18 feb 1996

Wat een heerlijke nacht in deze poel van luxe. Ik kon ’s avonds niet meteen in­slapen en had toen maar een uurtje naar een voetbalwedstrijd op de TV geke­ken. Italiaanse competitie. Na afloop gaven ze ook de uitslagen van de andere wedstrijden. Was alleen abracadabra voor me omdat de namen van de clubs in Chinese karakters waren geschreven. Maar daarna geslapen als de spreekwoor­delijke roos. Het nachtje in dit hotel had Lietje ook goed gedaan en we gingen ons met z’n tweetjes eens een keertje lekker te buiten bij het ontbijt. Na drie da­gen droge crackers mocht dat wel een keertje vonden we.

Wat stond er voor deze dag op het programma? Vertrekken ja, om 10 uur. Naar Le Shan zou de rit gaan. Met de bus die wel zo’n beetje alle manke­menten had vertoond, die te bedenken waren. Maar daar stond tegenover dat we konden beschikken over een uitstekende chauffeur en dat was in de omstandig­heden waaronder we gereden hadden heel wat waard.
Le Shan, de berg van de vreugde. Een toepasselijke naam die niet zon­der uitwerking was op de rest van het gezelschap. Iedereen zag er echt tevreden uit en ik kon me even rustig wijden aan de vastlegging van wat wetenswaardig­heden.
Het weer om maar met een voor zo’n reis belangrijke factor te begin­nen. Viel niet tegen vandaag. Bewolkt maar droog. De verkeersdrukte in deze plaats benaderde de absolute chaos. Van vier anderen, die voor het vertrek een uurtje hadden gewandeld, hoorden we dat ze een ruzie mochten aanschou­wen tussen een fietser en een van die ouwe MAOW’ers, die uitgerust met vlag­getjes mee hielpen om het verkeer op de kruispunten te regelen. Een laaiende ruzie die de assistentie van eerst één agent en later zelfs een tweede had vereist. De veronderstelling dat Chinezen nooit ruzie maken werd gelijk bijgezet in het museum waarin we ook de andere fabels over dit land hadden ondergebracht.
Bij het passeren van het beeld van Mao schoot me om de een of andere reden dat werken op zondag, dat we gezien hadden, te binnen. Key legde me desgevraagd uit dat het werk aan de weg de hele week moest doorgaan. De arbeiders kregen die dagen extra uitbetaald en datzelfde gold voor de bouwvakkers die we aan het werk hadden gezien. In het laatste geval was overwerk noodzakelijk om het betreffende bouwwerk op de aangenomen tijd voltooid te krijgen.
We hadden nog even verder gepraat over de kinderen, die allemaal op weg waren naar school. “In het Chinese systeem,” legde hij uit, “Volgt iedereen eerst lager onderwijs van z’n zesde tot z’n twaalfde jaar. Daarna van twaalf tot achttien voortgezet onderwijs.”
“Wordt er in China veel aan sport gedaan?” was m’n volgende vraag. Tot nog toe hadden we onderweg nauwelijks sportcomplexen gezien, zoals die bij ons aan de rand van de steden zijn aangelegd. Hier en daar een basketbal­veldje, daarmee had je het wel gehad. Volgens Key waren er wel voetbalvelden en overdekte zalen maar dan hoofdzakelijk bij scholen en universiteiten. Popu­lair waren volgens hem volleybal, tafeltennis en in de grote steden voetbal. Na het verlaten van school stopte men in het algemeen met zijn of haar sportieve activiteiten. Een grootschalige aanleg van sportaccommodaties had van de regering bij gebrek aan financiële middelen een lage prioriteit gekregen.
In de buitenwijken van Chengdu, waar we doorheen reden, waren ook weer talloze flats in aanbouw. Zowel wat vormgeving als aankleding betrof za­gen ze er een stuk beter uit dan in Beijing. We passeerden ook een grote wijk met grote vrijstaande huizen. Is dit een begin van kapitalisme informeerden we bij Key. Hij moest grinniken om onze vraag en gaf als uitleg dat sommige be­woners van Chengdu meer verdienden dan elders in China mogelijk was.
