16 feb 2006

Bewerking van een artikel van Franklin ter Horst

Een van de meest raadselachtige onderwerpen die in het Oude Testament worden beschreven, is die over de “Ark van het Verbond”. Deze ark is daarin het symbool van de aanwezigheid van God temidden van de kinderen van Israël.
In de ark bewaarde Mozes de tafelen der wet die hem door God op de berg Sinai waren gegeven. De ark werd op bevel van Mozes bij de Sinaï vervaardigd en is ook bekend onder andere namen zoals “De Ark van Jahwé”, “De Ark van God”, “De Ark van het verbond ” en “De Ark van de Verbondsakte”.
De ark begeleidde de Israëlieten op hun tocht door de woestijn. Ze speelde een rol bij het overtrekken van de rivier de Jordaan, bij de inneming van Jericho en bij de intocht in Kanaän. In de tijd van de Richteren werd ze in het heiligdom van Silo bewaard. De ark heeft ook talloze slachtoffers gemaakt. Er worden ongelukken beschreven waarbij talloze slachtoffers vallen. In alle gevallen waren die de ark te dicht genaderd. Ook Israëls vijanden, de Filistijnen, kregen met de ark te maken, want nadat ze de Israëlieten bij de slag van Afek hadden overwonnen, roofden ze de ark en namen haar mee naar Asdod. Daar kreeg ze een plaats in de tempel van hun god Dagon. Na zeven maanden van rampspoed begrepen de Filistijnen dat het geroofde eigendom van de Israëlieten een dodelijk gevaar voor ze betekende en ze besloten de ark terug te geven aan de rechtmatige eigenaars.
De ark werd vervolgens door de Israëlieten opgesteld in Beth-Semes. Maar ook hier richtte ze een ware slachting aan onder de bewoners die haar te dicht waren genaderd. Zeventig doden vielen er in deze plaats en een grote groep mensen kreeg overal builen en zweren. Pas nadat de ark in het huis van Abinadab in Kirjath Jearim werd opgeborgen keerde de rust terug en raakte zij geleidelijk in de vergetelheid. Na twintig jaar onder de hoede te hebben gestaan van Eleazar, de zoon van Abinadab, kwam de ark weer in beeld toen David eraan werd herinnerd. Die haalde de ark daar weg maar de tocht naar Jeruzalem werd onderbroken door de dood van Uzza. Nadat ze drie maanden lang in het huis van de Gattiet Obed-Edom stond bracht David de ark ten slotte naar de stad Jeruzalem waar ze later door zijn zoon Salomo in het “Heilige der Heiligen” in de Tempel werd geplaatst.
Het verdere lot van de ark is één van de meest intrigerende historische vraagstukken. De Bijbel geeft nauwelijks uitsluitsel waar ze is gebleven. In het apocriefe boek 2 Makkabeeën, staat vermeld dat de profeet Jeremia op Goddelijke ingeving de tent van het verbond en de ark liet weghalen uit de stad en deze heilige objecten met het reukoffer-altaar verborg in een grot die hij vervolgens afsloot. De plaats van deze grot lag op de berg vanwaar Mozes voor zijn dood het land van Israël had overzien.
Vele deskundigen hebben zich met de ark bezig gehouden. Er bestaan een aantal theorieën waar de ark gebleven zou kunnen zijn. Een ervan is dat koning Salomo, toen hij de Tempel bouwde, voorzag dat deze verwoest zou worden en dat hij er daarom een geheime grot onder had gemaakt, waarin koning Josia de ark verborg voordat rovers haar in handen zouden krijgen.
Hedendaagse rabbijnen geloven dat de ark in een speciale kamer ligt die voor dat doel is gebouwd. Een andere verklaring is dat de ark en vele andere Tempelschatten door de Egyptische Farao Ramses III zijn geroofd en meegevoerd naar Egypte.
En dan komen we nu bij het verhaal dat de ark in Aksum zou liggen. De Ethiopische kerk beweert namelijk de ark al heel lang in haar bezit te hebben. Bij de vertaling van de Ethiopische “Kebra Negest”, het befaamde boek der “Heerlijkheid der Koningen”, staat een vrij uitvoerig verslag over de ark. Het voorwerp zou door Menelik I (ook wel Baina Lehkem of Ibna Hakim genoemd), zoon van koning Salomo en de koningin van Sheba, rond 1000 vC uit Jeruzalem zijn meegesmokkeld. Behalve het bezoek van de koningin van Sheba aan Salomo, vertelt de Bijbel echter niets over een gebeurtenis zoals die in de Kebra Negest is opgetekend. Toch is het verhaal interessant. Weliswaar is niet meer precies na te gaan wanneer de Kebra Negest is ontstaan, maar men vermoedt dat de oudste versie moet dateren uit omstreeks 850 vC. Vertalingen gaan terug tot de teksten die de Ethiopiërs Isaak en Jemharaha-Ab in het jaar 409 nC uit het Ethiopisch in het Arabisch vertaalden.

