14. Op weg naar Arba Minch
Zondag 4 december. Voor we Awassa verlaten brengen we een kort bezoek aan de plaatselijke vismarkt. Daarna rijden we naar Arba Minch dat aan de oever van het Chamomeer lligt. Aan het einde van de middag maken we een boottocht en als we een beetje geluk hebben kunnen we dan krokodillen en nijlpaarden bewonderen. Het wordt wel weer een lange rit, 280 kilometer.
Wat zouden jullie zeggen van een lekker glaasje op het terras stelde ik na onze aankomst in het Bekele Mola Hotel voor. Het idee viel in goede aarde en we hebben net een plaatsje gezocht tussen de andere gasten. Is het hier een beetje naar m’n zin? Dat is het zeker, ik vind het hier bijna perfect. Wat kan een mens op zo’n zondagavond meer verlangen dan een terras met uitzicht over een meer. Lekker zitten in een gemakkelijke stoel bij een temperatuur van een graadje of 23 en volledige windstilte. Heerlijk.
We hebben wel weer een bijzondere dag achter de rug. Het begon ’s ochtends al bij het opstaan. Ik had zo lekker geslapen. Halverwege de nacht was ik even wakker geweest en ik wist absoluut niet meer waar ik was. Thuis in Nederland of ergens anders? Ik kwam er niet uit en sliep daarna onmiddellijk weer in. Er viel veel aan te merken op de lodge in Awassa maar m’n bed was fantastisch.
Zes uur moesten we op, maar ik was zo uitgerust dat ik er geen enkel probleem mee had. Toen we voor het ontbijt naar de eetzaal liepen ontdekte ik tot m’n verbazing dat we aan de rand van een meer zaten. Er was zelfs een zwembad maar het water was groen en ook op de tennisbaan ernaast had de verwaarlozing toegeslagen. Van het hoofdgebouw was het houtwerk verveloos en de dakgoten hingen erbij. Kapot, net zoals andere dingen. De grote tuin – het leek hier wel een landgoed – was dichtgegroeid en had nog het meeste weg van een stukje oerwoud.
Overal klonken dierengeluiden want de natuur was al een uurtje wakker. Groepjes apen liepen rond met een air alsof ze de zaak al hadden overgenomen.
Eigenlijk doodzonde want de plaats van deze lodge was prachtig.
Voor we vertrokken had onze nieuwe gids verteld wat ons vandaag te wachten stond. Veel rijden in ieder geval maar we gingen eerst nog even langs bij de vismarkt van het stadje.
Die was met de auto maar vijf minuten van het hotel verwijderd. Ik had me een voorstelling gemaakt van een haventje met wat gebouwen maar de plaats aan het meer waar de vissers hun waar aan wal brachten, miste alles wat je bij een vissershaven verwacht.
Het was er wel druk met kijkers en jongetjes die ons onmiddellijk aanklampten. En er lagen twee flinke roeiboten waarop wat vis werd aangevoerd. En schoongemaakt.
Het afval werd onmiddellijk weggepakt door de jochies om als voer te dienen voor pelikanen die op een afstandje rondzwommen. Maar ook op deze plaats ging niets voor niets. Waar wel trouwens maar daar heb ik het even niet over. Als wij nou maar een paar Birr betaalden gooiden de jongens een stukje visafval naar de vogels wat dan een mooie foto opleverde.
De vis die werd aangevoerd varieerde van het formaat haring tot grote meervalachtige vissen van een centimeter of zestig.
Er waren genoeg kopers en zelfs eters. Die kregen hun schoon-gemaakte vis in stukjes gesneden op een plastic bordje. Een eindje verder zaten ze die vis voorzien van wat pepersaus op te eten, rauw. Ik mag graag een harinkje eten maar sloeg het aanbod van een van de mannen om een stukje mee te pikken, toch af. Rauwe vis op zondagochtend? Kan lekker zijn maar nu even niet.
Na het havenintermezzo vertrokken we nog niet want er moest eerst getankt worden, bij een tankstation aan de rand van het stadje.
