08 aug 2005

Sail was verleden week, en het Prinsengrachtconcert en omdat het de voorlaatste week was dat het Paleis op de Dam geopend was voor bezoekers, waren we bijna niet uit Amsterdam weg te slaan.
Van Sail heb ik niet zoveel gezien. We zijn een paar keer naar de achterkant van het CS gelopen om naar de bootjes op het IJ te kijken. Wel aardig maar ik heb de beelden van de haven zoals hij er veertig-vijftig geleden uitzag nog op m’n netvlies gebrand. Met de oostelijke havens nog in vol bedrijf, aan- en afvarende zeereuzen van KNSM en Maatschappij Nederland, en daarbij vergeleken is het nu maar een saaie bedoening. Maar de prachtige plaatjes, gezien tijdens het uitgebreide TV-verslag van de binnenkomst van de schepen, maakten veel goed. Altijd imponerend en helemaal die grote zeilschepen hoewel ook daar de meningen over kunnen verschillen.

De televisierecensent van het Parool zag in die binnenkomst bijvoorbeeld alleen maar een onophoudelijke blankemannenparade, op de klanken van de Zuiderzeeballade. Met beelden overlopend van verlangen naar vervlogen tijden toen er nog geen allochtonen waren. Een zeevarende natie tussen lager wal en het ruime sop. Hij hoorde er heimwee in, het verlangen naar de tijd dat onze jongens nog schuilgingen achter een blauw geruite kiel in plaats van een kaftan, met baard.
Ik wist niet goed raad met zijn weergave, neem maar aan dat het als ‘lollig’ bedoeld was.
En wat die blanke mannenparade betreft zag ik bij de toeschouwers, het werden er uiteindelijk zo’n 2½ miljoen, ook talrijke medelanders. Toen we zaterdag achter het Centraal Station nog even stonden te genieten van de reuring met al die bootjes op het IJ stonden er toevallig een Marokkaanse vader en zijn zoontje naast ons. Vonden ze het leuk? Ik kon er niet helemaal achter komen. Op hun gezichten stond vooral verbazing te lezen en daar kon ik me iets bij voorstellen.
Andere koek, het Paleis op de Dam. Nog open tot eind september en daarna ruim twee jaar gesloten in verband met een grote renovatie. Kosten 78 miljoen, Euro voor het geval je net als ik nog steeds geneigd bent om in guldens te denken. En voor een dergelijk bedragje moet je maar afwachten of ze niets bederven.
Wij hebben in ieder geval het zekere voor het onzekere genomen en een paar uur door de zalen en vertrekken rondgedwaald. Ik vond het nog imponerender dan vorige keren. Van buiten bekeken toch een soberogend gebouw herbergt dit rond 1650 als stadhuis gebouwde paleis binnen zijn muren een schat aan allerlei moois. Ik ga niet alles opnoemen, veel beter kan je dat met eigen ogen gaan zien zolang het nog kan. Of anders via een van de websites.
Een paar dingen vond ik echter opmerkelijk genoeg om wel te vermelden. De vroede vaderen hebben tijdens de aanleg indertijd niet op een paar dukaten gekeken. 8,5 Miljoen gulden was de prijs die uiteindelijk neergeteld moest worden voor het gebouw met alle erin aanwezige kunstwerken. Kennelijk was dat bedrag onvoldoende en slaagde ondermeer Artus Quellijn er daardoor niet in om alle belangrijke zalen en vertrekken van marmeren beelden en decoraties te voorzien. Toch krijg je bij een rondgang de indruk dat dat wel het geval is. Pas als je goed kijkt kan je zien dat een deel van de decoraties niet echt is maar geschilderd. Niet door de eerste de beste overigens maar door Jacob de Wit.
Deze schilder leefde van 1695 tot 1754 en was een degelijk vakman in de vervaardiging van schilderstukken waarmee de rijke kooplieden hun grachtenhuizen verfraaiden. Daarnaast maakte hij op verzoek imitatie reliëfs, ook wel grisailles genoemd. Op een gladde, vlakke ondergrond geschilderd in wit en verschillende tinten grijs zijn deze voorstellingen op een afstand niet van een echt reliëf in marmer te onderscheiden. Jacob was daarin zo bekwaam dat deze ‘kunstwerken’ tot op de dag van vandaag ook wel ‘witjes’ worden genoemd.
Al rondwandelend groeide m’n verbazing over alles wat in dit stadhuis te zien is. En over die wonderlijke 17e eeuw waarin het tot stand werd gebracht. Fascinerend en niet voor niets noemen we die periode de Gouden Eeuw, een tijdperk waarin Holland met Amsterdam als grote gangmaker all over the world een van de hoofdrollen speelde.
Of je ook alles mag bewonderen uit die tijd mag je zelf verder uitmaken. De heer J.P. Coen, een nationale held uit die tijd, aan wie de uitspraak “Daar werd iets groots verricht” wordt toegeschreven, blijkt dat in ieder geval in Nederlands Indie op een dermate bloederige wijze te hebben gedaan dat enige terughoudendheid op z’n minst geboden is.
En een paar eeuwen later noemde Multatuli dit land zelfs ‘de roofstaat aan de Noordzee’ waaruit je mag concluderen dat elke medaille z’n keerzijde heeft.
Het was kortom niet alles goud wat er blonk. Maar waar geldt dat niet voor?

 


[begin]