De boeren in de omgeving hadden het zelfs heel slim aangepakt. Die woonden in luxe appartementen in de stad waar ze ook een baan hadden. Hun land lieten ze bewerken door bewoners uit de bergstreek die genoegen namen met een deel van de opbrengst van de oogst en een betrekkelijk lage beloning.
Om half een stopten we na een boeiende rit in Meishan. Tijd voor de lunch en dat deden we bij een groot verkooppunt van souvenirs waaraan tevens een restaurant verbonden was. Onderweg hadden we al gemerkt dat de vrede tussen Gerard en de Chinese gidsen weer getekend was en de dag stond geheel in het teken van verzoening. Zorgen over de hygiëne behoefden we ons hier niet te maken hoorden we van Gerard en het eten smaakte uitstekend. Als verrassing kwam er een grote schotel met een complete varkensschenkel met been op tafel. Jammer genoeg was er geen zuurkool bij maar zeker in China moest je niet alles willen hebben.
Het lag voor de hand dat het eetgedeelte alleen via de verkoopruimte te bereiken was en in een milde stemming gaven we ons na het eten dus over aan alle koopjes die men te bieden had. Schilderijen, jade beelden, houtsnijwerk, je kon het zo gek niet bedenken of het was er te koop.
Lia en ik bleven bescheiden en kochten na enig afdingen een beschilderd houten doosje met acht setjes eetstokjes. Ook van hout. De vraagprijs was 30 Yuan en we werden het ten slotte eens over 20 Yuan zijnde vier gulden. Ja ja, keihard onderhandelen over een paar gulden.
Toen we daarna weer verder reden was ik verbaasd over het ontelbare aantal markten dat je onderweg zag. Overal, in alle dorpen maar ook vaak langs de weg werden dingen verkocht. Vooral voedsel maar ook ande­re zaken. Het leek wel of de ene helft van China bezig was met de verkoop van wat dan ook aan de andere helft.
Heel iets anders, we kwamen ook steeds zuidelijker en hadden het bergachtige gebied verlaten. Dat was goed te merken aan de temperatuur. Het was warm geworden en de truien waren al lang uitgedaan. Wat moest dat wor­den als de zon ging schijnen? Maar voor ik me daar pijn over in m’n hoofd kon maken hield onze lokale gids een verhandeling over de manier waarop de Chi­nese ouders een naam gaven aan hun kinderen.
Een Chinese naam bestaat eigenlijk uit drie delen. Het eerste deel is de naam die een kind bij z’n geboorte van de ouders ontvangt. De tweede naam krijgt het kind bij het bereiken van de zestienjarige leeftijd en wordt toegekend door de mensen uit z’n omgeving die hetzelfde niveau qua welstand, opleiding e.d. bezitten. De derde naam is de ‘familyname’. “Maar ..,” wilde één van de vrouwen weten maar hij bleek haar al voor te zijn met het vervolg van z’n ver­haal. Grijnzend vertelde hij aan het einde dat deze regel uitsluitend voor de mannen (jongetjes) geldt. Meisjes krijgen maar twee namen. De tweede naam, waarover ie net verteld had, wordt niet aan meisjes toegekend.
Ondertussen waren we al weer een uurtje onderweg en het landschap werd geleidelijk nu heuvelachtig. Links en rechts van de weg zagen we grote hellingen, die met theestruiken beplant waren. Bananenpalmen had ik ook al een paar keer gezien en er schenen pinda’s in deze streek verbouwd te worden. Maar we waren op weg naar de Grote Boeddha in Le Shan en arriveerden om een uur of vier in deze middelgrote stad die een kleine 100.000 inwoners telde.
“Wie of wat is de Grote Boeddha?” vroeg ik aan Lia. Haar reisgidsje had daar heel wat over te vertellen. Deze Boeddha was een kleine 12 eeuwen gele­den door monniken uitgehouwen in een rots bij de Mingrivier tegenover de plaats Le Shan. Kennelijk was het geen eenvoudig karwij geweest want ze had­den er 90 jaar over gedaan en bij zoveel uithoudingsvermogen moest er vast wel een hoger doel een rol gespeeld hebben. Volgens de reisgids hadden we dat goed begrepen. Het beeld was bedoeld om de ruwe wateren van de rivier, waarin nogal eens scheepjes met man en muis vergingen, te kalmeren.