Als je met vijf wagens bent en het aantal pompen is gering is, duurt dat even. Zo ook hier en ik kortte de tijd door m’n gedachten over alle gebeurtenissen van de voorgaande dagen vrij baan te geven. Het was alweer de twaalfde dag dat wil zeggen dat we aan de tweede helft van de reis begonnen waren. De groep was aan elkaar gewend, we kenden zo langzamerhand ook wel elkaars eigenaardigheden. De een heeft dit en de ander lijkt op dat. Ik schrijf daar bijna nooit over in m’n verhalen maar kan het deze keer toch niet laten. Een van de deelnemers gedraagt zich nu eenmaal wat anders dan de anderen. Reden waarom hij door een deel van de groep al de generaal werd genoemd. Ik vond hem in het begin sterk lijken op Bruno Ganz die in de film “Der Untergang” de rol van Adolf Hitler speelt. Tijdens het tanken stapte hij echter even uit om met z’n vorsende generaalsblik de omgeving te verkennen en op dat moment ontdekte Jaap een nog treffender gelijkenis. ”Het is John Cleese in Fawlty Towers.” En inderdaad, die blik, die houding en een beetje schokkerige bewegingen, zelfs het uiterlijk. Honderd procent een oudere uitgave van John Cleese. Hoe is het mogelijk, zoveel gelijkenissen in een mens verenigd. Daar kunnen we nog veel van verwachten. Hij schijnt ook de persoon te zijn die aan onze kamer had gerammeld en er waren nog wel een paar andere vreemde voorvallen geweest die we met de mantel der liefde hadden bedekt. De generaal alias John Cleese alias Bruno aliasAdolf.
Na het tanken waren met een vaartje van tachtig kilometer over een asfaltweg gezoefd. Het weer was prachtig, volop zon en warmer dan in het Noorden. Landschappelijk mocht je het beeld sober noemen. Links en rechts stonden honderden euphorbia’s en eucalyptusbomen. Soms een verdwaalde hut tussen wat maïsveldjes en verder gortdroge vlaktes.
In de binnenspiegel ontdekte ik op een gegeven ogenblik het gezicht van een oude man met wallen onder ogen die vermoeid stonden. Hij keek naar een passerend dorp in zondagsrust. Er liepen wat mensen op straat doelloos heen en weer. De man zuchtte en vroeg zich af waar hij heen ging. Zachtjes fluisterde ik in z’n oor dat hij weer naar een meer ging maar het drong niet echt tot hem door. Waarschijnlijk was hij wat suffig door de reistabletjes die hij nodig had om niet wagenziek te worden of zat ie net in een dip. Nog een dikke week dan ben je weer thuis probeerde ik hem daarna wat op te monteren maar dat had ik beter achterwege kunnen laten. Hij begon namelijk meteen te huiveren bij de gedachte aan de kou, sneeuw en nattigheid die hem dan te wachten stonden.
Prompt ging het asfalt daarna in steenslag over. Ik was een beetje weggedoezeld maar werd bij de les gebracht door het getoeter van een lange stoet auto’s uit tegenovergestelde richting. Het bleek een heuse trouwpartij te zijn. Onze tweede al in Ethiopië. Waar ze vandaan kwamen was onduidelijk. Er was maar weinig bewoonbaars te ontdekken. Niet lang daarna arriveerden we echter in een flink dorp en ik hield het er maar op dat ze daar vandaan kwamen en een ommetje maakten of op weg waren naar Awassa als huwelijksreis.
Na de koffie in een gehucht zonder naam werd het steeds drukker op de weg. Met koeien en geiten wel te verstaan. Bij duizenden liepen ze op en langs de weg. Ook hier weer begeleid door kleine of grote jongens. Bijna reden we een plotseling opzij springende koe aan maar de reactie van onze chauffeur voorkwam nog net dat er bloed vloeide.
Al met al schoten we ’s ochtends toch aardig op en omstreeks half twee arriveerden we in Arba Minch aan het Chamomeer. Bij een eerste aanblik meer een uit zijn krachten gegroeid dorp dan een stad maar bij nadere bestudering wel voorzien van een medische universiteit en nog andere hogere opleidingen. Dat bleek niet alleen uit de universiteits- en schoolgebouwen die ik zag maar ook uit de hordes studenten die we passeerden.
