En weer is het voorjaar. De tijd van feesten en herdenken en de weergoden zijn zo vriendelijk om deze keer mee te werken. Op Koninginnedag hebben wij heerlijk door de stad gewandeld en alles was als het ware met een oranje waas bedekt. Misschien maak ik er nog een fotoaflevering van voor C’est la vie. Maar in deze aflevering wil ik het over de bevrijding hebben, vijf mei dus.In het rijtje van feestdagen heeft de vijfde mei al jaren geleden het onderspit gedolven. Net zoals de eerste mei, de dag van de arbeid. Nu is de viering van laatstgenoemde dag in Nederland nooit goed van de grond gekomen in tegenstelling tot Engeland, Frankrijk, Duitsland en andere landen.Dat was met 5 mei, de dag dat er voor Nederland een einde aan de tweede wereldoorlog kwam, de eerste jaren na 1945 toch anders. Vijf mei was een nationale feestdag waarbij iedereen vrij had. En concurrentie met de viering van 30 april was er nog niet. De reden daarvan lag voor de hand. Koningin Wilhelmina was jarig op 31 augustus en Koninginnedag werd daardoor op die datum gevierd.
Die situatie heeft tot 1948 geduurd. Wilhelmina droeg op de vierde september van dat jaar de troon over aan Juliana die op 30 april was geboren. De jaarlijkse viering verhuisde daardoor in 1949 naar die datum en dat werd na het aantreden van Beatrix gehandhaafd.
Het gevolg was dat de vijfde mei al gauw een stapje terug moest doen. Ik denk dat de vrije dag die we ermee gekregen hadden, ook te duur werd en onder druk van het bedrijfsleven werd ingetrokken. De viering werd teruggebracht tot een maal per vijf jaar en de vrije dag werd alleen bij de overheid en het onderwijs gehandhaafd. Zo suddert de jaarlijkse viering nu nog steeds op een laag pitje door tot ie over een tijdje wel uit de boeken zal worden geschrapt.
Bevrijdingsdag
Als ik goed reken is het dit jaar 64 jaar geleden dat we bevrijd werden. Hoewel de beelden van die gebeurtenissen in m’n geheugen steeds meer verbleken, kan ik me bepaalde zaken toch nog steeds goed voor de geest halen.
Voorjaar 1945 hing het nieuws dat de oorlog op z’n eind liep al een tijdje in de lucht. In april waren er een paar keer geruchten geweest over de beëindiging van de strijd maar het bericht dat het Duitse leger zich had overgegeven aan Montgomery verspreidde zich razendsnel.
Op welke dag dat gebeurde kan ik me niet goed meer herinneren maar de geschiedenisboekjes geven aan dat het op de avond van vrijdag 4 mei was. Ik hoorde het pas de ochtend daarna omdat ik al in sliep en ik ben nog jaren nijdig geweest op m’n broer en zusters omdat ze me niet wakker hadden gemaakt.
De eerste bevrijdingsdag liet zich overigens niet van z’n beste zijde zien. Het was somber weer, geen zon, met een grauwe wolkenhemel en in de straat waar ik woonde heerste nog niet een echte hoerastemming. Ik denk omdat veel mensen bleven twijfelen of het allemaal wel echt waar was.
Ik ben toen om een uur of elf richting centrum van Amsterdam gelopen om te kijken of daar feest werd gevierd.
Reed er dan geen tram zou je je kunnen afvragen. Eerlijk gezegd heb ik geen idee of die het nog deed in die tijd maar ik denk van niet. En dat ik was gaan lopen kwam omdat ik geen fiets had.
Wat ik tot ver voorbij de Ceintuurbaan tegenkwam verschilde nauwelijks van het beeld bij mij in de buurt. Hier en daar een aarzelende vlag, mannen van de BS (Binnenlandse strijdkrachten), die met gewichtige gezichten rondliepen of rondreden.
Bij het Weteringplantsoen waar een paar maanden tevoren een groep mannen als represaille was gefusilleerd, was het wat drukker en hadden mensen bloemen neergelegd. In de Vijzelstraat was niets te zien wat op een feest duidde en omdat er bij de Munt ook geen activiteiten te bespeuren waren was ik weer naar huis terug gewandeld. Het wachten was duidelijk op de komst van de bevrijders en dat gebeurde pas een paar dagen later op acht mei.
