02 mrt 1996

 Beijing of Peking zoals het vroeger genoemd werd. Stad der zwaluwen.
In m’n grote reisgids had ik gelezen wat de reden voor de naamsver­andering is. Dat de Chinezen sinds 1979 het pinyin systeem gebruiken dat ge­baseerd is op de uitspraak van het putonghua in het Engels, gecombineerd met het Frans. Pinyin wordt tegenwoordig over praktisch de hele wereld gebruikt als standaardtranscriptie. Een naam als Mao Tse Toeng bij­voorbeeld is daar­door veranderd in Mao Zedong. Je steekt wat op tijdens zo’n reis was m’n te­vreden conclusie geweest. Pinyin en putongha, waar haal je het vandaan.
De aankomst ’s ochtends viel wat tegen. Afgezien van een verlicht welkomstbord in de centrale hal waarop CHINA z’n bezoekers WELCOME heette zagen het vliegveld en de stationsgebouwen er niet echt uitnodigend uit, beetje grauw en som­ber allemaal. Gelukkig namen de douane formaliteiten niet al te veel tijd in beslag en de beambte die met een ondoorgrondelijk ge­zicht onze paspoorten bekeek was zelfs niet geïnteresseerd in de gezondheids­verklaring die we zo ijverig in het vliegtuig hadden ingevuld.
Anders dan bij veel andere steden ligt het vliegveld een eind van de stad. Onze eerste kennismaking met het land vond daardoor plaats tijdens de rit daar naar toe. Het busje dat al op ons stond te wachten was een exemplaar met Chinese afmetingen. Met name wat de plaatsen voor de inzit­tenden betrof hield het niet over en het leverde daardoor een mooi voorproefje op van wat ons de komende weken aan vervoer te wachten zou staan. Maar laat ik niet op de geschiedenis vooruitlopen.
Voorlopig reden we richting Beijing. Met een gangetje van een kilo­meter of zestig over een snelweg, die door een landschap voerde dat er bijna Hollands uitzag. Hier en daar wat iepen en populieren, velden met maïs en kleine boerderijtjes. Niet echt boeiend en ook het weer werkte niet mee om er iets van te maken. Het was weliswaar droog maar zwaarbewolkt. De ver­keersdrukte viel mee, vrachtwagens en wat bussen.
Na een kwar­tiertje doemden de eerste flats aan de horizon op. Alles hoogbouw van 10 tot 15 etages. Met de oudere gebouwen uitge­voerd in grijs beton volgens het model schoenendoos. De nieuwbouw zag er door de tegels aan de buitenzijde van de gevels wat vrolijker uit. Beijing was ijverig aan het bouwen, niet zo vreemd overigens voor een snel groeiende stad van zo’n 9,5 mil­joen inwoners.
Al gauw reden we door wijken met afwisselend flats en bedrijven. Ik kon maar weinig variatie in bouwstijl te bespeuren, alles rechttoe rechtaan. Alleen de Chinese opschriften zo hier en daar zorgden ervoor dat ik nog steeds het idee had dat ik in China gearriveerd was.
Eigenlijk kan dat laatste als een vreemde opmerking overkomen, realiseer ik me. Maar ja, ten onrechte leefde ik met het idee dat er nog heel veel gebouwen zouden staan met het uiterlijk van het Chinese restaurant vlak bij ons in het winkelcentrum. In de nieuwbouw was dat dus zeker niet het geval. Pas later heb ik geconstateerd dat er in de oude achteraf gelegen wijkjes soms nog huizen stonden die er op leken.
Ondertussen waren we het centrum genaderd en maakten kennis met een nieuw fenomeen, het astronomisch aantal fiet­sers. China fietste en deed dat op een manier waarbij Nederland als fietsland tot minimale di­mensies ver­schrompelde. Speciale rijbanen, die vaak breder waren dan de rijbanen voor het ge­moto­riseerd verkeer, zorgden ervoor dat beide soorten verkeer van elkaar ge­scheiden bleven. Alleen op de kruispunten ontstond soms wat chaos als af­slaand verkeer zich met het doorgaand verkeer dreigde te vermengen. De in groten getale aanwezige politie had er de handen vol aan om alles in goede ba­nen te leiden. Gerard vertelde op een gegeven moment dat de vrouwen van al die verkeersagenten ’s middags eten aan hun echtgenoten brachten en dan het regelen van het verkeer even overnamen terwijl hun mannen zich aan deze lunch tegoed deden. Als het niet waar is vind ik het toch een mooi verhaal.
Geen mooie stad. Maar het stadsbeeld maakte een hoop goed door de levendige aanblik die het vertoonde met overal kleine win­keltjes, die van alles en nog wat verkochten en een bloeiende straathandel. Ik wil niet zeggen dat we op elke straathoek een markt zagen maar veel scheelde het niet.
