11 feb 1996

21. DE LAATSTE DAG KUNMING

0 Reacties

Alweer de laatste dag in Kunming? Ja, het leek wel of de tijd steeds sneller verstreek. ’s Ochtends behoefden we ons eens een keertje niet te haasten. Lietje d’r been was bij het opstaan wat stijf maar ze had gelukkig lekker geslapen. De wond had verder niet gebloed wat we als een goed teken beschouwden.

Verzamelen om tien uur in de hal was de afspraak maar we waren om kwart over negen al klaar met ontbijten en inpakken en we besloten om met z’n tweeën een ochtendwandeling te maken.
“Zou je niet liever even lekker in een gemakkelijke stoel gaan zitten,” had ik vooraf natuurlijk als bezorgde echtgenoot geopperd maar dat voorstel was resoluut van de hand gewezen met de opmerking dat we maar eenmaal in China waren en dat we nog genoeg konden zitten in de bus.
Voor het hotel was het een drukte van belang. Auto’s schoten af en aan. Even twijfelden we over de kant die we zouden opgaan maar na enig nadenken viel onze keuze op rechts omdat we de andere kant al kenden van onze wande­ling die we een paar dagen daarvoor hadden gemaakt.
Het was weer genieten bij alles wat er te zien was. Een blok verder troffen we een grote overdekte groente- en fruitmarkt aan en daar ontdekten we zowaar de meest exotische vruchten. Even aarzelden we om een pondje van het een of ander in te slaan maar we deden het maar niet. Zouden thuis in Holland onze schade wel weer inhalen.
We zetten onze wandeling dus met lege handen voort en passeerden een lange rij van kappers, masseurs en schoenpoetsers, die langs de kant van de weg hun beroep uitoefenden. Van Key hadden we gehoord dat de masseurs vaak blind waren. De verklaring die hij daarvoor had gegeven was simpel. Voor blinden bestond in China de mogelijkheid om zich op kosten van de Staat op te laten leiden voor dit beroep.
Onbetwist hoogtepunt van deze rij nijvere lieden was echter een witge­jaste heer die het beroep van orenpoetser uitoefende. Toen we langs hem liepen was hij net bezig om met een smal lepeltje de oren van een oude Chinees leeg te scheppen. Oh, en uitgerekend tijdens deze wandeling had ik m’n fototoestel niet bij me. Zonde, zonde.
Bij het kruispunt dat we daarna bereikten besloten we om niet verder te lopen. Lia wilde wat opnamen met haar camera maken van het verkeer dat po­gingen in het werk stelde om naar een chaotisch hoogtepunt te groeien. De hoe­veelheid auto’s, fietsers en andere voertuigen was werkelijk adembene­mend.
Uit een zijstraat naderde op een gegeven ogenblik een door twee Chine­zen voortgeduwde handkar die vol was geladen met platte kartonnen dozen. Met een holletje probeerden ze het kruispunt te bereiken voor het verkeerslicht op rood zou springen en dat leek ook wel te lukken. Een plot­seling afslaande auto noodzaakte de beide duwers echter om hun kar met een soort noodstop tot staan te brengen. Het resultaat was verschrikkelijk. De kar was zo hoog gela­den dat drie of vier dozen naar voren schoven en van de stapel af vielen. Ze kwamen met zo’n klap op het wegdek terecht dat de deksels eraf sprongen. Met ogen op stelen keek ik daarna naar het ver­volg van dat kleine ongeluk. In de dozen zaten namelijk kuikens en die begonnen meteen door elkaar te krioe­len. Een aantal probeerde er natuurlijk vandoor te gaan en de behulpzaam toe­gesnelde Chinese omstanders begonnen onmiddellijk een jacht. Door hun en­thousiasme viel een doos nog verder uit elkaar en er brak daardoor iets van een kleine paniek uit onder de kuikens, hun eigenaren en de hulptroepen. Het ver­keer reed ondertussen in een onafgebroken stroom om het slagveld heen maar na drie-vier minuten was alles weer in de dozen gedaan. Vijf of zes kuikens hadden het leven gelaten en bleven als gele vlekken op het asfalt achter. Het leek wel een scene uit een film van Jacques Tati.
Maar daarmee was dit verhaal nog niet uit. Natuurlijk had ik Lietje aangestoten over deze voorstelling, om ‘m te filmen en daar was ze druk mee bezig geweest, dacht ik tot ik haar bij de wandeling terug naar het hotel vroeg of ze die kuikens op dat kruispunt goed had opgenomen.