Die wandeling van toen is me altijd bijgebleven en ik was al een paar keer van plan om hem op een 5 meidag nog een keertje over te doen. Om allerlei redenen kwam het er echter niet van tot een moment een paar weken geleden. “Als je het nu niet doet komt er nooit meer iets van” sprak ik mezelf streng toe en zo gebeurde het dus. Niet op 5 mei maar op 29 april, de dag voor koninginnendag. Een week eerder dan de dag dat we bevrijd werden maar alla, dat moest kunnen.
Het werd een heerlijke wandeling met veel zon bij een aangename temperatuur. Ik voelde me weer een beetje de jongen van twaalf jaar en vergeleek alles wat ik zag met de situatie van toen. En oh, wat is er dan veel veranderd in de stad. Ik had me voorgenomen om de foto’s van al die veranderingen in dit stuk op te nemen maar zag van dat voornemen af. Het werden er teveel. Bovendien moet je er dan eigenlijk de beelden van vroeger bij doen. Geen uitgebreid fotoverslag dus in deze aflevering maar wie weet, maak ik dat in de toekomst nog een keer.
Ik begon m’n wandeling om half twee, natuurlijk in de Scheldestraat. Nummer 101 was ooit m’n huisadres. Boven Maison Verhaak, de banketbakker. Die is een jaar of veertig geleden al vertrokken en tegenwoordig zit er een restaurant. Een van de vele eetgelegenheden die beslag hebben gelegd op de winkelpanden in de straat na de komst van de nieuwe RAI. Maar het portiek en de huisdeur met het gaatje voor het touwtje om de deur open te trekken zien er nog net zo uit. Jammer dat er nu zo’n goedkoop plastic huisnummerbordje hangt in plaats van het geëmailleerde exemplaar dat ik me herinner van de tijd dat ik daar woonde.
De huisnummerbordjes in de Rivierenbuurt. Je komt nog heel fraaie tegen. Misschien maak ik er ooit nog een aflevering van voor Zuidelijke Wandelweg.
Vroeger hield op deze plaats de stad op. Naar links keek je uit over ‘het land’ zoals wij dat noemden en een stukje park. Het was een ideale plaats om te voetballen, fikkies te stoken, aardappelen te poffen en wat al niet als je 12 jaar bent. Achter dat land liep de wandelweg en nog iets verder weg de Ringdijk die de Buitenveldertse polder aan het oog onttrok.
Zoals ik hiervoor al schreef is de straat niet meer de straat van 1945. Alle winkels zijn vertrokken, bijna alle moet ik zeggen want aan de overkant, op de hoek met het Scheldeplein, zit nog steeds café the Corner. Toen ik de straat verder inwandelde zag ik dat die twee ouwe getrouwen, ijssalon Venetië en Minne Sluiter, ook niet van opgeven willen weten. Ik weerstond de verleiding om een ijsje te nemen en bewaarde het idee voor de wandeling terug.
Verder wandelend passeerde ik de Noorder Amstellaan. Op een van de hoeken zat een filiaal van Jamin, later kwam daar Capi Lux maar ook dat is geschiedenis. Ik kan me van Jamin nog goed herinneren dat we daar ijs kochten maar of dat nou tijdens de oorlog was of daarna weet ik niet meer. Het was een beetje papperig ijs, verpakt in een papiertje met twee losse wafeltjes erbij. Wat zal het gekost hebben? Een dubbeltje denk ik, misschien twintig cent. Vaak zochten we een plaatsje bovenop de schuilkelder die in het plantsoen stond en aten het daar op. Vier jochies in de leeftijd tussen 9 en 11. Likkend aan hun ijs en pratend over … ja waarover? Over de oorlog of wanneer de bevrijding kwam? Wat zou ik daar graag nog eens een keertje weer bij willen zitten. Helaas, het gaat in ieder geval niet omdat twee van de vier al zijn overleden. En de schuilkelder is er ook niet meer. Die werd al vrij snel na afloop van de oorlog gesloopt.
Op de andere hoek was de kruidenierswinkel van de Gruyter. Een grote winkel met binnen mooie tegeltableaus. Bij de ouderen is de naam ongetwijfeld nog bekend van de reclameslogan “En betere waar en tien procent, alleen de Gruyter”. Nog hoor ik m’n moeder waarschuwen dat ik het kassabonnetje niet weg mocht gooien. Die werden namelijk bewaard om in te leveren aan het eind van de maand als de bodem van de huishoudportemonnee in zicht kwam.