Deze reis zou heel anders verlopen dan andere reizen had Gerard ons al verteld en we kregen daarvan een voorproefje. Meestal ga je na aankomst namelijk eerst naar je hotel en daarna pas op stap voor excursies en bezichti­gingen. Het nadeel daarvan is dat er veel tijd verloren gaat door het drukke verkeer, het inboeken in de hotels en het wachten tot je koffers gearriveerd zijn. Wij brachten, omdat we er bij onze tocht door de stad toch langs kwa­men, daarom gelijk eerst een bezoek aan het plein voor de Hemelse Vrede of­tewel het Tian’anmanplein.
Ik moet bekennen dat het me een beetje tegenviel. Tsja, groot, dat wel. Het grootste openbare plein ter wereld zelfs, 40 ha. Maar er was nauwelijks iets te beleven. Geen muziekgroepjes of wat dan ook. Zelfs geen duiven. Maar wel heel groot. Met regerings­gebouwen, gebouwen van de Chinese commu­nistische partij en musea er omheen. En niet te vergeten de toegangspoort naar de verboden stad. Wel veel Chinese toeris­ten die allemaal bezig waren om el­kaar te fotograferen.
Het enige dat ik eigenlijk opmerkelijk vond was een grote digitale klok die op de voorgevel van één van de gebouwen was aangebracht. Onze Chinese gids vertelde dat deze klok de seconden aftelde die nog moesten verstrijken voor Hong Kong ingelijfd zou worden bij China. Als ik me niet vergis is dat in juli 1997 het geval.
Omdat het middag was geworden wandelden we naar één van die tal­loze eetge­legenheden die je in elke Chinese stad aantrof voor de eerste maaltijd op Chinese bodem. Een warme maa­ltijd met rijst en diverse vlees- en groentenscho­tels waar­uit je naar believen met je eet­stok­jes kon pikken tot je vol­doende gege­ten had. Omdat het voor de meeste deelnemers van onze groep de eerste keer was dat ze op deze manier moesten eten was het gelach om de mislukte pogingen niet van de lucht.
’s Middags volgde nog een bezoek aan de Tempel van de Hemel (Tiantan), die een kilometer of drie van het Tian’anmenplein verwijderd lag. Het was de eerste van een lange rij tijdens het vervolg van de reis. Tiantan werd in de vijftiende eeuw gebouwd, samen met nog een drietal andere tempels en nam in religieuze zin een belangrijke plaats in. Zo bracht bijvoorbeeld de kei­zer in deze tempel offers om een goede oogst af te smeken. Net zoals we later zouden zien bestonden dergelijke tempelcomplexen uit meerdere gebouwen, die ieder een bepaalde functie bezaten. Elke vorm en kleur hadden een bepaalde be­tekenis. Veel steenrood, goud, groen en blauw. We brachten er een klein uurtje door en ik begon me op dat moment pas goed te realiseren dat we in China waren.
Na dit bezoek zochten we het hotel op. Tianlun Dynasty Hotel was een zeer groot gebouw dat gebouwd was rond een geheel overdekte vierkante binnen­plaats met een terras. Daar waren de receptie, de kassier en andere hoteldiensten ondergebracht. Verder kon je er wat drinken en er vonden diverse vermaaksactiviteiten plaats. De vier of vijf sterren, die het bezat, gaven trouwens al aan dat het van alle moderne gemakken was voor­zien.
Moe door de lange reis onderzochten Lia en ik onmiddellijk na het ar­riveren van de koffers de bedden op hun mogelijkheid voor een kort slaapje. Wat je noemt een hazenslaapje want er was afgesproken dat we om half acht in de hal zouden verzamelen voor het diner. Maar de onderbreking was lekker evenals de hete douche en de mogelijkheid om wat andere kleren aan te trek­ken.
Er zou buiten het hotel gegeten worden en het busje stond bij onze komst al te wachten. Hetzelfde krappe exemplaar van ’s ochtends dat bovendien nogal stonk omdat er op de bekleding naast de bestuurdersplaats met dieselolie ge­knoeid was.
De nationale Chinese gids, die zich ’s ochtends op het vliegveld bij ons had gevoegd, gaf ook nu acte de présence. Hij zou de hele verdere reis bij ons blij­ven maar daarover later meer. Verder was als bege­leiding een lokale Chi­nese gids voor de stad Beijing aanwezig. Beide gidsen spraken een vooral in het begin moeilijk te volgen Engels.
Ik was nieuwsgierig waaruit het avondeten zou bestaan maar verras­singen bleven uit. Het bleek qua samenstelling bijna identiek aan dat van de middag te zijn. Als extra was er echter deze keer een of andere vis bij die in z’n geheel werd opgediend en ons met glazige ogen vanaf z’n schotel aan­staarde.