“Kuikens op dat kruispunt?” antwoordde ze me verbaasd. “Ik heb hele­maal geen kuikens gezien. Er was een kar met appels of zoiets gevallen.”
“Appels?” Ik weer en zo mogelijk nog verbaasder dan zij. “Maar heb je dan niet even gekeken wat er gebeurde?”
Om een lang verhaal kort te houden, zij had het kruispunt steeds door de zoeker van de videocamera bekeken omdat ze er wat mooie opnamen wilde maken en op het kleine beeldje in zwart-wit, dat je dan ziet, zijn kuikens op een afstand absoluut niet als zoda­nig te onderscheiden. Een kar met wegrollende appels had ze gezien.
In het hotel gearriveerd werden we tot onze verbazing weer geconfron­teerd met probleempjes met de bus. De buschauffeur had beweerd dat er voor 200 Yuan schade in z’n bekleding was ontstaan en voordat Gerard dit had na­gecheckt en een aantal andere zaken die met ons vertrek per vliegtuig te maken hadden, was het bijna half twaalf voor we het hotel konden verlaten om naar het grootste warenhuis van de stad rijden.
Li en Wang (zoiets als V&D) was inderdaad een flink uit de kluiten gewassen exemplaar. Aan de buitenzijde was het gebouw bijna volledig volge­hangen met verticale banen stof waarop in Chinese karakters wervende teksten voor aspirant kopers waren aangebracht. Ik nam tenminste aan dat er iets der­gelijks op stond. Omdat vier of vijf mensen van de groep zijde wilden kopen werd afgesproken dat we er een half uur zouden zoekbrengen. Lietje en ik wa­ren ook wel geïnteresseerd en we keken meteen wat rond of we nog iets leuks zagen om mee te nemen voor de kinderen thuis. Dat laatste was niet het geval. De zijde ontdekten we trouwens ook niet op de vijf etages die de winkel rijk was. Dan maar weer naar beneden hadden we ten lange leste besloten. Daar hoorden we van Key dat de zijde werd verkocht op de bovenste etage. Zullen we nog even, stelde ik aan Lietje voor maar ze had wat last van haar been ge­kregen en geloofde het wel. Gelukkig ontdekte ik op de fotografieafdeling 400 ASA-films en was dit bezoek niet helemaal zinloos.
Na de lunch in een drukke eetgelegenheid in het centrum van de stad was ons volgende doel een bezoek aan de bamboetempel. Die lag een eind bui­ten de stad maar dat was helemaal niet erg want we keken ons de ogen bijna uit op alle straattoneeltjes die we passeerden. Wat te zeggen van een Chinees die twee vastgebonden biggen op z’n fiets vervoerde. En een ander die een stokoude oma op een stoeltje in z’n bakfiets had zitten. Jammer dat het bijna onmogelijk was om foto’s te maken tijdens het rijden.
De bamboetempel was het bezoeken volledig waard. Zonder overdrij­ven kon dit één van de mooiste exemplaar in China genoemd worden. De naam wilde overigens niet zeggen dat ie van bamboe vervaardigd was. Volgens de le­gende zaten ooit twee jonge prinsen een rinoceros achterna in de heuvels. Plot­seling had deze zich als list veranderd in een monnik, die op een bamboestek leunde. Toen de prinsen deze plaats bereikten vonden ze alleen nog maar de bamboestok die daarna onmiddellijk uitliep en bladeren begon te krijgen. Ter herdenking van deze merkwaardige gebeurtenis werd de tempel gebouwd.
In één van de tempels waren de beelden van 500 verschijningen van Boeddha ondergebracht. Gemaakt tussen 1883 en 1890 vermeldde m’n reisgids en het bijzondere was dat er geen twee gelijk waren. Een verhaal waarvan geen letter overdreven was. Dunne, dikke, oude, jonge, lelijke en knappe Boeddha’s wisselden elkaar in een eindeloze reeks af.
De gebouwen zagen er goed onderhouden uit. Deuren en pane­len waren verfraaid met veel houtsnijwerk en hoewel het in de tempel officieel niet was toegestaan om te fotograferen keken ze er niet zo nauw zodat er heel wat rolletjes doorheen gingen.