Bij de Amstelkade/Jozef Israelskade verliet ik de Rivierenbuurt, de Scheldestraat werd Ferdinand Bolstraat en een ding was zeker, hier had de slopershamer z’n werk grondig gedaan. Geen oude RAI meer, geen kermisterrein en ook het houten gebouw van Sociale Zaken verdwenen. Ik nam een paar foto’s van de nieuwbouw. Het zei me niet veel maar vond het wel aardig dat in de ingang van de oude RAAI de kenmerkende boogvorm van het oude RAI-gebouw was aangebracht.
Ik slenterde verder, nam nog een plaatje van de Tulpkazerne. Een paar zijstraten verder wachtte de Ceintuurbaan. Zou de broodfabriek van Pool nog bestaan? Nee natuurlijk maar die hoge toegangsdeur naar de bakkerij is er nog steeds en op de hoek zit nog steeds een bakker.
Bij het zien van het Ceintuurtheater sloeg daarna de nostalgie meedogenloos toe. ’s Jonge, hoe vaak had ik daar niet gezeten. Beneden is de zaal uitgebouwd om plaats te maken voor een zaak in keukens met de fornuizen op de plaats van de stalles en de aanrechtbladen in de parterre. Zou het balkon er nog zijn en de cabine waar de films werden gedraaid? Als je van buiten tegen de gevel aankijkt lijkt het of je er zo weer films zou kunnen vertonen.
Voorbij de Ceintuurbaan wordt in de Ferdinand Bolstraat een drama in een onbekend aantal afleveringen opgevoerd. Het werk aan de NoordZuidlijn verdeelt de straat nu al een jaar of vijf in twee rafelige helften en schijnt nu zelfs stilgelegd te zijn. Duurt het nog twee jaar, drie, vijf? Geen mens die het antwoord weet.
Snel daarom maar door naar de Albert Cuyp besloot ik. De smalle straten van de Pijp die ik passeerde, deden hun best om het beeld van de Bol uit m’n geheugen te verdringen. Geveltuinen, blauwe regen aan de gevels, en nog veel meer opleukerij hebben deze voormalige volksbuurt een ander gezicht gegeven. En andere bewoners. Verjupping hoorde ik dat laatst noemen. Maar dat lijkt me dan altijd nog beter dan de verpaupering die je ook wel ziet bij dergelijke oude wijken.
Op de Albert Cuyp was het ouderwets druk. Eigenlijk had ik hier wel even een zijuitstapje willen maken, de sfeer van de markt opsnuiven, een biertje drinken maar ik moest verder. Sorry markt, een andere keer misschien.
Heineken wachtte en was al van ver zichtbaar. Ik verbeeldde me zelfs de vage geur te ruiken die je hier altijd tegemoet kwam. De lucht van een bierbrouwerij zoals die ook bij de Amstelbrouwerij hing. Maar het was duidelijk dat m’n fantasie een loopje met me nam. Van de voormalige bierburcht staat nog alleen het gebouw aan de Stadhouderskade overeind en er wordt al jaren geen bier meer gemaakt. De overige gebouwen zijn gesloopt, vervangen door woningen en er is een pleintje gecreëerd waar men druk bezig was met de voorbereidingen voor het feest van de dertigste april. Een feest dat zoals bekend belangrijk bijdraagt aan de omzet van het bierconcern.
Ik zag dat de feestartikelenwinkel nog steeds bestond en liep verder naar het Weteringcircuit. Een mooie gelegenheid om in het Weteringplantsoen even stil te staan bij de gevallen hoornblazer die de herinnering levendig houdt aan de dertig mannen die daar werden gefusilleerd.
Een blauwe afzetting verhinderde echter het zicht op het beeld. Zijn ze hier ook al aan de gang met de Noordzuidlijn was m’n eerste gedachte terwijl ik een omtrekkende beweging maakte om te kijken wat er aan de hand was. Maar die waren in dit geval onschuldig. Er werden voorbereidingen voor het zojuist genoemde feest getroffen met een groot podium, plankieren om het gras te beschermen en op de plaats van het beeld waren de bierpompen opgesteld.
Even was ik verbijsterd. Allemachtig mensen, als je dan toch zo nodig moet feesten op deze plaats, zet dan in ieder geval die bierpompen honderd meter verder, was m’n eerste gedachte.
Ik probeerde te ontdekken waar het beeld gebleven was maar kon het niet ontdekken.
“Dansen op het graf,” zei ik hardop maar er luisterde niemand. Er was ook niemand met uitzondering van de man die probeerde een bierfust aan te koppelen. In de verte blonken de letters van de spreuk van van Randwijk in de zon. Een volk dat voor tirannen zwicht, zal meer dan lijf en goed verliezen. Dan dooft het licht ….