Volgens Tesfaye zouden we in die plaats gaan eten bij een heel goed restaurant. Het zag er van buitenaf echter nogal onooglijk uit en toen we naar binnen gingen dacht ik even in een stal terecht te zijn gekomen omdat er stro op de grond lag. Maar we hadden de verkeerde ingang genomen en werden met spoed naar een zaaltje geleid dat er een stuk beter uitzag.
Natuurlijk hadden ze vleesgerechten maar vis was de specialiteit van deze zaak en m’n keuze lag dus voor de hand. Gebakken viskoteletten. Tesfaye had niet overdreven. We kregen de beste maaltijd van deze reis voorgeschoteld met knapperig gebakken vis, een salade van tomaten, ringen ui en dun gesneden kool, gekookte groente en gebakken aardappelen. Voortreffelijk, nou ja, erg lekker zonder meer. Het risico van de rauwe salade had ik maar voor lief genomen.
Eigenlijk was het de bedoeling om daarna eerst naar het hotel te rijden en daar vandaan verder voor een boottocht maar er kwam weer eens een wijziging in het programma. We gingen eerst varen.
De weg naar de bootjes gaf me op een gegeven ogenblik de indruk dat we naar the middle of nowhere onderweg waren. Hobbels, stof, maar toen ik de hoop al had opgegeven, arriveerden we toch nog aan de oevers van het meer waar twee bootjes voor ons klaar lagen.
Ik had bij de eerdere meren die we bezochten, al gemerkt dat ze in dit land een hekel hebben aan solide steigers of aanleg-plaatsen. Of er is helemaal niets of de steiger is een wonderlijk bouwsel van dunne paaltjes en nog dunnere plankjes waarvan het betreden op z’n minst de basisopleiding voor evenwichtskunstenaar ver-eist. Deze behoorde dus tot de categorie ‘zeer gammel’ en had een lengte van toch gauw vijftien meter. Moeten wij hierover naar de bootjes? De vraag werd stilzwijgend beantwoord door een tiental mannen dat zich te water begaf om ons tijdens onze tocht de hand te reiken. Een opdracht die misschien wat vreemd aandoet maar nauwelijks problemen opleverde omdat het water maar een halve meter diep was.
Het klinkt waarschijnlijk arrogant maar dat lopen op wankele bruggetjes gaat me meestal wel goed af. Ook deze keer had ik nauwelijks hulp nodig. Is dat goed voor het zelfvertrouwen? Natuurlijk is zoiets goed, al is het alleen maar voor je ego. Iedereen bracht het er gelukkig heelhuids af en in een bootje met een geïmproviseerde overkapping voeren we het meer op.
Varen, wat een rust, geen hobbels of kuilen, geen stof, geen koeien of geiten hoewel, bij het naderen van een eilandje ontdekte ik toch wel erg grote salamanders aan de kant. Krokodillen dus en ik kan de afmetingen het beste weergeven met ‘joekels’. Daar moet je dus even vlak langs varen wat voor een paar van die heren, het kunnen ook dames geweest zijn, aanleiding was om te water te gaan. Maar wij waren te groot om als hartig hapje te dienen.
Er bleek trouwens nog meer overstekend wild in deze contreien te vertoeven. Want een half kilometertje verder lag een familie Hippo’s ons op te wachten. Nijlpaarden waarvan wel beweerd wordt dat ze bij te dicht naderen onder water duiken en in het vervelendste geval onder je boot opduiken om deze te laten omslaan. Toch nog wat spanning dus maar het liep allemaal goed af.
Dat varen was verder wel erg rustgevend zodat ik er na afloop zelfs bijna in slaagde om het gammele aanlegsteigertje over de gehele lengte zelfstandig af te leggen ware het niet dat Tesfaye me om onduidelijke redenen halverwege moest passeren om iemand uit de boot te helpen. Ook dit liep goed af en om een uur of halfzes reden we terug naar Arbaminch.