Hoe was het eigenlijk met het geloof gesteld in China? Waren de men­sen vrij in het bijwonen van bijvoorbeeld kerkdiensten? Ik kon dat moeilijk waarnemen. De tempels leken me er niet op gebouwd om gezamenlijke kerk­diensten te houden, het Boeddhisme kent dat volgens mij ook niet. Wat we wel bij alle tempels zagen waren grote bakken waarin je een wierookstokje of een kaarsje kon branden. Daar werd druk gebruik van gemaakt. We zagen ook vaak dat men dan even knielde en bij de beelden van Boeddha een gebed pre­velde.
De pogingen, die we in het werk stelden om oude nonnetjes, die in deze tempel hun werk deden, te vereeuwigen mislukten echter. De dames wilden ab­soluut niet en dat was ook het geval bij hun mannelijke collega’s.
De rit naar het hotel terug duurde lang. Het was druk en we maakten deel uit van een schier eindeloze file auto’s en bussen. Maar net als op de heenrit was het ook deze keer weer genieten. Lia ging helemaal op in het filmen van vreemde uitbouwsels, die de Chinezen aan hun balkons hadden aangebracht.
Toen we na veel stoppen en kleine stukjes rijden ten slotte op een brede boulevard arriveerden werd het zo mogelijk nog drukker. Een klein bestelbusje dat rechts van ons reed, probeerde op een gegeven moment voor onze bus in te voegen maar blokkeerde daardoor het verkeer op twee rijstroken. Verkeers­agen­ten schoten toe en fluitend en schreeuwend werd geprobeerd de zaak weer in beweging te krijgen. Dat ging maar langzaam, bovendien kwa­men onze bus en het bestelbusje steeds dichter met hun zijkanten bij elkaar. Vriend Key zag het gevaar en probeerde met aanwijzingen aan onze chauffeur een naderende aanrijding te voorkomen. Op dat moment viel er even een gaatje in de rij auto’s en de chauffeur zette de bus meteen in beweging om daar ge­bruik van te ma­ken. Schurende geluiden maakte duidelijk dat er iets mis ging. Key die als uit­kijk nog steeds buiten het raampje hing probeerde met  waar­schuwingen om er­ger te voorkomen maar onze chauffeur, die we al eerder had­den leren kennen als een eigenzinnige figuur, zette langzaam rijdend  door.
Het gevolg was dat er aan de rechterachterkant van z’n bus een brede kras ont­stond. Bovendien had hij het linkerlicht van het bestelbusje vernield.
“Dat zou wel eens nog meer oponthoud kunnen geven,” zeiden we tegen elkaar maar terwijl de chauffeur van het bestelbusje nog bezig was om te bek­vechten met twee politieagenten deed onze chauffeur net of z’n neus bloedde en reed door.
“Heb je het allemaal opgenomen?” vroeg Lia toen ik weer naast haar ging zitten. Ik had namelijk een raampje aan de achterzijde opengeschoven en half naar buiten hangend had ik het incident vastgelegd op de video.
“Het staat er helemaal op,” kon ik haar geruststellen. “Compleet met het geluid van versplinterend glas.” En we waren het erover eens dat deze chauffeur echt een klungel in optima forma was.
De gehele rit nam uiteindelijk zoveel tijd in beslag dat er geen tijd meer over was voor verdere wandelingen of bezoeken aan winkels. Na het inladen van de koffers die nog bij het hotel stonden, vertrokken we daarom gelijk naar het vliegveld. Daar onderwierpen we ons aan de bekende procedure van in­checken, wachten, controle, wachten. Gelukkig had Dragon Airways geen ver­traging zodat het grote gezelschap Chinezen, Hollanders en ‘Attentione’ een grote groep Italianen op tijd kon vertrekken.
In het vliegtuig zat er naast Lietje en mij een Chinees mannetje dat ons na het instappen vriendelijk had toegegrijnsd. Om niet onbeleefd te lijken hadden we hem een glimlach teruggegeven en we waren daarvoor door hem beloond met een kauwgumpje.
Van de groep Chinezen die achter ons zat was er eentje kennelijk ze­nuwachtig voor de vlucht. Hij begon namelijk op een gegeven moment zo ver­schrikkelijk z’n keel te schrapen dat we het ergste vreesden.