In de loop der eeuwen waren er naast de Boeddha ook tempels en mooie tuinen aangelegd. En een museum maar dat dateerde pas van deze eeuw en had z’n ontstaan te danken aan de ontwikkeling van deze plaats tot toeristi­sche trekpleister.
Van Gerard hadden we al in de bus gehoord dat we eerst een boot­tochtje gingen maken op de rivier omdat je vanaf het water zo’n mooi uitzicht had op het beeld.
Een leuk idee en kennelijk heel gewild want we waren beslist niet de enigen die ons bij de steigers meldden waaraan een grote verzameling rondvaartboten aangemeerd lag. Onze boot was gelukkig voorzien van een open dek. Lekker een eindje varen leek me geen gek idee. Het was tenminste eens wat anders dan dat voortdurende gehobbel in de bus maar na vijf minuten waren we al bij het doel van onze tocht.
Grant Boeddha was uitgehouwen in de steenrode rotsen die langs de rivier stonden. Was ie echt zo ‘grant’? Gelukkig kan ik hierop met een volmon­dig ja antwoorden. Een en zeventig meter zei het boekje en daar was vast geen meter van overdreven als je ‘m vergeleek met de mensen die er naast stonden om hem te bezichtigen. Via trappen in de rotsen was het ook mogelijk om naast het beeld omhoog te klimmen en even moest ik denken aan een oude prent uit Gullivers reizen. Imposant en na de boottocht brachten we met de bus ook nog een bezoek aan het deel van het tempelcomplex dat boven op de rotsen was aan­gelegd. Het aardige was dat je daar het enorme hoofd van het beeld van een meter of tien afstand kon bekijken. Voor de Chinese toeristen was dat nog niet genoeg. Die lieten zich met het hoofd op de achtergrond zodanig fotograferen dat het leek of ze z’n neus of een oor aanraakten. Nou ja, moest kunnen, het was tenslotte hun land en hun beeld.
Wij namen nog een kijkje in de tempels en zagen in het museum dat meneer Grant Buddha pas de laatste twintig jaar weer in z’n oorspronkelijke toestand was hersteld en voor die tijd aardig werd verwaarloosd. Zo was dat toerisme toch nog ergens goed voor. Daarna dronken we in afwachting van een paar sterke mannen uit het gezelschap die de trappen naast het beeld wilden afklauteren een kopje thee. Zeventig meter omlaag en daarna weer omhoog moest je daarvoor klimmen. Pffff.
Het was de bedoeling dat we in Le Shan zouden overnachten en de bus bracht ons aan het einde van de middag naar een even buiten de stad gelegen hotel. Dat lag in een soort groot park en we bereikten het via een aantal brede lanen. De rit eindigde bij een grote trap die naar een ruim bemeten lounge leidde.
’s Jonge, jonge, dat zag er nog eens anders uit dan Songpan om maar eens wat te noemen. Hier zou het echt niet nodig zijn om de lakens te controleren. Waardigheid, decadent maar toch chique, zonder opsmuk, zoiets.
Vanuit onze ruime kamer hadden we een prachtig uitzicht over groene heuvels. Nou ja, uitzicht. Dat zou er geweest zijn als het niet zo nevelig was maar met enige verbeelding kon ik me wel een beetje voorstellen hoe het kon zijn.
Het diner werd opgediend in een grote eetzaal en daar waren ook een Duitse en nog een Westerse groep aanwezig.
“Where you’re from”? knauwde een lid van de laatste groep ons toe en toen  we hem verteld hadden dat we from Holland kwamen, Europe, you know, kregen wij als informatie dat zij van de Joe-Es-Ee kwamen maar dat hadden we al begrepen.