Hoewel de toegangsweg het ergste deed vermoeden arriveerden we in een prima onderhouden lodge aan de oevers van het meer. Ruime kamers, keurig schoon, een badkamer die heet water produceerde en een terras dat er zo mooi uitzag dat de uitnodiging aan Jaap en Jannie, de medepassagiers in onze wagen, haast vanzelf uit m’n mond rolde.
“Wat zouden jullie er van zeggen om hier straks, als je lekker gedouched hebt, lekker een glaasje te drinken?” Het was niet aan dovemansoren gesproken.
Zeven uur is het nu. Het is al donker. Het licht van miljoenen sterren weerkaatst in het praktisch rimpelloze water. Afgezien van de pratende bezoekers hoor je hier alleen maar stilte. Whiskeytje, biertje, fris, cola? Lekker. Naast onze groep nog andere gasten, ik hoor Duits, Italiaans.
We eten daarna buiten aan een lange tafel, fles Gonda Gold erbij. Mooie fles, de inhoud ruikt ook helemaal niet gek en voorzichtig laat ik wat wijn door m’n mond rollen. Mmmm, dat lijkt wel echte wijn.
Bij het bestellen merkt iemand dan op dat de generaal ontbreekt. Waar is Adolf? Niet op het terras in ieder geval en ook niet binnen. Weet iemand z’n kamernummer? Niemand weet het precies maar het vermoeden wordt uitgesproken dat het nummer 38 is. Er was bij aankomst wel iets met z’n bagage aan de hand. Dat schiet niet echt op en Jaap en ik besluiten dan maar om daar even te kijken. Misschien is ie in slaap gevallen. Of is ie gevallen en ligt ie met een gebroken heup tussen de struiken, weet je veel. Op een van de eilanden in het Tanameer had ie ook al zo’n smak gemaakt.
“Je maakt wat mee met zo’n groep,” zeggen Jaap en ik tegen elkaar als we over het uitgestrekte terrein lopen waar het afgezien van een paar lage lampjes, donker is. Nummer 38 zeiden ze toch hè? Jammer dan want als we bij de laatste groep kamers arriveren, houdt de nummering bij 34 op. Zoekend en kloppend op de deuren van kamers gaan we terug naar het hoofdgebouw maar ontdekken geen generaal.
Als we weer terug zijn bij onze groep arriveert ook net Tesfaye zodat we onze bevindingen gelijk aan hem kunnen vertellen. Dat er ‘a person missing is’. En dat zijn kamernummer niet bestaat. No number 38 here.
“Room 38?” is zijn reactie
“No thirtyeight, his roomnumber is four. Wait here, you sit down and I will have a look is his room.”
Even later komt hij met een brede lach terug. “Yes, he was in his room, sleeping.”
Tien minuten later arriveert Adolf, statig als altijd. Ja, hij was in slaap gevallen. Of we al iets besteld hebben? En de manier waarop hij daarna zijn “Can I order for my dinner?” ten beste geeft bewijst dat er met hem niets aan de hand is. Wat een man.
Maar goed, hij komt daarna op de enige vrijgebleven stoel bij ons zitten en blijkt ook wel over menselijke eigenschappen te bezitten. En veel te weten over allerlei zaken.
Aan het einde van deze padvindersavond – we slagen er namelijk ook nog in om de camera van iemand weer tot leven te wekken – adopteren Lia en ik Jaap als vakantiezoon wat beklonken wordt met het laatste restje wijn. “Paps en mams,” hoor ik hem zelfs even prevelen maar dat hoeft nou ook weer niet. ”Blijf ons nou maar gewoon Lia en Ruud noemen, dat doen je broers ook.”
Ik zie het overigens al helemaal voor me als we weer thuis zijn. “Jongens, ik moet jullie iets vertellen. Jullie hebben er een broer bij.”
Zoiets mag best knap genoemd worden als je nagaat hoeveel tijd we er maar voor beschikbaar hebben en er bovendien ook nog drie condooms klaar liggen op het nachtkastje in onze kamer.
Zoals ik in het begin van dit hoofdstuk al zei, het was een bijzondere dag met een bijzondere afsluiting.