24. DE LAATSTE DAG HONG KONG
De laatste dag van onze Chinareis. Nou ja, laatste dag, voorlaatste dag eigenlijk als we de vliegreis terug erbij zouden rekenen. Op het programma stond shoppen en rondkijken in de stad, op eigen gelegenheid maar tijdens de eetpartij met Dick en Lies hadden we afgesproken om in ieder geval met z’n vieren naar Hong Kong island te gaan.
Nadat we ontbeten hadden en onze laatste filmrolletjes weggebracht, wandelden we naar de ferry die op een minuut of vijf van het hotel lag. Het weer was net als de dag ervoor stralend en natuurlijk warm.
Hoe was het met Lietje haar been? Eigenlijk helemaal niet zo slecht. Dick had daar nog even naar gekeken en tot zijn en onze tevredenheid kon vastgesteld worden dat er geen infectie bij was gekomen. Het bleef natuurlijk nog gevoelig en eigenlijk zou wat rust op z’n tijd geen kwaad kunnen maar de voorlopige conclusie was dat ze geluk had gehad. Nou ja, waarom ook niet. Met een aantal andere dingen had het minder meegezeten.
Het duurde even voor we bij de ferry door hadden hoe het systeem met kaartjes werkte. De overtocht was namelijk niet helemaal gratis en omdat er alleen maar met gepast geld betaald kon worden bij de tientallen tourniquetjes en bij de kassa een zeer lange rij stond hannesten we wat met de verdeling van het beschikbare kleine geld. De tocht met de ferry was leuk en leverde een prachtig uitzicht over het water op.
Hong Kong island, de plaats waar de stad ooit gesticht werd. Groot en hoog. Met overal bussen voor openbaar vervoer en dubbeldeks tramvoertuigen. Een gigantische drukte in de brede winkelstraten en via een soort rollend trottoir zochten we op een gegeven ogenblik een hoger liggend deel van de stad op. Daar was het beeld niet anders en we ontdekten er tussen de hoogbouw smalle zijstraatjes waar de straathandel floreerde.
In dat Hong Kong was men nog niet uitgebouwd. Hemelbestormende nieuwbouw was bezig om oudere woongebouwen van toch ook nog twintig verdiepingen te verdringen. Met flitsende lichtreclames probeerde men de aandacht te vestigen op winkels, producten, restaurants en wat niet al meer. Bij een grote tijdschriftenhandel stonden de Telegraaf en de Volkskrant prominent vooraan in een rek. Maar een dag oud en uit de koppen begreep ik dat minister Weijers elke belofte tot steun aan Fokker afwees. Niets nieuws onder de zon was onze conclusie. En dat Ajax het ook zonder ons goed deed werd ik gewaar uit een grote kop op de sportbijlage van de Hong Kong Post.
Langzaam gingen we op in het bruisende leven van de stad en als echte Hong Kongers wipten we tegen half elf even ergens binnen om koffie te drinken. Het was niet helemaal wat we verwachtten en de kwaliteit van de cappuccino riep wat twijfels op maar vooruit.
Vooraf had Gerard ons op ons verzoek geïnstrueerd over de antiekwijk, in de hoop dat we daar het Boeddhabeeldje zouden vinden dat onze oudste graag wilde hebben. We bereikten die inderdaad met behulp van de stadsplattegrond, die we in het vliegtuig op weg naar de stad al hadden ontvangen en slaagden er onderweg nog in om bij een grappig winkeltje voor onze jongste iets leuks te vinden.
De antiekwijk dus. Was het allemaal antiek wat we in een overstelpende hoeveelheid kregen aangeboden? Ik ben geen kenner maar had hier en daar m’n twijfels. Maar, we slaagden er wel in om de veelarmige Boeddha voor onze zoon te vinden in een klein winkeltje. In een duister achterkamertje toverde een oude Chinees hem op onze vraag te voorschijn. Een klein exemplaar maar zwaar van gewicht. Na enig afdingen werden we het eens over de prijs en bij het verlaten van de winkel verzekerde de verkoper ons dat we een uitstekende koop hadden gedaan.
“Heb jij eigenlijk ergens een bank gezien?” vroeg Dick me bij het verder wandelen. Hij wilde nog wat traveller cheques inwisselen en omdat ik ook aardig door m’n hoeveelheid cash geld was heengeraakt leek me dat wel een goed idee. We probeerden het bij de eerste de beste kleine bank die we passeerden maar kregen nul op het rekwest.
“No, Sir, no change of traveller cheques” en een beetje verontwaardigd beproefden we ons succes bij een bank, waarvan we, afgaande op de statige entree, geen problemen verwachtten.
Nou, daar kon het dan wel maar de bank vond het nodig om een bedrag ter dekking van de kosten in rekening.
“Wat een stelletje uitbuiters,” foeterden we tegen elkaar maar omdat de wisselkoers er nogal gunstig uitzag en we geen zin hadden om in de warmte nog verder te zoeken gingen we maar akkoord. Daarmee hadden we overigens nog geen geld want de juffrouw die ons hielp wist waarschijnlijk niet goed wat ze moest doen. Het gevolg was dat onze passen, cheques en in te vullen formulieren waarschijnlijk zo’n beetje langs iedereen op de betreffende bank ter goedkeuring circuleerden voor we na een kwartier ons geld ontvingen.
Het was ondertussen een uur of een geworden en we besloten om wat te gaan eten maar omdat werkend Hong Kong even daarvoor op hetzelfde idee was gekomen viel het niet mee om een restaurantje te vinden waar nog plaats was. Uiteindelijk hadden we succes in het restaurant van een soort op de Bonnetterie gelijkend winkelmagazijn.