Na afloop besloten we om koffie te gaan drinken in de bar. Voor de aanvang van het diner hadden we daar ook al even gezeten en een van ons had gezien dat het echte koffie was, van bonen. Niet gek was de algemene conclusie geweest. Lekker voor straks na het eten. Alleen Gerard had wat minder en­thousiast gereageerd dan we van ‘m gewend waren. Maar dat kwam omdat het blikje Cola dat hij bij de juffrouw van de bar besteld had, spontaan begon te spuiten toen hij het opende. In de vriezer gezeten en bevroren had ie ons hoofd­schuddend verteld. Dat zou met koffie in ieder geval niet kunnen gebeuren, dachten we.
Een terechte veronderstelling maar dat wilde nog niet zeggen dat er binnen en­kele minuten een dampende kop koffie gereed was. We waren tenslotte in China en daar ging dat anders. In dat land namen ze daar de tijd voor en tot onze ver­bazing zagen we dat de tien of elf bestelde kopjes via een tijdrovend proces van bonenmalen vervolgens met twee kopjes tegelijk gezet werden in een soort per­colator. Wel een redelijk kopje koffie, dat moet ik zeggen maar dat mocht ook wel voor de volgens Chinese begrippen fikse prijs van 40 Yuan (ongeveer acht gulden).
Verder viel er eigenlijk weinig te vertellen. Maar weer eens bijtijds naar bed omdat we om half zeven verwacht werden voor de tocht naar Emeishan. Een berggebied waarbij we ons tot een hoogte van drie duizend meter zouden begeven; klimmend en waar dat niet kon met een soort kabelbaan. Warme kle­ren waren een Must omdat het op die hoogte koud was. Maar we bleven opti­mistisch, misschien zou het zonnetje ons eens een keertje verrassen.
Lietje vertrouwde me, toen we al in bed lagen, toe dat ze het eten die avond niet lekker vond. Ze zou wel eens wat anders willen dan die eeuwige rijst met groenten. Die rare stukken kip met botsplinters en dat andere vlees met ze­nen en vet. Ik probeerde wat argumenten te bedenken om haar van het tegendeel te overtuigen. Dat we toch ook wel lekker gegeten hebben met tomaatschotels au Gerard en zachte stukjes vlees die van een bloemjasje waren voorzien. Maar met uitzondering van het tomaatgerecht dat ze erg lekker vond, slaagde ik er niet in om haar te overtuigen. Nou moet ik erbij zeggen dat ze ook  voor we vertrokken al geen liefhebber van de Chinese en de Indische keuken was.
Die Chinese keuken kende tot dit tijdstip niet zoveel variatie in de ver­schillende eethuizen waar we gegeten hebben. Eigenlijk bijna altijd dezelfde ge­rechten. Wel de ene keer sterk gekruid en vol knoflook, de andere keer nauwe­lijks. Maar in Hong Kong gaan jullie anders eten had Gerard ons lekker ge­maakt. Daar zouden we te maken krijgen met het neusje van de zalm en daar hielden we het maar op.
We praatten met z’n tweetjes nog wat na over China. Dat de televisie niet onder deed voor de onze als het om de hoeveelheid reclame ging. En de hele presentatie mocht er ook zijn. De programma’s leken op de onze; sport, shows, films en – wat wij niet kenden- pure propaganda voor de staat rolden in kleur over het scherm.
Vandaag had ik wederom met verbazing naar het verkeer gekeken. Met uitzondering van een ‘snelweg’ waarop we in Beijing hadden gereden, krioelde alles dat van wielen was voorzien, over de vooral in de steden overvolle straten en wegen. Bellend en toeterend raasden ze voort en voor de voetganger was er een ware doodsverachting nodig om een straat over te steken. Inhaalmanoeu­vres werden op een voor onze begrippen onverantwoordelijke wijze uitgevoerd maar liepen (bijna) altijd goed af. En laat ik een belangrijk ding niet vergeten. De agressiviteit die ons verkeer zo kenmerkte, ontbrak daar. Stoïcijns en toete­rend ging iedereen zijns weegs.
Ja ja, er werd wat afgetoeterd in China.


[begin]