeuw voor Christus is gebouwd ter ere van de maangod Almouqah. De plaatselijke gids komt al aangedraafd en leidt ons via een begraafplaats naar de tempel. Hij banjert rustig over de graven heen. Een deel daarvan is van recente datum met foto’s van de overledene op de grafsteen. Merkwaardig eigenlijk, dit gebrek aan respect.
De tempel ziet er van buitenaf nog goedgeconserveerd uit. De muren hebben een dikte van bijna een meter. Daardoor hebben ze waarschijnlijk de tand des tijds doorstaan. Het dak en de binnenruimten zijn echter verdwenen.
Er staat ook nog een kerkje van recente datum op het terrein en in de pastorie worden een aantal kerkelijke gebruiksvoorwerpen en dikke oude bijbels getoond.
Is er aan de ruïne nog iets te zien dat aan de Maangod herinnert? Dat is dus niet het geval maar in de nieuwe kerk zijn een aantal oude bouwelementen verwerkt. In de gevel bevindt zich bijvoorbeeld een fries met tibexen, het heilige dier van de maangod.
Almouqah bijvoorbeeld was de voornaamste God van een Zuid-Arabische veelgodengeloof en kreeg die positie ook in de streek waar wij nu zitten. Dat hij hier aanwezig is danken we waarschijnlijk aan zijn introductie door migranten die tijdens het eerste millennium v. Chr. de Rode Zee overstaken. Goden zoals Astar die overeenkomt met Aphrodite en Venus uit de Griekse en Romeinse wereld, werden eveneens aanbeden in Ethiopië.
Tijdens de oudste periode van de Ethiopische geschiedenis waarover iets bekend is, was overigens de aanbidding van de slang wijdverbreid. Andere Godsdiensten waaronder het Judaïsme namen geleidelijk in belangrijkheid toe door contacten met andere landen uit het Midden-Oosten.
Het christendom ontwikkelde zich pas in de 3e eeuw na Chr.
Tot Adigrat dat we tegen enen bereiken, gebeurt er verder niet veel. Het landschap blijft zoals het al was. Er komen ons vandaag wel veel meer tegenliggers tegemoet dan vorige dagen. Dat blijken bijna allemaal pelgrims te zijn die op weg zijn naar Aksum in verband met de viering van het St. Maryfeest.
Regelmatig klinkt nu de waarschuwing om de ramen te sluiten als er weer grote stofwolken door passerende bussen en auto’s worden opgeworpen.
”Ramen dicht!” Pff, houdt dat nooit op.
Ik noteer een tweede naam voor dit boek. De eerste was “You never walk alone” en ik voeg “Drie weken stofhappen in Ethiopië “ toe als mogelijkheid.
Na de lunch een identiek beeld als ’s ochtends. Via een bochtige weg berg op berg af. Mooi landschap maar op een gegeven moment heb ik dat wel gezien. De zon doet zijn best om alles nog droger te maken dan het al is.
Zo nu en dan passeren we kleine nederzettingen. Hutjes met een omheining die bestaat uit gemeen prikkende euphorbia’s of minstens zo doornige vijgencactussen. Dit is leven met een minimum aan materiele voorzieningen. Ik vraag me af of de kinderen naar school gaan. In de grotere dorpen zijn die in ieder geval aanwezig maar of ze ook bezocht worden door kindertjes die tien of meer kilometer van die school afwonen, betwijfel ik.
Een bezoek aan twee moskeeën onderbreekt de rit maar we moeten verder. En weer brengt m’n muziekmachientje uitkomst. Met 1 Gigabyte aan muziek kan ik voorlopig nog even voort.
Half zeven arriveren we dan eindelijk in Mekkale. Gelukkig in een redelijk hotel met geschakelde bungalows. De douche produceert overvloedig warm water en met het stof verdwijnt de vermoeidheid van de lange busrit.
De diarree lijkt onder controle en we verwennen onszelf bij het eten met een flesje wijn.
En daarna? Een gezellig samenzijn wellicht? Even napraten?
Helaas, er wacht voor morgen een rit van 310 kilometer naar Lalibela. Met vroeg opstaan.
Reizen is lijden, soms.