09 sep 2006

109. De stropdascultuur

0 Reacties

Vroeger was het anders, vertelde Gajus aan ome Bram en met enige nostalgie haalden ze herinneringen op aan hun eerste pak met lange broek en het verschil tussen de Engelse en de Amerikaanse wijze om je das te knopen.
Ja, vroeger was het heel anders.

Ik zat van de week wat te bladeren in een fotoalbum met zwart/wit plaatjes uit de jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw. Nog heel jong was ik, ja maar dat viel me nog geeneens zo op. Wat ik er echt vond uitspringen bij die foto’s was de kleding die we droegen.
Vooral netjes truttig, of truttig netjes als je wilt, vergeleken met de wijze waarop we nu gekleed gaan maar er was meer. Wat ik helemaal miste bij die foto’s was de specifieke vrije tijdskleding van tegenwoordig. Niet zo vreemd overigens want die bestond nog nauwelijks.
Als ik me goed herinner had ik toen ik zo’n twaalf – dertien jaar was door de week m’n “gewone goed” aan en op zondag m’n “nette” of “goeie goed”.
“Denk erom dat je niet gaat voetballen in je goeie goed,” hoor ik m’n moeder nog zeggen als we op zondag even de straat op gingen.
M’n gewone goed en m’n nette goed. Het verschil tussen die twee zat ‘m daar in dat als er iets nieuws werd gekocht dat altijd bestemd was om op zondag te dragen. En de kleding die tot dat moment als ‘net’ door het leven ging moest een stapje terug doen en verhuisde naar de categorie “door de week”.
En die gang van zaken is jaren zo gebleven.
Maar waar ik het eigenlijk over wilde hebben is de stropdas. Ik heb er nog een paar in de kast hangen maar kan me niet heugen wanneer ik die voor het laatst heb gedragen. Toen de zonen trouwden, denk ik, en ik het goeie pak aan had.
Op foto’s uit de vijftiger jaren ontbreekt die stropdas bijna nooit. Of het nou maandag, dinsdag, zaterdag of zondag was, op het werk, naar de bioscoop of een eindje fietsen, die stropdas was aanwezig.
Op een foto uit 1958, genomen op een zondag in het Amsterdams Bos na een uurtje fietsen met m’n lief, draag ik een das met diagonale streep. Maar let even op, ik had daar wel een echt suèdeleren jasje, behoorlijk hip voor die tijd.
Het is echter duidelijk dat de spijkerbroek en het T-shirt nog lichtjaren verwijderd waren.
Mooie kuif overigens. De sterk uitgedunde resten zijn nog aanwezig maar je kunt de haren al bijna tellen.
Ik wil echter nog even verder terug, naar de tijd rond 1950. De tijd van de “drollenvangers”.
’s Jonge, jonge, dat heeft me thuis wat moeite gekost voor ik de plusfour mocht vervangen door een lange broek. Ik heb het al meer beschreven maar ik kan niet laten om weer even te vertellen wat het antwoord van m’n moeder was als ik voor de zoveelste keer had gevraagd of ik misschien eindelijk ook eens aan de lange broek mocht.
“Een lange broek? Jij? Oh nee, geen sprake van. Dat is voor jongens die niet deugen.”
En wederom werd er zo’n degelijke “drollenvanger” aangeschaft waarvan je op de foto waarmee dit verhaal begint, voorbeelden ziet. Hoe oud we daar waren? Zestien, zeventien. Genomen toen we met school een dag of drie in Renkum waren.
Ik kan me niet meer herinneren of het m’n ‘goeie goed’ was of de zondagse outfit. Hoewel, in het laatste geval was ik natuurlijk niet met een voetbal aan de gang geweest.
Mooie dingen om het allemaal nog eens terug te zien en alsof het afgesproken werk was stond er in de Volkskrant van afgelopen zaterdag ook al een foto uit 1956. Hij hoorde bij een artikel over de verderfelijke invloed die in die jaren aan de popular music werd toegeschreven op de opgroeiende jeugd. Vooral Jazz en moderne dansmuziek werden door een groot deel van de vaderlandse opvoeders als ‘de wilskracht verzwakkend’ beschouwd en ‘opwekkend tot gemakzucht en weelde behoefte’.
Dat liegt er dus niet om.
En wat zien we dan op die foto? Bij een concert van Lionel Hampton in Den Haag? Een stel twintigers met stropdassen en in degelijk colbert met overslag. De verwilderde jeugd anno 1956. Met een gestropdaste agent om de orde te handhaven.
Vroeger was het anders. Zeker weten.

Gajus


[begin]