“Bukken,” fluisterde ik tegen Lia maar er volgde niets. “Ik denk dat ie ‘m heeft weggeslikt,” fluisterde Lia terug en omdat we daarover moesten lachen dacht de Chinees naast ons waarschijnlijk dat dat voor hem bestemd was en enthousiast bood hij nog een kauwgum aan. Grote brokken Chinese kauwgum waren het en omdat ik niet wilde weigeren zat ik even later met een mond vol. Gelukkig stegen we daarna op en tijdens de rondgang van de stewardessen met wat versnaperingen maakte ik van die gelegenheid gebruik om de prop in een spuugzakje te werken. De Chinezen hadden trouwens dolle pret en wij ook wel een beetje omdat er naast het lekkers aan iedere passagier een soort blauwe vechtpet met het opschrift van de maatschappij werd uitgedeeld. Werd die pet dan opgezet? Zeker, alle Chinezen hielden ‘m de gehele tocht op.
Waar ging de vlucht ook al weer naar toe? Naar Guilin waar we maar een dag zouden blijven omdat we de dag erna naar Hong Kong zouden vliegen. De vlucht waarmee we bezig waren zou in ieder geval niet zo lang duren. Een dik uur vliegen want de plaats lag op een afstand van ongeveer 800 kilometer in zuidoostelijke richting.
Onderweg was er als gevolg van het dikke wolkendek niets te zien.Na de landing merkten we meteen bij het uitstappen al dat we in een andere kli­maatzone waren gearriveerd. Het was droog en aangenaam warm. Niet zo ver­wonderlijk overigens want volgens de boekjes behoorde er in deze plaats een subtropisch klimaat te heersen met een dagtemperatuur tussen de vijfentwintig en dertig graden.
Het was al donker tijdens de rit met het busje naar ons hotel. Guilin zag er plezierig uit met ordelijke straten zonder kuilen en bulten. Veel verkeer dat zich zonder getoeter een weg zocht. Eigenlijk bijna West-Europees voor zover dat in de halve duisternis te zien was.
Het hotel lag niet ver van het centrum, aan de rivier waarvan het door een smal parkje werd gescheiden. Wat waren de plannen voor de rest van de avond? Eerst naar de kamers? Nee, daar besloten we nog even mee te wachten. We gingen eerst eten, in het hotel. Een goed idee want er stonden nog een aan­tal activiteiten op het avondprogramma.
“Wat zouden jullie denken van vissen met aalscholvers?” kregen we van Gerard te horen toen we afwachtend aan tafel hadden plaatsgenomen. Aal­scholvers? Vissen? In het donker? Ik kon me er nog niets bij voorstellen en dacht er verder niet over na omdat de eerste schotels met lekker eten op het draaiplateau geplaatst werden.
Aan het einde van de maaltijd kregen we te horen wat we verder zou­den gaan doen. Eerst naar de kamers om de koffers in ontvangst te nemen en ons op te frissen. We genoten daar even van het uitzicht over de brede rivier. In het parkje was het gezellig druk en er speelde muziek waarop door honderden mensen gedanst werd. Ik kreeg een feestelijk gevoel over me en zag even daarna in de hal van het hotel dat iedereen door het gebeuren buiten was aangestoken.
Met de bus reden we in een kort ritje van hoogstens vijf minuten naar een plek aan de rivier waar een grote verzameling boten in allerlei afmetingen op liefhebbers voor een rondvaart lag te wachten. Een rondvaart met bezichti­ging van het vissen met aalscholvers. Het vertrek liet niet lang op zich wachten en even later dobberden we op het water.
Daar bleken we niet de enigen te zijn. Links en rechts zagen we name­lijk kleine houten vletjes waarin vissers bezig waren met hun werk. Onze boot voer lang­zaam met een zo’n bootje mee waardoor we het hele proces goed kon­den vol­gen.
Vissen in het donker? Hoe deed je dat? De vissers in deze plaats maakten van een truc gebruik die jagers wel toepassen in het donker. Ze ge­bruikten een paar fel brandende lampen, in dit geval aan een stok vòòr op de boot gehangen, om de prooi te lokken. Maar in plaats van een jachthond be­dienden ze zich van aalscholvers om nieuwsgierige vissen, die op het licht af­kwamen, te vangen. Razendsnel zwommen de jagers onder water heen en weer.
Pats, daar had er eentje een vis te pakken en kwam triomfantelijk boven. Het was maar een klein visje en nadat de aalscholver z’n kop achter in de nek had gegooid slikte ie ‘m in z’n geheel naar binnen. Net nadat ik me had afge­vraagd hoe de visser die weer te voorschijn zou halen dook er een tweede aal­scholver op met z’n prooi. Een veel groter exemplaar en het werd me gelijk dui­delijk hoe het systeem werkte. Onder aan de nek van de aalscholvers had ik namelijk al een eindje touw zien bungelen en daarmee was de keel van die beesten gedeeltelijk afgesnoerd. Kleine visjes kon ie nog net doorslikken maar de wat grotere exemplaren bleven ondanks z’n verwoede pogingen steken.