Ik kon merken dat ik het centrum van de stad naderde. Het werd steeds drukker. Veel toeristen vooral, op weg naar het Rijksmuseum. De poffertjeskraam had het daardoor ook druk maar ik had geen plannen in die richting. Hoeveel keer was dit plein al veranderd? Tram eromheen, tram door het midden, verkeer rechtdoor, verkeer over de kleine rotonde, grote rotonde. Overzichtelijker was het er echter niet door geworden. Ik keek vijf keer om me heen voor ik overstak en zoals uit dit verslag blijkt bracht ik het er levend af. Zat hier vroeger niet Winter. Magazijn Winter met jongens- en herenkleding? Dat had uiterlijk wel iets weg van het gebouw dat er nu staat maar was toch anders. Ik werd er door m’n moeder een paar keer in het nieuw gestoken. Haar favoriete keuze waren de plusfour met bijpassend colbertje. Jongensleed in optima forma. ’t Was maar goed dat de Wevershuisjes m’n aandacht trokken want er was een fikse berg frustratie bezig om een weg naar buiten te zoeken.
Het drama van de Vijzelgracht. Zal ik er iets over vertellen? De lust om er over uit te weiden ontbreekt me echter. De beelden van de Wevershuisjes maken woorden overbodig. Hier hebben mensen hopeloos gefaald. En dan kunnen die de route nog zo ijverig volhangen met detectieapparatuur, als ze zich vervolgens slordigheden permitteren zoals hier is gebeurd, kan je wachten op de problemen die zich voordeden.
Inmiddels kwam de finish van m’n tocht in zicht. Ik liep door de Vijzelstraat en genoot van de grachten. De straat werd natuurlijk in 1945 ook al beheerst door de Bazel, het gebouw van de Nederlandse Handelsmaatschappij. Maar dat andere bankgebouw aan die kant van de straat was er toch nog niet. Stond er toen niet een flatgebouw op die plaats? Vage herinneringen aan problemen als gevolg van het slechte onderhoud aan dit gebouw speelden door m’n hoofd. Met uiteindelijk sloop in de zestiger jaren als gevolg.
In de verte werd het torentje van de Munt zichtbaar. Ik had nog een paar grachten te gaan en nam de laatste gracht voor de Singel.
Het Carltonhotel zag er smetteloos uit. Ik probeerde de betekenis te doorgronden van de beeldengroepen die tegen de gevel zijn aangebracht maar kwam niet verder dan wat vrijblijvende fantasieën. Het kan in ieder geval niet te maken hebben met de Engelse bommenwerper die er in 1943 neerstortte. De zware schade die aan de buurt werd toegebracht is al tientallen jaren geleden hersteld.
Aan de andere kant van de straat is een aantal jaren geleden een bioscoop gebouwd. Pathé de Munt, een eigentijdse creatie in grijs beton die me even deed denken aan de ruïne die bommenwerper achterliet.
Vijf voor half drie stond ik op de Munt. Iets minder dan een uurtje had ik over de wandeling gedaan. In een opwelling besloot ik over de Singel bloemenmarkt terug te keren. M’n voeten begonnen wel te protesteren, een verschijnsel waarvan ik me niet kon herinneren of dat tijdens die wandeling in ’45 ook het geval was. Verleidelijke gedachten over teruggaan met de tram speelden door m’n hoofd. “Even sterk zijn,” sprak ik mezelf toe. “Straks bij Venetië wacht het ijs” en ik stapte moedig verder. Bij het Leidseplein pauzeerde ik kort om te overleggen over de route die ik zou volgen. En nog was er een gerede kans dat ik de wandeling terug zou volbrengen tot een tramstel van lijn vijf luid bellend de halte bij de stadsschouwburg naderde. Dat was net even te veel en hoewel de geest nog tegenstribbelde nam mijn lichaam de beslissing voor me om in te stappen. In de tram waar een zitplaats vlak achter de bestuurder wachtte. Langzaam soesde ik daar weg, onderweg naar huis waar in de vriezer een groot pak ijs wachtte. En een koel glas wit om de ervaringen van deze middag te verwerken.
Het is vierenzestig jaar geleden dat ik diezelfde wandeling naar de Munt maakte. En daarna weer terug moest. Lopend want zoals ik al schreef reed er waarschijnlijk geen tram. En inderdaad, het ijsje als beloning bij Venetië was ook niet mogelijk. Die ging pas weer open in ‘47geloof ik.
Omzien noemde ik deze aflevering. Even terugkijken in het verleden. Je mag het ook een omzien in verwondering noemen.
5 mei 2009