“Hoe eet je zo’n beest, Gerard?” was natuurlijk de vraag. Onze reis­leider had er als ex-horecaman echter geen enkele moeite mee en demon­streerde met vaardige hand hoe je met behulp van je eetstokjes zo’n vis fileert. De smaak viel mee maar omdat het een zoetwatervis was zat ie vol met kleine graatjes. Chinezen spugen die gewoon uit, op tafel of op de grond maar dat ging me op dat moment nog even te ver. Daarom liet ik het beest na een eerste hap maar aan de echte liefhebbers.
Ging het al wat beter met de eetstokjes? Nou, de eerste onhandigheid was achter de rug maar het aantal noodlandingen op en naast de schalen was nog aanzienlijk. En door de onwennigheid kreeg ik op een gegeven moment kramp in m’n vingers van het vasthouden.
Na afloop was het buiten al helemaal donker en we reden langs een aantal gebouwen dat ter gelegen­heid van de internationale vrou­wenconferentie feestelijk verlicht was. Net als het Plein voor de Hemelse Vrede trouwens dat in een soort floodlight baadde.
Ik moet nog even iets kwijt over het bezoek dat we daar eerder op de dag brach­ten. Toen we namelijk na de lunch nog een tweede bezoek aan het plein brachten en ons groepje vastbera­den de straat overstak om het plein te betreden schoten onmid­dellijk twee van de zeer talrijk aanwezige agenten (of soldaten) toe om ons tegen te houden. En onze lokale Chinese gids moest eerst met papieren aantonen dat het hier een groepje neutrale Hollandse toeristen betrof en geen afvaardiging van westerse deelneemsters aan de vrouwencon­fe­rentie die een demonstratie tegen wat dan ook in de zin had­den.
Weer terug in het hotel maakten we nog een korte verkenningstocht op het binnenplein waar een klassieke alt begeleid door piano zo luid liet merken dat ze aanwezig was dat we maar snel de kamer opzochten. Omdat we van plan waren morgen om 5 uur op te staan trok het bed onweerstaanbaar.
Op de kamer praatten Lia en ik nog even na over de ervaringen. Of ik al veel foto’s genomen had? Een vraag waarbij denk ik een toelichting nodig is. Ik had haar met haar verjaardag namelijk een videocamera gegeven omdat ze er na onze Indonesiëreis van verleden jaar achteraf haar spijt over had uit­gesproken dat we toen niet hebben gefilmd. De Sony Hi8 nam deze keer dus een prominente plaats in haar handbagage in en ze had al heel wat opnames gemaakt maar eigenlijk ging haar hart nog steeds uit naar gewoon fotografe­ren. Het liefst zou ze allebei tegelijk doen vandaar dat ze voor de zekerheid ook maar een klein cameraatje had meegenomen.
Er was heel wat te zien geweest, daar waren we het over eens. Ook dat Beijing zich niet als een gezellige stad voordeed. Het bewolkte grijze weer had daar natuurlijk niet echt aan meegewerkt.
Hoe zagen de mensen er uit? Eigenlijk anders dan ik had gedacht. De kleding van de m­eeste Chine­zen week maar nauwelijks af van de onze dat wil zeg­gen westerse. De bekende Mao-p­akken, in grijs of blauw had ik alleen maar gezien bij wat oudere men­sen, die aan het werk waren als straatveger.
En het befaamde spugen? Dat hadden we maar eenmaal gezien bij een ou­dere vrouw maar die haalde het dan ook uit haar tenen. “Gggggg.” “Ja, legt u hem hier maar neer.”
De internationale vrouwenconfe­rentie beheerste met grote welkomstspandoeken op diverse plaatsen het stadsbeeld. In ons hotel verbleven ook een aantal zeer kleurig geklede deelneemsters uit een of ander Afrikaans land en met feestelijke banieren en spandoeken werd hier uitbundig kond van gedaan.
Veel Chinezen gezien op zo’n eerste dag, dat wel. We kregen de in­druk dat het leven zich voor een belangrijk deel op straat afspeelde. En al die Chinezen leken beslist niet alle­maal op elkaar. Oh nee, we zagen de meest uit­eenlopende fi­guren. Groot, klein, dik, ma­ger, met smalle ogen, met aman­del­vor­mige, platte neuzen, punt­neuzen, wit en gebruind. Alleen gele exemplaren zaten er niet bij. Merkwaardig eigenlijk dat men het in het Westen altijd over het gele gevaar heeft.
Moe door de reis en alles wat we hadden meegemaakt gingen we ten ­slotte om half elf naar bed. En droomden van het wonderlijke land waar we verbleven.

IMG_0002

 

IMG_0003

 

IMG_0004

 

IMG_0005

 

IMG_0007


[begin]