Ook daar was het druk en zo maar binnenlopen en zitten gaan was er niet bij maar er gingen gelukkig net een paar mensen weg en we werden door een juffrouw gedienstig naar het tafeltje geleid.
Een lekker koud biertje was op dat ogenblik m’n grootste wens en die werd door de grijnzende Chinese bedienjuffrouw gelukkig snel vervuld. Iets te eten daarna maar wat. M’n oog viel op een club sandwich omdat ik me die herinnerde van Singapore en ik werd in m’n verwachtingen niet beschaamd. Zei ik een sandwich? Dan was dit wel de torenflat onder de sandwiches. Een uit vele lagen brood, tomaat, ei, kip en weet ik wat nog meer bestaande maaltijd. Heerlijk.
Een beetje rozig wandelden we daarna weer naar de ferry en slenterden na de overtocht maar weer door de volle straten. Er moest ook nog wat gekocht worden. Nog wat zijden overhemden, zijden ochtendjassen en zo voort. We waren moe, te moe zelfs om nog af te dingen.
Tegen vieren vonden Lietje en ik het voldoende. Naar het hotel en daar troffen we de rest van het gezelschap in de lounge aan. Maar we bleven er maar kort zitten want onze Gerard had zowel voor de dames als de heren een kamer aangehouden om te douchen en ons te verkleden. Hoewel iedereen zo’n beetje op z’n tandvlees liep begaven we ons enthousiast naar boven om deze levensverlengende behandeling te ondergaan.
Daarna hadden we nog een uurtje over om wat te eten voor we naar het vliegveld gingen. Alle koffers waren natuurlijk al ingepakt, zwaarder dan bij het vertrek en om te voorkomen dat we moesten betalen voor overwicht hadden we ze op aanwijzing van Gerard zo over de echtparen verdeeld dat niemand over de 20 kg limiet heenging.
Waren alle ‘beproevingen’ daarmee ten einde? Dat was bijna niet mogelijk en bij het instappen in het vliegtuig bleek dan ook dat de reserveringen of beter gezegd toezeggingen voor raamplaatsen niet verwezenlijkt werden. Een euvel waaraan veel maatschappijen zich schuldig maken, hoorden we van een geroutineerde vlieger in ons gezelschap.
Nou ja, we vlogen toch bijna het grootste deel in het donker dus zo heel erg was het ook niet. Veel vervelender was in ons geval dat de toegezegde ruime zitplaats voor Lietje, met de mogelijkheid om haar been ergens op te leggen, ook niet beschikbaar was. Toch nog een prikkelbare stemming dus op het einde maar gelukkig kregen we na een tussenstop in Bombay, waarbij wat passagiers uitstapten, een betere plaats. Dat mocht ook wel maar hielp jammer genoeg niet tegen een prikkelende hoest waarvan ze last had gekregen.
In Zürich waar we moesten overstappen arriveerden we naar net op tijd om het vliegtuig te halen. De vlucht vanaf Hong Kong had vanwege een mankement aan de machine, dat in Bombay gerepareerd was, een paar uur vertraging opgelopen. Het gevolg was dat wij wel naar Nederland vlogen maar dat onze koffers in Zürich bleven staan.
Om half tien ’s ochtends arriveerden we moe op Schiphol. Gehaast afscheid van de anderen. De koffers? Ja, de koffers.
“Hoe moet dat met de koffers, Gerard?” Onze ijverige reisleider pleegde nog eenmaal wat telefoontjes en natuurlijk kwam er een oplossing. Met keuzemogelijkheden zelfs.
“Jullie koffers arriveren met het eerstkomende vliegtuig om ongeveer half twaalf,” gaf hij te kennen. Hij deed dat op een voor mij niet meer te vatten fitte wijze. Alsof we niet net vier weken weg waren geweest.
Het vervolg van z’n verhaal kwam er op neer dat hij met de douane had geregeld dat we die mochten passeren om de koffers op te halen, zodra die gearriveerd waren. Voor degene die geen zin hadden om zolang te wachten zou hij in orde maken dat de bagage thuis werd bezorgd met een snelbesteldienst.
“Twee en een half uur wachten?” zeiden Lietje en ik tegen elkaar. “Weet je wat, wij gaan lekker naar huis. Straks halen we ze dan wel op,” en na dat besluit liepen we naar de uitgang in de hoop dat de kinderen ons zouden afhalen. Geen ijdele hoop want onze jongste zoon en z’n vriendin stonden al op ons te wachten.
Nee, met die sollicitatie was het niets geworden maar hij had wel inmiddels z’n rijbewijs gehaald en even later reden we in hun Citroen BX op weg naar huis.
“Wat een reis,” hebben we daarna heel wat keren tegen elkaar gezegd. Lietje kreeg meteen dat weekend een fikse aanval van astma (zei de plaatsvervangend weekendarts) of bronchitis (zei de tweede plaatsvervangend arts), waardoor ze een weekje uitgeteld was. Gelukkig verliep de verdere genezing van haar been zonder problemen. Zelf had ik ook wel een week of twee nodig voor ik de gevolgen van het tijdsverschil en de reis zelf te boven was.
Wat een land, dat China. “Hoe moeten we dat thuis allemaal vertellen,” hadden we onderweg al een paar keer tegen elkaar gezegd. Natuurlijk, we hadden de foto’s en de video. En onze verhalen daarbij natuurlijk maar of ze er iets van zouden begrijpen? Zelfs na het lezen van dit verslag?
Een deel van al die “Wonderen” zou wel “Verborgen” blijven. Net zoals voor ons.