Al meteen in het begin van de Kebra Negest wordt de bouw van de ark beschreven, die voor een groot deel overeen komt met de versie in de bijbel. Ook wordt er melding gemaakt van het bezoek van de Ethiopische koningin Makeda (koningin van Sheba) aan Salomo. In dit verhaal had zij van een reizende koopman vernomen dat de Israëlische koning Salomo een zeer knappe man was die over een prachtig rijk regeerde. De koningin hoorde ook over de God van Israël en over de mysterieuze ark die God aan het uittrekkende volk had gegeven. Naar aanleiding van deze verhalen besloot zij Salomo te bezoeken. De Kebra Negest vertelt dat de koningin negen maanden en vijf dagen na haar thuiskomst een zoon ter wereld bracht die zij Baina Lehkem noemde. Toen deze jongen tweeëntwintig jaar oud was reisde hij met een groot gevolg naar Jeruzalem om daar zijn beroemde vader te bezoeken. Koning Salomo was bijzonder blij met het bezoek van zoonlief en overlaadde hem met vorstelijke geschenken. Maar de zoon was eigenlijk alleen maar geïnteresseerd in de ark omdat hij van zijn moeder had gehoord dat de Almachtige God van de Israëlieten zich daarin bevond. Hij gaf aan zijn vader de wens te kennen de ark te willen meenemen naar zijn moeder, zodat zij door de Almachtige God zou worden beschermd. Salomo was door dit verzoek behoorlijk van zijn stuk gebracht want uiteindelijk was de ark een heilige relikwie van onschatbare waarde, die van Mozes afkomstig was. Ze werd in een speciale binnenkamer van de tempel bewaard, waar slechts uitverkoren priesters toegang hadden. Na lang aandringen kreeg zoonlief uiteindelijk toch zijn zin onder de voorwaarde dat het vervoer in het diepste geheim moest plaatsvinden en dat dit zonder officieel medeweten van zijn vader diende te gebeuren. Tevens kreeg Baina Lehkem de opdracht voor een replica te zorgen die op de plaats van de originele ark moest worden neergezet. Alles diende in het diepste geheim te gebeuren zodat noch de priesters uit de tempel, noch de gewone bevolking ook maar iets van de verwisseling zou merken. Op deze wijze zou het dus volgens de Kebra Negest zijn gebeurd. De ark werd ’s nachts uit de tempel gehaald en met oude lappen bedekt naar het kamp van de Ethiopiërs buiten Jeruzalem gebracht. Een week later braken de Ethiopiërs op en vertrokken naar huis en niemand in Jeruzalem had tot dat moment gemerkt wat er in de tempelkamer met de ark was gebeurd.
Ondanks de bijna perfecte vervalsing ontdekten de tempelpriesters van Jeruzalem echter toch de diefstal van de originele ark en ze meldden dit terstond aan Salomo. Er werd nog wel een achtervolging ingezet maar Salomo’s ruiters konden de Ethiopiërs niet meer achterhalen. Nadat de zoon met zijn gevolg de grens van Ethiopië was overgetrokken, voerde hij een vreugdedans uit rond het heilige relikwie. Er heerste grote vreugde en opgetogenheid in het kamp van de Ethiopiërs en deze vreugde verspreidde zich snel over het hele land. Moeder Makeda stond de heerschappij over Ethiopië af aan haar geslaagde zoon die zich voortaan koning “Menelik de Eerste” mocht noemen. Hij werd de stichter van de nieuwe Ethiopische dynastie.
In de Ethiopische grondwet van 1955 staat in artikel 2 het volgende: De koninklijke waardigheid zal voor alle eeuwigheden afstammen van dezelfde geslachtslijn als die zonder onderbreking van de dynastie van koning Menelik de Eerste, de zoon van de koningin van Saba (Sheba) en koning Salomo van Jeruzalem afkomstig is. Ook keizer Haile Selassie (1892-1975) bijgenaamd, de leeuw van Juda, leidde zijn regentschap van koning Menelik af. De Ethiopische heersers waren er allen van overtuigd dat zij dank zij de onoverwinnelijke kracht van de ark des verbonds, alle andere heersers de baas waren, doordat ze onder directe bescherming van de Hoogste God stonden.
Menelik (Baina Lehkem) zou de ark naar Aksum hebben gebracht waar zij volgens diverse bronnen nog steeds zou moeten zijn onder de hoede van de priesters der Maria Kathedraal. Aan het bezit van dit heiligdom dankt deze stad zijn positie als religieus centrum van het Koptische Christendom. Er is een artikel verschenen in United Press International van Beth Potter, waarin zij Aartsbisschop Gerima citeert die zegt dat de ark zich nog steeds in Aksum bevindt. Over het hele land is in iedere kerk een replica van de ark te zien. De Ethiopiërs hebben nooit in twijfel getrokken dat Salomo de vader was van hun Menelik de Eerste. Het was volgens hen vanzelfsprekend dat de mannelijke afstammelingen van deze zoon de wettige koningen van Abessinië waren. Aangezien Salomo een voorvader was van Jezus, waren ook die bloedverwanten van de Here God en eisten zij derhalve de regering van het land op met Goddelijk recht.
Er wordt beweerd dat ‘de ark’ zich niet meer in Aksum bevindt maar dat zij tijdens de Italiaans-Abessijnse oorlog van 1935-1936, door de Italianen is geroofd en meegenomen naar Rome. Daar zou zij zich bevinden in één van de geheime kelders van het Vaticaan. Niemand schijnt de waarheid van dit gerucht te kunnen bevestigen en woordvoerders van het Vaticaan hebben zich nooit geroepen gevoeld om vragen hieromtrent te beantwoorden.


[begin]