De visser had met een lange stok inmiddels de aalscholver naar zich toe gehaald en verloste deze van de vis die half uit z’n bek hing. Hijgend mocht ie daarna even uitrusten op de rand van de boot voor z’n baas hem weer aan­maande om op jacht te gaan. Fascinerend om te zien.
Hoeveel aalscholvers er bij een boot zaten? Vier of vijf dacht ik. Dat die beesten bij de boot bleven was eigenlijk ook verwonderlijk. In het begin dacht ik even dat ze aan een lang touw zaten maar dat was niet het geval. Ze waren zo afgericht dat ze hun werk deden en daarna steeds weer bij de boot te­rugkwamen. Knap hoewel? Als ik een aalscholver was zou ik alleen maar klei­ne visjes vangen.
Ons tochtje op het water duurde een half uurtje, daarna werden we af­gezet bij de avondmarkt op de boulevard langs de rivier. Er was veel te zien en zo mogelijk nog meer te koop en we spraken met Gerard af om op eigen gele­genheid terug te wandelen naar het hotel. Bij een stalletje kochten we een twee­de stel balletjes en een porseleinen schaaltje. Natuurlijk moest er afgedongen worden en na het nodige toneelspel van beide kanten werden we het eens.
Moeilijk? Ach, dat onderhandelen over de prijs hoorde er gewoon bij en op deze manier kon je voor een paar gulden de nodige presentjes voor thuis aanschaf­fen.
Een eindje verder troffen we Henk en Tineke als middelpunt van een onderhandelingsronde, ook voor de aankoop van een stel gekleurde balletjes. Zo te zien ging het niet helemaal naar wens en er was onenigheid over het stel bal­len dat de verkoopster wilde meegeven. Gerard die op een afstandje had staan kijken kwam er vervolgens bij maar dat droeg ook al niet echt bij aan een op­lossing. Tijd om te vragen wat er nou precies aan de hand was kregen we niet omdat Tineke en Henk wegliepen, met ballen. De koopvrouw liep ze schreeu­wend een stukje achterna maar ging ten slotte toch maar weer terug naar haar kraampje.
Samen met Dick en Lies vervolgden wij onze weg en ‘dolden’ wat over onze ontberingen en belevenissen tijdens de rit naar Songpan, het verblijf daar en de tocht terug. Zoals meestal in dat soort gevallen namen de gebeurtenissen tijdens die drie dagen in onze fantasie steeds grotere vormen aan tot we bij een kruispunt weer in de dagelijkse werkelijkheid terugkeerden omdat we niet meer wisten hoe we verder moesten. Op goed geluk liepen we daarna maar een stille straat in langs de rivier. We twijfelden eigenlijk alle vier of we wel in de juiste richting liepen en omdat we op een gegeven moment geschreeuw achter ons hoorden werden we er niet geruster op. Twee Chinese jongens of mannen pas­seerden ons hardhollend en werden achtervolgd door een groepje anderen die, afgaande op hun gezichtsuitdrukking, niet echt vriendelijke bedoelingen in de zin hadden. Zou het soms iets met die balletjes van Tineke en Henk te maken hebben? Of was het een ruzietje tussen twee rivaliserende straatbendes? We besloten om weer terug te lopen naar het kruispunt en daar vroegen we de weg met behulp van de sleutel van onze kamer. Via enig wijswerk kwamen we er­achter hoe we moesten lopen en na tien minuutjes arriveerden we heelhuids in ons hotel waar we de rest van de groep met een drankje in de lobby aantroffen.
Alleen Henk en Tineke waren al naar hun kamer. Waarschijnlijk geschrokken door het incident met de ballen hoorden we van de anderen. Om niet achter te blijven vertelden wij onze belevenissen tijdens de wandeling naar het hotel. Dat we verdwaald waren, midden in een gevecht van de Chinese onderwereld te­recht waren gekomen en er maar ternauwernood in geslaagd waren om te ont­snappen. Een wat aangedikte versie van de werkelijkheid en de rest van de groep reageerde wat sceptisch en sprak vermoedens uit over overmatig drank­gebruik wat echter absoluut niet het geval was. We werden het uiteindelijk eens over een post Sonpan-depressie, zoiets.


[begin]