46. Hup, Co
“Maar waarom is ie dan weggegaan?” De met stemverheffing gestelde vraag bleef secondenlang hangen en veroorzaakte een gespannen stilte in de Ingooi.
’t Was zondagnamiddag. In Amsterdams bekendste supporterscafé was geen plaatsje onbezet en Frits had tante Jans gebeld om even naar beneden te komen voor assistentie bij de bediening. Op de achtergrond dreinde de laatste CD van Koos Alberts en Ajax had in Groningen met 4-1 gewonnen. Reden genoeg voor de vaste supporterskern van de roodwitten om na de bespreking van de kampioenskansen hun vreugde tot uiting te brengen in een meerstemmig gezongen “Cootje bedankt”.
De opmerking dat het jammer was dat Gajus dat niet meer mee kon maken en de plotse vraag van ome Bram over diens verdwijning had echter als het ware een kille wind door het altijd zo gezellige etablissement gejaagd.
“Ik dacht dat we hadden afgesproken dat we over dat onderwerp niet meer zouden spreken,” probeerde Frits nog iets te herstellen maar het leed was al geschied.
“Hij was het gewoon een beetje zat, oude man,” probeerde Nico vervolgens de zaak te sussen maar zo gemakkelijk bracht je de oude bloemenkoopman niet van z’n à propos af.
“Een beetje zat?” sneerde hij terwijl z’n opgeheven wijsvinger dreigende bewegingen maakte. “Een beetje zat? Nee, oh nee, daar trappen wij toevallig niet in. Er moet iets gebeurd zijn waardoor hij is vertrokken. Iets waardoor hij zo getroffen is dat ’t hem gewoon teveel is geworden. Iets met de Ingooi.”
De stilte die al was ingetreden na zijn vraag werd zo mogelijk nog beklemmender en zwijgend tuurde iedereen in z’n glas. Maar ome Bram was nog niet klaar en terwijl z’n blik zich op Haagse Karel richtte ging hij dreigend verder.
“Volgens mij heb jij daar iets mee te maken, Karel. Je zit me teveel te smoezen met Frits de laatste tijd. Hebben jullie soms die plannen van zes jaar geleden weer tevoorschijn gehaald?”
Alsof een zwerm wespen was neergedaald op het gezelschap schrok iedereen bij de laatste veronderstelling van ome Bram op. En Fransie die onder normale omstandigheden toch tot de rustigste leden van het gezelschap gerekend mocht worden verwoordde de algemene verontwaardiging over deze beschuldiging met zoveel ingehouden woede dat het bier bijna in de glazen bevroor.
“Ik dacht dat wij indertijd hadden afgesproken dat dat rottige plannetje van jullie om hier een eetcafé te beginnen niet zou doorgaan, Karel. Laat ik een ding dan nog eens goed duidelijk maken. Er komt hier geen eetcafé. Toen niet, nu niet, nooit niet. Al moet ik de hele handel hier persoonlijk opkopen. De Ingooi wordt geen eetcafé.”
Op dat ogenblik kwam tante Jans gelukkig binnen terwijl ze een grote braadpan maar met moeite in bedwang kon houden.
“Wat zouden jullie zeggen van een warm gehaktballetje?” zong haar altijd vrolijke stem. “Ome Bram, eentje met mosterd? En Nico lust er vast ook wel eentje.”
De dreiging die bijna tastbaar in de Ingooi aanwezig was verdween door haar aanwezigheid als sneeuw voor de zon. En nadat Frits had uitgelegd dat het alleen maar om wat simpele lunchhappen ging als een uitsmijter of een sateetje voor de tafels bij het raam nam de ongerustheid bij de vaste supporterskern af.
En wat de verdwijning van Gajus betrof vertelde Hansie van Vissermans textiel super dat ome Bram daar niets achter moest zoeken maar dat deze in een plotse opwelling naar zuidelijk Frankrijk was vertrokken om daar onder een oude eikenboom wat te schilderen en van het leven te genieten.
“Lekker onder een ouwe eikenboom,” zuchtte de oude bloemenkoopman. “Dat zou mij ook wel lijken hoewel, wordt er daar gevoetbald? Net nu het weer zo lekker gaat met onze jongens. Nee, Frankrijk, mooi land hoor, Parijs, heerlijk voor een week maar laten we eerlijk zijn. D’r gaat toch niks boven Mokum. Schenk de mannen nog wat van me in Frits en doe die meneer hier ook maar wat. Hoe zei u ook alweer dat uw naam was? Jeetje? Erjeetje. Nou meneer Erjeetje, daar gaat ie dan. Proost, op onze roodwitte leeuwen, op Co en op Gajus waar ie dan ook mag zitten.”